Hooglied


1  2  3  4  5  6  7  8

Hooglied 1

  1. sir hassirim aser lislomoh:
    het lied van de liederen dat (is) van Salomo.
    Het Hooglied, dat van Salomo is.
    The song of songs, which is Solomon's.
    Cantique des cantiques, de Salomon.
    Das Hohelied Salomos.
    Song of Solomon

  2. yissaqeni minnesiqot pihu kitobim dodeka miyyayin:
    Laat hij mij kussen/hij kusse mij met de kussen van zijn mond want beter (zijn) jouw liefde/liefdesuitingen dan wijn.
    Laat Hij mij kussen met de kussen van Zijn mond, want Uw uitnemende liefde is beter dan wijn.
    Let him kiss me with the kisses of his mouth: for thy love is better than wine.
    Qu`il me baise des baisers de sa bouche! Car ton amour vaut mieux que le vin,
    Er küsse mich mit dem Kusse seines Mundes; denn deine Liebe ist lieblicher als Wein.
    [1:1] Osculetur me osculo oris sui; quia meliora sunt ubera tua vino,

  3. lereh semaneka tobim semen turaq semeka alken alamot ahebuka:
    Voor/van geur jouw oliën (zijn) goed/heerlijk olie (die) wordt uitgegoten (is) jouw naam daarom meisjes hebben jou lief.
    Uw zalfoliën zijn heerlijk van geur, Uw Naam is een uitgegoten zalfolie. Daarom hebben de meisjes U lief.
    Because of the savour of thy good ointments thy name is as ointment poured forth, therefore do the virgins love thee.
    Tes parfums ont une odeur suave; Ton nom est un parfum qui se répand; C`est pourquoi les jeunes filles t`aiment.
    Es riechen deine Salben köstlich; dein Name ist eine ausgeschüttete Salbe, darum lieben dich die Jungfrauen.
    [1:2] fragrantia unguentis optimis. Oleum effusum nomen tuum; ideo adolescentulæ dilexerunt te.

  4. masekenie ahareka nnarusa hebiani hammelek hadarayw nagila wenismeha bak nazkira dodeka miyyayin mesarim ahebuka:
    Trek mij (mee) achter jou laten wij rennen bracht mij de koning (in/naar) zijn kamers laten wij ons verheugen en laten wij blij zijn in/om jou laten wij vieren/in herinnering brengen jouw liefde/liefdesuitingen (meer) dan/boven wijn met recht(heid) zij hebben jou lief.
    Trek mij mee, wij zullen achter U aan snellen. De Koning heeft mij gebracht in Zijn binnenkamers. Laten wij ons verheugen en ons in U verblijden, laten wij Uw uitnemende liefde in herinnering roepen boven de wijn. Met recht hebben zij U lief.
    Draw me, we will run after thee: the king hath brought me into his chambers: we will be glad and rejoice in thee, we will remember thy love more than wine: the upright love thee.
    Entraîne-moi après toi! Nous courrons! Le roi m`introduit dans ses appartements. Nous nous égaierons, nous nous réjouirons à cause de toi; Nous célébrerons ton amour plus que le vin. C`est avec raison que l`on t`aime.
    Zieh mich dir nach, so laufen wir. Der König führte mich in seine Kammern. Wir freuen uns und sind fröhlich über dir; wir gedenken an deine Liebe mehr denn an den Wein. Die Frommen lieben dich.
    [1:3] Trahe me, post te curremus in odorem unguentorum tuorum. Introduxit me rex in cellaria sua; exsultabimus et lætabimur in te, memores uberum tuorum super vinum. Recti diligunt te.

  5. sehora ani wena'wa benot yerusalaim ke'ohole qedar kiriot selomoh:
    Zwart (ben) ik maar bekoorlijk/schoon dochters van Jeruzalem als de tenten van Kedar als de tentkleden van Salomo.
    Donker van huid ben ik, maar bekoorlijk, dochters van Jeruzalem, als de tenten van Kedar, als de tentkleden van Salomo.
    I am black, but comely, O ye daughters of Jerusalem, as the tents of Kedar, as the curtains of Solomon.
    Je suis noire, mais je suis belle, filles de Jérusalem, Comme les tentes de Kédar, comme les pavillons de Salomon.
    Ich bin schwarz, aber gar lieblich, ihr Töchter Jerusalems, wie die Hütten Kedars, wie die Teppiche Salomos.
    [1:4] Nigra sum, sed formosa, filiæ Jerusalem, sicut tabernacula Cedar, sicut pelles Salomonis.

  6. al-tiruni se'ani seharhoret sessezapatni hassames bene immi niharu--bi samuni notera et-hakkeramim karmi selli lo natarti:
    Kijk niet naar mij dat ik zwartachtig (ben) dat bruinde mij de zon de zonen van mijn moeder toornden tegen mij zij stelden mij bewaakster over de wijngaarden mijn wijngaard van mij niet ik bewaakte.
    Zie niet op mij neer omdat ik donker ben, want de zon heeft mij beschenen. De zonen van mijn moeder ontstaken tegen mij in woede, zij maakten mij tot bewaakster van de wijngaarden. Mijn eigen wijngaard heb ik niet bewaakt.
    Look not upon me, because I am black, because the sun hath looked upon me: my mother's children were angry with me; they made me the keeper of the vineyards; but mine own vineyard have I not kept.
    Ne prenez pas garde à mon teint noir: C`est le soleil qui m`a brûlée. Les fils de ma mère se sont irrités contre moi, Ils m`ont faite gardienne des vignes. Ma vigne, à moi, je ne l`ai pas gardée.
    Seht mich nicht an, daß ich so schwarz bin; denn die Sonne hat mich so verbrannt. Meiner Mutter Kinder zürnen mit mir. Sie haben mich zur Hüterin der Weinberge gesetzt; aber meinen eigenen Weinberg habe ich nicht behütet
    [1:5] Nolite me considerare quod fusca sim, quia decoloravit me sol. Filii matris meæ pugnaverunt contra me; posuerunt me custodem in vineis: vineam meam non custodivi.

  7. haggida lli se'ahaba napsi eka tir'eh eka tarbis bassohorayim sallama ehyeh:
    Vertel aan mij die liefhebt mijn ziel/persoon/wezen waar jij zult weiden waar jij zult laten rusten in de middag want waarom zal ik zijn.
    U, Die ik innig liefheb, maak mij bekend waar U de kudde weidt, waar U die op de middag laat rusten. Want waarom zou ik zijn als een gesluierde bij de kudden van Uw metgezellen?
    Tell me, O thou whom my soul loveth, where thou feedest, where thou makest thy flock to rest at noon: for why should I be as one that turneth aside by the flocks of thy companions?
    Dis-moi, ô toi que mon coeur aime, Où tu fais paître tes brebis, Où tu les fais reposer à midi; Car pourquoi serais-je comme une égarée Près des troupeaux de tes compagnons?
    Sage mir an, du, den meine Seele liebt, wo du weidest, wo du ruhest im Mittage, daß ich nicht hin und her gehen müsse bei den Herden deiner Gesellen.
    [1:6] Indica mihi, quem diligit anima mea, ubi pascas, ubi cubes in meridie, ne vagari incipiam post greges sodalium tuorum.

  8. 'im-lo ted'i lak hayyapa bannasim se'i-lak be'iqbe hasso'n ure'i et-gediyyotayik al miskenot haro'im:
    Als niet jij weet voor jou o/de schoonste onder de vrouwen ga uit voor jezelf op de hielen/in de voetsporen van de kleinveekudde/schapen en weid jouw geitenjongen bij de woningen van de herders.
    Als u het niet weet, o, allermooiste onder de vrouwen, volg dan de sporen van de schapen en weid uw geiten bij de woningen van de herders.
    If thou know not, O thou fairest among women, go thy way forth by the footsteps of the flock, and feed thy kids beside the shepherds' tents.
    Si tu ne le sais pas, ô la plus belle des femmes, Sors sur les traces des brebis, Et fais paître tes chevreaux Près des demeures des bergers.
    Weiß du es nicht, du schönste unter den Weibern, so gehe hinaus auf die Fußtapfen der Schafe und weide deine Zicklein bei den Hirtenhäusern.
    [1:7] Si ignoras te, o pulcherrima inter mulieres, egredere, et abi post vestigia gregum, et pasce hædos tuos juxta tabernacula pastorum.

  9. lesusati berikbe par'oh dimmitik ra'ati:
    Met mijn(een) merrie voor/bij de wagens van farao ik vergelijk jou mijn vriendin!
    Mijn vriendin, Ik vergelijk u met de paarden voor de wagens van de farao.
    I have compared thee, O my love, to a company of horses in Pharaoh's chariots.
    A ma jument qu`on attelle aux chars de Pharaon Je te compare, ô mon amie.
    Ich vergleiche dich, meine Freundin, meinem Gespann an den Wagen Pharaos.
    [1:8] Equitatui meo in curribus Pharaonis assimilavi te, amica mea.

  10. na'wu lehayayik battorim sawwa'rek baharuzim:
    Sierlijk zijn jouw wangen met de ringen jouw hals met de kralen/parelsnoeren.
    Lieflijk zijn uw wangen tussen de kettinkjes, en uw hals met de parelsnoeren.
    Thy cheeks are comely with rows of jewels, thy neck with chains of gold.
    Tes joues sont belles au milieu des colliers, Ton cou est beau au milieu des rangées de perles.
    Deine Backen stehen lieblich in den Kettchen und dein Hals in den Schnüren.
    [1:9] Pulchræ sunt genæ tuæ sicut turturis; collum tuum sicut monilia.

  11. tore zahab na'aseh-llak 'im nequddot hakkasep:
    Ringen van goud wij zullen voor jou maken met knoppen/kralen van het zilver.
    Wij zullen gouden kettinkjes voor u maken met zilveren knopjes.
    We will make thee borders of gold with studs of silver.
    Nous te ferons des colliers d`or, Avec des points d`argent.
    Wir wollen dir goldene Kettchen machen mit silbernen Pünktlein.
    [1:10] Murenulas aureas faciemus tibi, vermiculatas argento.

  12. ad-sehammelek bimsibbo nirdi natan reho:
    Totdat/Terwijl de koning op zijn rustbank/aan zijn ronde tafel mijn nardus geeft/gaf zijn geur.
    Zolang de Koning aan Zijn ronde tafel zit, verspreidt mijn nardus zijn geur.
    While the king sitteth at his table, my spikenard sendeth forth the smell thereof.
    Tandis que le roi est dans son entourage, Mon nard exhale son parfum.
    Da der König sich herwandte, gab meine Narde ihren Geruch.
    [1:11] Dum esset rex in accubitu suo, nardus mea dedit odorem suum.

  13. seror hammor dodi li ben saday yalin:
    Bundel van de mirre (is) mijn geliefde voor mij tussen mijn borsten hij/het verblijft/overnacht.
    Mijn Liefste is mij een bundeltje mirre dat tussen mijn borsten overnacht.
    A bundle of myrrh is my wellbeloved unto me; he shall lie all night betwixt my breasts.
    Mon bien-aimé est pour moi un bouquet de myrrhe, Qui repose entre mes seins.
    Mein Freund ist mir ein Büschel Myrrhen, das zwischen meinen Brüsten hanget.
    [1:12] Fasciculus myrrhæ dilectus meus mihi; inter ubera mea commorabitur.

  14. eskol hakkoper dodi li bekarme en gedi:
    Tros van de henna(bloesem) mijn geliefde voor mij in de wijngaarden van En gedi.
    Mijn Liefste is mij een tros hennabloemen uit de wijngaarden van Engedi.
    My beloved is unto me as a cluster of camphire in the vineyards of Engedi.
    Mon bien-aimé est pour moi une grappe de troëne Des vignes d`En Guédi.
    Mein Freund ist mir eine Traube von Zyperblumen in den Weinbergen zu Engedi.
    [1:13] Botrus cypri dilectus meus mihi in vineis Engaddi.

  15. hinnak yapa ra'yati hinnak yapa enayik yonim:
    Zie jij (bent) mooi mijn vriendin zie jij (bent) mooi jouw ogen (zijn) duiven.
    Zie, u bent mooi, Mijn vriendin, zie, u bent mooi, uw ogen zijn als duiven.
    Behold, thou art fair, my love; behold, thou art fair; thou hast doves' eyes.
    Que tu es belle, mon amie, que tu es belle! Tes yeux sont des colombes.
    Siehe, meine Freundin, du bist schön; schön bist du, deine Augen sind wie Taubenaugen.
    [1:14] Ecce tu pulchra es, amica mea! ecce tu pulchra es! Oculi tui columbarum.

  16. hinneka yapeh dodi 'ap na'im ap-arsenu ra'anana:
    Zie jij (bent) mooi mijn geliefde ook lieflijk ook ons bed (is) bladerrijk/frisgroen.
    Zie, U bent mooi, mijn Liefste, ja, lieflijk. Ja, onze rustbank is het groene loof.
    Behold, thou art fair, my beloved, yea, pleasant: also our bed is green.
    Que tu es beau, mon bien-aimé, que tu es aimable! Notre lit, c`est la verdure.
    Siehe, mein Freund, du bist schön und lieblich. Unser Bett grünt,
    [1:15] Ecce tu pulcher es, dilecte mi, et decorus! Lectulus noster floridus.

  17. qorot bottenu arazim rahitenu berotim:
    De (hout)balken van onze huizen (zijn) ceders onze binten/dakspanten/meubels (zijn) cipressen.
    De balken van onze huizen zijn ceders, onze dakspanten zijn cipressen.
    The beams of our house are cedar, and our rafters of fir.
    Les solives de nos maisons sont des cèdres, Nos lambris sont des cyprès.
    unserer Häuser Balken sind Zedern, unser Getäfel Zypressen.
    [1:16] Tigna domorum nostrarum cedrina, laquearia nostra cypressina.


1  2  3  4  5  6  7  8

Hooglied 2

  1. ani habasselet hassaron sosannat ha'anaqim:
    Ik (ben) een roos/narcis/krokus van de Saron een lelie van de dalen/valleien.
    Ik ben een roos van Saron, een lelie uit de dalen.
    I am the rose of Sharon, and the lily of the valleys.
    Je suis un narcisse de Saron, Un lis des vallées.
    Ich bin eine Blume zu Saron und eine Rose im Tal.
    Ego flos campi, et lilium convallium.

  2. kesosanna ben hahohim ken ra'ati ben habbanot:
    Als een lelie tussen de distels/doornen zo (is) mijn vriendin tussen/onder de dochters.
    Als een lelie tussen de distels, zo is Mijn vriendin tussen de meisjes.
    As the lily among thorns, so is my love among the daughters.
    Comme un lis au milieu des épines, Telle est mon amie parmi les jeunes filles.
    Wie eine Rose unter den Dornen, so ist meine Freundin unter den Töchtern.
    Sicut lilium inter spinas, sic amica mea inter filias.

  3. ketappu'h ba'ase hayya'ar ken dodi ben habbanim besillo himmadti weyasabti upiryo matoq lehikki:
    Als een appelboom tussen de bomen van het woud zo (is) mijn geliefde tussen/onder de zonen in zijn schaduw ik begeer(de) dat ik zit/zat en zijn vrucht (is/was) zoet voor mijn gehemelte.
    Als een appelboom tussen de bomen van het woud, zo is mijn Liefste tussen de jongemannen. Ik verlang er sterk naar in Zijn schaduw te zitten, en Zijn vrucht is zoet voor mijn gehemelte.
    As the apple tree among the trees of the wood, so is my beloved among the sons. I sat down under his shadow with great delight, and his fruit was sweet to my taste.
    Comme un pommier au milieu des arbres de la forêt, Tel est mon bien-aimé parmi les jeunes hommes. J`ai désiré m`asseoir à son ombre, Et son fruit est doux à mon palais.
    Wie ein Apfelbaum unter den wilden Bäumen, so ist mein Freund unter den Söhnen. Ich sitze unter dem Schatten, des ich begehre, und seine Frucht ist meiner Kehle süß.
    Sicut malus inter ligna silvarum, sic dilectus meus inter filios. Sub umbra illius quem desideraveram sedi, et fructus ejus dulcis gutturi meo.

  4. hebi'ani el-bet hayyayin wediglo alay ahaba:
    Hij bracht mij in/naar het huis van de wijn en zijn banier/intentie/blik over mij (is) liefde.
    Hij brengt mij in het wijnhuis, en de liefde is Zijn banier over mij.
    He brought me to the banqueting house, and his banner over me was love.
    Il m`a fait entrer dans la maison du vin; Et la bannière qu`il déploie sur moi, c`est l`amour.
    Er führt mich in den Weinkeller, und die Liebe ist sein Panier über mir.
    Introduxit me in cellam vinariam; ordinavit in me caritatem.

  5. sammekuni ba'asisot rappeduni battapuhim ki-holat ahaba ani:
    Ondersteunt mij met de rozijnenkoeken vrersterkt/verkwikt mij met de appels want ziek van liefde (ben) ik.
    Sterk mij met rozijnenkoeken, verkwik mij met appels, want ik ben ziek van liefde.
    Stay me with flagons, comfort me with apples: for I am sick of love.
    Soutenez-moi avec des gâteaux de raisins, Fortifiez-moi avec des pommes; Car je suis malade d`amour.
    Er erquickt mich mit Blumen und labt mich mit Äpfeln; denn ich bin krank vor Liebe.
    Fulcite me floribus, stipate me malis, quia amore langueo.

  6. semo'lo tahat lerosi wimino tehabbeqeni:
    Zijn linkerhand (is) onder van mijn hoofd en zijn rechterhand omhelst mij.
    Laat Zijn linkerarm onder mijn hoofd zijn en Zijn rechter mij omhelzen.
    His left hand is under my head, and his right hand doth embrace me.
    Que sa main gauche soit sous ma tête, Et que sa droite m`embrasse!
    Seine Linke liegt unter meinem Haupte, und seine Rechte herzt mich.
    Læva ejus sub capite meo, et dextera illius amplexabitur me.

  7. hisba'ti etkem benot yerusalaim bisba'ot 'o be'aylot hassadeh 'im-ta'iru we'im te'oreru 'et-ha'ahaha 'ad settehpas:
    Ik bezweer jullie dochters van Jeruzalem bij (de) gazellen of bij de hinden van het veld indien julie zullen doen ontwaken en indien jullie zullen opwekken de liefde tot dat zij behaagt.
    Ik bezweer u, dochters van Jeruzalem, als bij de gazellen of bij de hinden op het veld, dat u de liefde niet opwekt of aanwakkert, voordat het haar behaagt.
    I charge you, O ye daughters of Jerusalem, by the roes, and by the hinds of the field, that ye stir not up, nor awake my love, till he please.
    Je vous en conjure, filles de Jérusalem, Par les gazelles et les biches des champs, Ne réveillez pas, ne réveillez pas l`amour, Avant qu`elle le veuille.
    Ich beschwöre euch, ihr Töchter Jerusalems, bei den Rehen oder bei den Hinden Hirschkühen auf dem Felde, daß ihr meine Freundin nicht aufweckt noch regt, bis es ihr selbst gefällt.
    Adjuro vos, filiæ Jerusalem, per capreas cervosque camporum, ne suscitetis, neque evigilare faciatis dilectam, quoadusque ipsa velit.

  8. qol dodi hinneh-zeh ba' medalleq 'al-heharim meqappes 'al-haggeba'ot:
    De stem/het geluid van/hoor! mijn geliefde zie deze/hij komende springend over de bergen huppelend over de heuvels.
    De stem van mijn Liefste! Zie, daar komt Hij, springend over de bergen, huppelend over de heuvels.
    The voice of my beloved! behold, he cometh leaping upon the mountains, skipping upon the hills.
    C`est la voix de mon bien-aimé! Le voici, il vient, Sautant sur les montagnes, Bondissant sur les collines.
    Da ist die Stimme meines Freundes! Siehe, er kommt und hüpft auf den Bergen und springt auf den Hügeln.
    Vox dilecti mei; ecce iste venit, saliens in montibus, transiliens colles.

  9. domeh dodi lisbi 'o le'oper ha'ayyalim hinneh-zeh omed ahar kotlenu masgi'h min-hahallonot mesis min-haharakkim:
    Lijkende mijn geliefde op een gazelle of op een jong van de herten zie deze/hij staande achter onze muur kijkend door de vensters turend/uitkomend/uitkijkend door de spijlen.
    Mijn Liefste lijkt op een gazelle of het jong van een hert. Zie, Hij staat achter onze muur, kijkend door de vensters, speurend door de spijlen.
    My beloved is like a roe or a young hart: behold, he standeth behind our wall, he looketh forth at the windows, shewing himself through the lattice.
    Mon bien-aimé est semblable à la gazelle Ou au faon des biches. Le voici, il est derrière notre mur, Il regarde par la fenêtre, Il regarde par le treillis.
    Mein Freund ist gleich einem Reh oder jungen Hirsch. Siehe, er steht hinter unsrer Wand, sieht durchs Fenster und schaut durchs Gitter.
    Similis est dilectus meus capreæ, hinnuloque cervorum. En ipse stat post parietem nostrum, respiciens per fenestras, prospiciens per cancellos.

  10. 'ana dodi we'amar li qumi lak ra'yati yapati uleki-lak:
    Antwoordde mijn geliefde en hij zei tot mij sta op jijzelf mijn vriendin mijn schone en kom zelf.
    Mijn Liefste antwoordt en zegt tegen mij: Sta op, Mijn vriendin, Mijn allermooiste, en kom!
    My beloved spake, and said unto me, Rise up, my love, my fair one, and come away.
    Mon bien-aimé parle et me dit: Lève-toi, mon amie, ma belle, et viens!
    Mein Freund antwortet und spricht zu mir: Stehe auf, meine Freundin, meine Schöne, und komm her!
    En dilectus meus loquitur mihi. Surge, propera, amica mea, columba mea, formosa mea, et veni:

  11. ki-hinneh hasetaw abar haggesem halap halak lo:
    Want zie de winter is voorbij de regen is verdwenen ging heen voor zichzelf.
    Want zie, de winter is voorbij. De regentijd is over, helemaal voorbijgegaan.
    For, lo, the winter is past, the rain is over and gone;
    Car voici, l`hiver est passé; La pluie a cessé, elle s`en est allée.
    Denn siehe, der Winter ist vergangen, der Regen ist weg und dahin;
    jam enim hiems transiit; imber abiit, et recessit.

  12. hannissanim nir'u ba'ares et hazzamir higgi weqol hattor nisma be'arsenu:
    De bloemen/bloesems zijn verschenen in het land tijd van het gezang is gekomen en de stem/het geluid vande tortelduif wordt gehoord in ons land.
    De bloemen laten zich zien op het land, de zangtijd is aangebroken, het koeren van de tortelduif wordt in ons land gehoord.
    The flowers appear on the earth; the time of the singing of birds is come, and the voice of the turtle is heard in our land;
    Les fleurs paraissent sur la terre, Le temps de chanter est arrivé, Et la voix de la tourterelle se fait entendre dans nos campagnes.
    die Blumen sind hervorgekommen im Lande, der Lenz ist herbeigekommen, und die Turteltaube läßt sich hören in unserm Lande;
    Flores apparuerunt in terra nostra; tempus putationis advenit: vox turturis audita est in terra nostra;

  13. hatte'ena haneta paggeha wehaggepanim semadar natenu re'h qumi lakey ra'yati yapati uleki-lak:
    De vijgenboom rijpt haar vroege vijgen en de wijnranken (met/in) bloesem geven/gaven geur sta op kom mijn vriendin mijn schone en kom zelf!
    De vijgenboom brengt zijn jonge vruchten voort, de bloeiende wijnstokken geuren. Sta op, Mijn vriendin, en kom, Mijn allermooiste!
    The fig tree putteth forth her green figs, and the vines with the tender grape give a good smell. Arise, my love, my fair one, and come away.
    Le figuier embaume ses fruits, Et les vignes en fleur exhalent leur parfum. Lève-toi, mon amie, ma belle, et viens!
    der Feigenbaum hat Knoten gewonnen, die Weinstöcke haben Blüten gewonnen und geben ihren Geruch. Stehe auf, meine Freundin, und komm, meine Schöne, komm her!
    ficus protulit grossos suos; vineæ florentes dederunt odorem suum. Surge, amica mea, speciosa mea, et veni:

  14. yonati behagwe hassela beseter hammadrega har'ini et-mar'ayik hasmi'ini et-qolek ki-qolek areb uma'rek na'weh:
    Mijn duif in de kloven van de rots in schuilplaats van de steilte/bergwand/steile helling laat mij zien jouw gedaante/gestalte laat mij horen jouw stem want jouw stem is zoet/aangenaam en jouw gedaante/gestalte/verschijning (is) bekoorlijk.
    Mijn duif in de kloven van de rots, in de schuilplaats van de bergwand, laat Mij uw gedaante zien, laat Mij uw stem horen. Want uw stem is zoet en uw gedaante is bekoorlijk.
    O my dove, that art in the clefts of the rock, in the secret places of the stairs, let me see thy countenance, let me hear thy voice; for sweet is thy voice, and thy countenance is comely.
    Ma colombe, qui te tiens dans les fentes du rocher, Qui te caches dans les parois escarpées, Fais-moi voir ta figure, Fais-moi entendre ta voix; Car ta voix est douce, et ta figure est agréable.
    Meine Taube in den Felsklüften, in den Steinritzen, zeige mir deine Gestalt, laß mich hören deine Stimme; denn die Stimme ist süß, und deine Gestalt ist lieblich.
    columba mea, in foraminibus petræ, in caverna maceriæ, ostende mihi faciem tuam, sonet vox tua in auribus meis: vox enim tua dulcis, et facies tua decora.

  15. ehezu-lanu su'alim su'alim qetannim mehabbelim keramim ukeramenu semadar:
    Grijpt voor ons vossen vossen kleine bedervende/verwoestende wijngaarden en onze wijngaarden (met/in) bloesem.
    Vang voor ons de vossen, de kleine vossen die de wijngaarden te gronde richten, nu onze wijngaarden bloeien.
    Take us the foxes, the little foxes, that spoil the vines: for our vines have tender grapes.
    Prenez-nous les renards, Les petits renards qui ravagent les vignes; Car nos vignes sont en fleur.
    Fanget uns die Füchse, die kleinen Füchse, die die Weinberge verderben; denn unsere Weinberge haben Blüten gewonnen.
    Capite nobis vulpes parvulas quæ demoliuntur vineas: nam vinea nostra floruit.

  16. dodi li wa'ani lo haro'eh bassosannim:
    Mijn geliefde (is) van mij en ik (ben) van hem de weidende/herder/grazende tussen de lelies.
    Mijn Liefste is van mij en ik ben van Hem, Die de kudde weidt tussen de lelies,
    My beloved is mine, and I am his: he feedeth among the lilies.
    Mon bien-aimé est à moi, et je suis à lui; Il fait paître son troupeau parmi les lis.
    Mein Freund ist mein, und ich bin sein, der unter Rosen weidet.
    Dilectus meus mihi, et ego illi, qui pascitur inter lilia,

  17. 'ad seyyapu'h hayyom wenasu hasselalim sob demeh-leka dodi lisbi 'o le'oper ha'ayyalim al-hare bater:
    Tot dat zal ademen de dag en zullen vluchten de schaduwen keer om lijk (voor jezelf) mijn geliefde op een gazelle of op een jong van de herten op de bergen van kruiden/geurige planten/kloven.
    tot de wind van de dag opsteekt en de schaduwen vluchten. Keer om, mijn Liefste, en wees als een gazelle of het jong van een hert op de bergen van Bether.
    Until the day break, and the shadows flee away, turn, my beloved, and be thou like a roe or a young hart upon the mountains of Bether.
    Avant que le jour se rafraîchisse, Et que les ombres fuient, Reviens!... sois semblable, mon bien-aimé, A la gazelle ou au faon des biches, Sur les montagnes qui nous séparent.
    Bis der Tag kühl wird und die Schatten weichen, kehre um; werde wie ein Reh, mein Freund, oder wie ein junger Hirsch auf den Scheidebergen.
    donec aspiret dies, et inclinentur umbræ. Revertere; similis esto, dilecte mi, capreæ, hinnuloque cervorum super montes Bether.


1  2  3  4  5  6  7  8

Hooglied 3

  1. al-miskabi ballelot biqqasti 'et se-ahaba napsi biqqastiw welo mesa'tiw:
    Op mijn bed in de nachten ik zocht die liefheeft mijn ziel/persoon/wezen ik zocht hem maar niet ik vond hem.
    Op mijn bed zocht ik in de nachten Hem Die ik innig liefheb. Ik zocht Hem, maar ik vond Hem niet.
    By night on my bed I sought him whom my soul loveth: I sought him, but I found him not.
    Sur ma couche, pendant les nuits, J`ai cherché celui que mon coeur aime; Je l`ai cherché, et je ne l`ai point trouvé.
    Des Nachts auf meinem Lager suchte ich, den meine Seele liebt. Ich suchte; aber ich fand ihn nicht.
    In lectulo meo, per noctes, quæsivi quem diligit anima mea: quæsivi illum, et non inveni.

  2. aquma nna' wa'asobeba ba'ir bassewaqim ubarhobot 'abaqsa 'et se'ahaba napsi biqqastiw welo' masa'tiw:
    Laat ik opstaan toch en laat ik rondgaan in de stad door/in de straten en over/op de pleinen laat ik zoeken die liefheeft mijn ziel/persoon/wezen ik zocht hem maar niet ik vond hem.
    Ik dacht: Laat ik toch opstaan en in de stad rondtrekken, door de straten en over de pleinen, Hem zoeken, Die ik innig liefheb. Ik zocht Hem, maar ik vond Hem niet.
    I will rise now, and go about the city in the streets, and in the broad ways I will seek him whom my soul loveth: I sought him, but I found him not.
    Je me lèverai, et je ferai le tour de la ville, Dans les rues et sur les places; Je chercherai celui que mon coeur aime. Je l`ai cherché, et je ne l`ai point trouvé.
    Ich will aufstehen und in der Stadt umgehen auf den Gassen und Straßen und suchen, den meine Seele liebt. Ich suchte; aber ich fand ihn nicht.
    Surgam, et circuibo civitatem: per vicos et plateas quæram quem diligit anima mea: quæsivi illum, et non inveni.

  3. mesa-uni hassomerim hassobebim ba'ir 'et se'ahaba napsi re'item:
    Vonden mij de wachters de rondgaande(n) in de stad die liefheeft mijn ziel/persoon/wezen jullie zagen?
    De wachters, die in de stad de ronde deden, vonden mij. Ik zei: Hebt u Hem gezien Die ik innig liefheb?
    The watchmen that go about the city found me: to whom I said, Saw ye him whom my soul loveth?
    Les gardes qui font la ronde dans la ville m`ont rencontrée: Avez-vous vu celui que mon coeur aime?
    Es fanden mich die Wächter, die in der Stadt umgehen: "Habt ihr nicht gesehen, den meine Seele liebt?"
    Invenerunt me vigiles qui custodiunt civitatem: Num quem diligit anima mea vidistis?

  4. kim'at se'abarti mehem ad semmasata 'et se'ahaba napsi ahaztiw welo' 'arpennu 'ad-sehabe'tiw 'el-bet 'immi we'el-heder horati:
    Amper dat ik voorbij ging tot aan hen dat ik vond die liefheeft mijn ziel/persoon/wezen ik greep hem en niet ik liet hem los/gaan totdat ik hem bracht in het huis van mijn moeder en in de slaapkamer van [wie] was zwanger (van mij).
    Nauwelijks was ik hen voorbijgegaan of ik vond Hem Die ik innig liefheb. Ik greep Hem vast, liet Hem niet meer los, tot ik Hem gebracht had in het huis van mijn moeder, in de binnenkamer van haar die mij gebaard heeft.
    It was but a little that I passed from them, but I found him whom my soul loveth: I held him, and would not let him go, until I had brought him into my mother's house, and into the chamber of her that conceived me.
    A peine les avais-je passés, Que j`ai trouvé celui que mon coeur aime; Je l`ai saisi, et je ne l`ai point lâché Jusqu`à ce que je l`aie amené dans la maison de ma mère, Dans la chambre de celle qui m`a conçue.
    Da ich ein wenig an ihnen vorüber war, da fand ich, den meine Seele liebt. Ich halte ihn und will ihn nicht lassen, bis ich ihn bringe in meiner Mutter Haus, in die Kammer der, die mich geboren hat.
    Paululum cum pertransissem eos, inveni quem diligit anima mea: tenui eum, nec dimittam, donec introducam illum in domum matris meæ, et in cubiculum genetricis meæ.

  5. hisba'ti 'etkem benot yerusalaim bisba'ot 'o be'aylot hassadeh 'im-ta'iru we'im-te'oreru 'et-ha'ahaba 'ad settehpas:
    ik bezweer jullie dochters van Jeruzalem bij (de) gazellen bij de herten van het veld indien jullie zullen doen ontwaken en indien jullie zullen aanwakkeren de liefde tot dat het/zij behaagt.
    Ik bezweer u, dochters van Jeruzalem, als bij de gazellen of bij de hinden op het veld, dat u de liefde niet opwekt of aanwakkert, voordat het haar behaagt.
    I charge you, O ye daughters of Jerusalem, by the roes, and by the hinds of the field, that ye stir not up, nor awake my love, till he please.
    Je vous en conjure, filles de Jérusalem, Par les gazelles et les biches des champs, Ne réveillez pas, ne réveillez pas l`amour, Avant qu`elle le veuille.
    Ich beschwöre euch, ihr Töchter Jerusalems, bei den Rehen oder Hinden Hirschkühen auf dem Felde, daß ihr meine Freundin nicht aufweckt noch regt, bis es ihr selbst gefällt.
    Adjuro vos, filiæ Jerusalem, per capreas cervosque camporum, ne suscitetis, neque evigilare faciatis dilectam, donec ipsa velit.

  6. mi zo't 'ola min-hammidbar ketimarot 'asan mequtteret mor ulebona mikkol 'abqat rokel:
    Wie (is) deze/zij opkomend uit de woestijn als zuilen van rook geparfumeerd (met) / geurend (naar) mirre en wierook van alle (geur) poeder van handelaar?
    Wie is zij die daar uit de woestijn komt, als zuilen van rook, in een wolk van mirre en wierook, van allerlei geurige kruiden van de koopman?
    Who is this that cometh out of the wilderness like pillars of smoke, perfumed with myrrh and frankincense, with all powders of the merchant?
    Qui est celle qui monte du désert, Comme des colonnes de fumée, Au milieu des vapeurs de myrrhe et d`encens. Et de tous les aromates des marchands?
    Wer ist die, die heraufgeht aus der Wüste wie ein gerader Rauch, wie ein Geräuch von Myrrhe, Weihrauch und allerlei Gewürzstaub des Krämers?
    Quæ est ista quæ ascendit per desertum sicut virgula fumi ex aromatibus myrrhæ, et thuris, et universi pulveris pigmentarii?

  7. hinneh mittato sellislomoh sissim gibborim sabib lah miggibbore yisra'el:
    Zie zijn rustbank die (is) van Salomo zestig sterke helden rondom van haar uiit de sterke helden van Israël.
    Zie, de draagstoel voor Salomo. Daaromheen zestig helden, uit de helden van Israël.
    Behold his bed, which is Solomon's; threescore valiant men are about it, of the valiant of Israel.
    Voici la litière de Salomon, Et autour d`elle soixante vaillants hommes, Des plus vaillants d`Israël.
    Siehe, um das Bett Salomos her stehen sechzig Starke aus den Starken in Israel.
    En lectulum Salomonis sexaginta fortes ambiunt ex fortissimis Israël,

  8. kullam 'ahuze hereb melummede milhama 'is harbo 'al-yereko mippahad ballelot:
    Zij allen vastgrijpende(n) van zwaard geoefend(en) van strijd ieder zijn zwaard op zijn heup vanwege/tegen verschrikking in de nachten.
    Allen hanteren het zwaard, geoefend als ze zijn voor de oorlog. Ieder draagt zijn zwaard aan zijn heup tegen de verschrikking in de nachten.
    They all hold swords, being expert in war: every man hath his sword upon his thigh because of fear in the night.
    Tous sont armés de l`épée, Sont exercés au combat; Chacun porte l`épée sur sa hanche, En vue des alarmes nocturnes.
    Sie halten alle Schwerter und sind geschickt, zu streiten. Ein jeglicher hat sein Schwert an seiner Hüfte um des Schreckens willen in der Nacht.
    omnes tenentes gladios, et ad bella doctissimi: uniuscujusque ensis super femur suum propter timores nocturnos.

  9. appiryon 'asa lo hammelek selomoh me'ase hallebanon:
    Een draagstoel maakte voor zichzelf de koning Salomo van hout van de Libanon.
    Koning Salomo heeft voor zichzelf een draagkoets gemaakt van hout uit de Libanon.
    King Solomon made himself a chariot of the wood of Lebanon.
    Le roi Salomon s`est fait une litière De bois du Liban.
    Der König Salomo ließ sich eine Sänfte machen von Holz aus Libanon.
    Ferculum fecit sibi rex Salomon de lignis Libani;

  10. ammudayw 'asa kesep repidato zahab merkabo 'argaman toko rasup ahaba mibbenot yerusalaim:
    Zijn pilaren/stijlen hij maakte (van) zilver zijn rugleuning (van) goud zijn zitting (van) purper(stof) zijn binnenwerk bekleed/bewerkt (met) liefde door de dochters van Jeruzalem.
    De stijlen ervan maakte hij van zilver, zijn leuning van goud en zijn zitting van roodpurper. Het binnenwerk ervan werd met liefde bekleed door de dochters van Jeruzalem.
    He made the pillars thereof of silver, the bottom thereof of gold, the covering of it of purple, the midst thereof being paved with love, for the daughters of Jerusalem.
    Il en a fait les colonnes d`argent, Le dossier d`or, Le siège de pourpre; Au milieu est une broderie, oeuvre d`amour Des filles de Jérusalem.
    Ihre Säulen sind silbern, die Decke golden, der Sitz purpurn, und inwendig ist sie lieblich ausgeziert um der Töchter Jerusalems willen.
    columnas ejus fecit argenteas, reclinatorium aureum, ascensum purpureum; media caritate constravit, propter filias Jerusalem.

  11. se'ena ure'ena benot siyyon bammelek selomoh ba'atara se'ittera-llo 'immo beyom hatunnato ubeyom simhat libbo:
    Gaat uit en ziet/kijkt dochters van Sion naar de koning Salomo met kroon waarmee kroonde hem zijn moeder op de dag van zijn bruiloft en/ja op de dag van de blijdschap van zijn hart.
    Ga naar buiten en zie, dochters van Sion, koning Salomo met de kroon waarmee zijn moeder hem kroonde op de dag van zijn bruiloft, ja, op de dag van de blijdschap van zijn hart!
    Go forth, O ye daughters of Zion, and behold king Solomon with the crown wherewith his mother crowned him in the day of his espousals, and in the day of the gladness of his heart.
    Sortez, filles de Sion, regardez Le roi Salomon, Avec la couronne dont sa mère l`a couronné Le jour de ses fiançailles, Le jour de la joie de son coeur.
    Gehet heraus und schauet an, ihr Töchter Zions, den König Salomo in der Krone, damit ihn seine Mutter gekrönt hat am Tage seiner Hochzeit und am Tage der Freude seines Herzens.
    Egredimini et videte, filiæ Sion, regem Salomonem in diademate quo coronavit illum mater sua in die desponsationis illius, et in die lætitiæ cordis ejus.


1  2  3  4  5  6  7  8

Hooglied 4

  1. hinnak yapa rayati hinnak yapa enayik yonim mibba'ad lesammatek sarek ke'eder ha'izzim seggalesu mehar gil'ad:
    Zie jij (bent) mooi mijn vriendin zie jij (bent) mooi juw ogen (zijn) duiven van achter jouuw sluier jouw haar als kude van de geiten die afdalen van het gebergte van Gilead.
    Zie, u bent mooi, Mijn vriendin, zie, u bent mooi. Uw ogen zijn als duiven van achter uw sluier. Uw haar is als een kudde geiten die neergolft van het gebergte van Gilead.
    Behold, thou art fair, my love; behold, thou art fair; thou hast doves' eyes within thy locks: thy hair is as a flock of goats, that appear from mount Gilead.
    Que tu es belle, mon amie, que tu es belle! Tes yeux sont des colombes, Derrière ton voile. Tes cheveux sont comme un troupeau de chèvres, Suspendues aux flancs de la montagne de Galaad.
    Siehe, meine Freundin, du bist schön! siehe, schön bist du! Deine Augen sind wie Taubenaugen zwischen deinen Zöpfen. Dein Haar ist wie eine Herde Ziegen, die gelagert sind am Berge Gilead herab.
    Quam pulchra es, amica mea! quam pulchra es! Oculi tui columbarum, absque eo quod intrinsecus latet. Capilli tui sicut greges caprarum quæ ascenderunt de monte Galaad.

  2. sinnayik ke'eder haqqesubot se'alu min-harahsa sekkullam mat'imot wesakkula 'en bahem:
    Jouw tanden als kudde van de geschoren [schapen] die opgaan van de wassing/uit de wasplaats die (zij) allen tweelingen werpende en zonder jong er is geen onder hen.
    Uw tanden zijn als een kudde pasgeschoren schapen die zijn opgekomen uit de wasplaats. Alle werpen zij tweelingen, geen van hen is zonder jongen.
    Thy teeth are like a flock of sheep that are even shorn, which came up from the washing; whereof every one bear twins, and none is barren among them.
    Tes dents sont comme un troupeau de brebis tondues, Qui remontent de l`abreuvoir; Toutes portent des jumeaux, Aucune d`elles n`est stérile.
    Deine Zähne sind wie eine Herde Schafe mit bechnittener Wolle, die aus der Schwemme kommen, die allzumal Zwillinge haben, und es fehlt keiner unter ihnen.
    Dentes tui sicut greges tonsarum quæ ascenderunt de lavacro; omnes gemellis fœtibus, et sterilis non est inter eas.

  3. kehut hassani siptotayik umidbarek na'weh kepelah harimmon raqqatek mibba'ad lesammatek:
    Als draad/koord van het scharlaken (zijn) jouw lippen en jouuw spreken/mond (is) bekoorlijk als een schijf van de granaatappel (is) jouw slaap/wang van achter van jouw sluier.
    Als een scharlakenrode draad zijn uw lippen en uw spreken is bekoorlijk. Als een opengesprongen granaatappel zijn uw slapen door uw sluier heen.
    Thy lips are like a thread of scarlet, and thy speech is comely: thy temples are like a piece of a pomegranate within thy locks.
    Tes lèvres sont comme un fil cramoisi, Et ta bouche est charmante; Ta joue est comme une moitié de grenade, Derrière ton voile.
    Deine Lippen sind wie eine scharlachfarbene Schnur und deine Rede lieblich. Deine Wangen sind wie der Ritz am Granatapfel zwischen deinen Zöpfen.
    Sicut vitta coccinea labia tua, et eloquium tuum dulce. Sicut fragmen mali punici, ita genæ tuæ, absque eo quod intrinsecus latet.

  4. kemigdal dawid sawwa'rek nanuy letalpiyyot elep hammagen taluy alayw kol silte haggibborim:
    Als de toren van David is) jouw hals gebouwd in lagen/groepen/naar afdelingen duizend(tal) het schild gehangen daaraan allemaal muurschilden van de sterke helden/strijders.
    Uw hals is als de toren van David, in lagen gebouwd. Er hangen duizend schilden aan, allemaal schilden van helden
    Thy neck is like the tower of David builded for an armoury, whereon there hang a thousand bucklers, all shields of mighty men.
    Ton cou est comme la tour de David, Bâtie pour être un arsenal; Mille boucliers y sont suspendus, Tous les boucliers des héros.
    Dein Hals ist wie der Turm Davids, mit Brustwehr gebaut, daran tausend Schilde hangen und allerlei Waffen der Starken.
    Sicut turris David collum tuum, quæ ædificata est cum propugnaculis; mille clypei pendant ex ea, omnis armatura fortium.

  5. sene sadayik kisne oparim te'ome sebiyya haro'im bassosannim:
    Twee jouw borsten als twee jongen tweelingen van gazelle de weidende(n) tussen de lelies.
    Uw beide borsten zijn als twee kalfjes, de tweeling van een gazelle, die tussen de lelies weiden.
    Thy two breasts are like two young roes that are twins, which feed among the lilies.
    Tes deux seins sont comme deux faons, Comme les jumeaux d`une gazelle, Qui paissent au milieu des lis.
    Deine zwei Brüste sind wie zwei junge Rehzwillinge, die unter den Rosen weiden.
    Duo ubera tua sicut duo hinnuli, capreæ gemelli, qui pascuntur in liliis.

  6. 'ad seyyapu'h hayyom wenasu hasselalim elek li el-har hammor we'el-gib'at hallebona:
    Tot dat zal ademen de dag en wegvluchten de schaduwen ik zal gaan voor mij(zelf) naar de erg van de mirre en naar de heuvel van de wierook.
    Tot de wind van de dag opsteekt en de schaduwen vluchten, zal Ik naar de mirreberg gaan, naar de wierookheuvel.
    Until the day break, and the shadows flee away, I will get me to the mountain of myrrh, and to the hill of frankincense.
    Avant que le jour se rafraîchisse, Et que les ombres fuient, J`irai à la montagne de la myrrhe Et à la colline de l`encens.
    Bis der Tag kühl wird und die Schatten weichen, will ich zum Myrrhenberge gehen und zum Weihrauchhügel.
    Donec aspiret dies, et inclinentur umbræ, vadam ad montem myrrhæ, et ad collem thuris.

  7. kullak yapa ra'yati umum 'en bak:
    Alles van jou (is) mooi mijn vriendin en gebrek er is geen aan jou.
    Alles aan u is mooi, Mijn vriendin, er is geen enkel gebrek aan u.
    Thou art all fair, my love; there is no spot in thee.
    Tu es toute belle, mon amie, Et il n`y a point en toi de défaut.
    Du bist allerdinge schön, meine Freundin, und ist kein Flecken an dir.
    Tota pulchra es, amica mea, et macula non est in te

  8. 'itti millebanon kalla 'itti millebanon tabo'i tasuri mero's amana mero's senir wehermon mimme'onot arayot meharere nemerim:
    Met mij vanaf de Libanon bruid met mij vanaf de Libanon kom daal af/kijk neer van(af) de top van Amana van(af) de top vann Senir en Hermon van de holen van leeuwen van bergen van luipaarden.
    Kom met Mij van de Libanon af, bruid,met Mij van de Libanon af, kom! Daal af van de top van de Amana, weg van de top van de Senir en de Hermon, van de holen van de leeuwen, van de bergen met de luipaarden.
    Come with me from Lebanon, my spouse, with me from Lebanon: look from the top of Amana, from the top of Shenir and Hermon, from the lions' dens, from the mountains of the leopards.
    Viens avec moi du Liban, ma fiancée, Viens avec moi du Liban! Regarde du sommet de l`Amana, Du sommet du Senir et de l`Hermon, Des tanières des lions, Des montagnes des léopards.
    Komm mit mir, meine Braut, vom Libanon, komm mit mir vom Libanon, tritt her von der Höhe Amana, von der Höhe Senir und Hermon, von den Wohnungen der Löwen, von den Bergen der Leoparden!
    Veni de Libano, sponsa mea: veni de Libano, veni, coronaberis: de capite Amana, de vertice Sanir et Hermon, de cubilibus leonum, de montibus pardorum.

  9. libbabtini ahoti kalla libbabtini be'ahad me'enayik be'ahad anaq missaweronayik:
    Jij veroverde mijn hart mi zuuster bruid jij veroverde mijn hart met een [blik] van jouw ogen met een snoer van jouuw halssieraad.
    U hebt Mijn hart veroverd, Mijn zuster, Mijn bruid, u hebt Mijn hart veroverd met één blik van uw ogen, met één schakel van uw halsketting.
    Thou hast ravished my heart, my sister, my spouse; thou hast ravished my heart with one of thine eyes, with one chain of thy neck.
    Tu me ravis le coeur, ma soeur, ma fiancée, Tu me ravis le coeur par l`un de tes regards, Par l`un des colliers de ton cou.
    Du hast mir das Herz genommen, meine Schwester, liebe Braut, mit deiner Augen einem und mit deiner Halsketten einer.
    Vulnerasti cor meum, soror mea, sponsa; vulnerasti cor meum in uno oculorum tuorum, et in uno crine colli tui.

  10. mah-yyapu dodayik ahoti kalla mah-ttobu dodayik miyyayin were'h semanayik mikkol-besamim:
    Hoe schoon (zijn) jouw liefde/liefdesuitingen mijn zuster bruid hoe(veel) beter (zijn) jouw liefdes/liefkozingen dan wijn en de geur van jouw oliën dan alle specerijen.
    Hoe mooi is uw liefde, Mijn zuster, Mijn bruid, hoeveel beter is uw liefde dan wijn en de geur van uw zalfoliën dan allerlei specerijen!
    How fair is thy love, my sister, my spouse! how much better is thy love than wine! and the smell of thine ointments than all spices!
    Que de charmes dans ton amour, ma soeur, ma fiancée! Comme ton amour vaut mieux que le vin, Et combien tes parfums sont plus suaves que tous les aromates!
    Wie schön ist deine Liebe, meine Schwester, liebe Braut! Deine Liebe ist lieblicher denn Wein, und der Geruch deiner Salben übertrifft alle Würze.
    Quam pulchræ sunt mammæ tuæ, soror mea sponsa! pulchriora sunt ubera tua vino, et odor unguentorum tuorum super omnia aromata.

  11. nopet tittopena siptotayik kalla debas wehalab tahat lesonek were'h salmotayik kere'h lebanon:
    Honing druppelen jouw lippen bruid honing en melk onder jouw tong en de geur van jouw klederen als de geur van Libanon.
    Uw lippen druipen van honingzeem, Mijn bruid, honing en melk zijn onder uw tong en de geur van uw kleding is als de geur van de Libanon.
    Thy lips, O my spouse, drop as the honeycomb: honey and milk are under thy tongue; and the smell of thy garments is like the smell of Lebanon.
    Tes lèvres distillent le miel, ma fiancée; Il y a sous ta langue du miel et du lait, Et l`odeur de tes vêtements est comme l`odeur du Liban.
    Deine Lippen, meine Braut, sind wie triefender Honigseim; Honig und Milch ist unter deiner Zunge, und deiner Kleider Geruch ist wie der Geruch des Libanon.
    Favus distillans labia tua, sponsa; mel et lac sub lingua tua: et odor vestimentorum tuorum sicut odor thuris.

  12. gan na'ul 'ahoti kalla gal na'ul ma'yan hatum:
    Tuin gesloten mijn zuster bruid bron gesloten fontein verzegeld.
    Een gesloten tuin bent u, Mijn zuster, Mijn bruid, een gesloten bron, een verzegelde fontein.
    A garden inclosed is my sister, my spouse; a spring shut up, a fountain sealed.
    Tu es un jardin fermé, ma soeur, ma fiancée, Une source fermée, une fontaine scellée.
    Meine Schwester, liebe Braut, du bist ein verschlossener Garten, eine verschlossene Quelle, ein versiegelter Born.
    Hortus conclusus soror mea, sponsa, hortus conclusus, fons signatus.

  13. selahhayik pardes rimmonim 'im peri megadim keparim 'im-neradim:
    Jouw scheuten (zijn) een paradijs/hof van granaatappelbomen met vrucht(van) uitgelezen/begeerlijkste/begeerlijkheden hennabloemen/hennaplanten met nardusplanten.
    Uw scheuten vormen een paradijs van granaatappelbomen met de beste vruchten, hennastruiken en nardusplanten,
    Thy plants are an orchard of pomegranates, with pleasant fruits; camphire, with spikenard,
    Tes jets forment un jardin, où sont des grenadiers, Avec les fruits les plus excellents, Les troënes avec le nard;
    Deine Gewächse sind wie ein Lustgarten von Granatäpfeln mit edlen Früchten, Zyperblumen mit Narden,
    Emissiones tuæ paradisus malorum punicorum, cum pomorum fructibus, cypri cum nardo.

  14. nerde wekarkom qaneh weqinnamon 'im kol-ase lebona mor wa'ahalot 'im kol-ra'se besamim:
    Nardus en saffraan kalmoes en kaneel met alle bomen van wierook mirre en aloë's met alles van het hoogste/beste van specerijen.
    nardus en saffraan, kalmoes en kaneel, met allerlei wierookbomen, mirre en aloë, met een keur van allerlei specerijen.
    Spikenard and saffron; calamus and cinnamon, with all trees of frankincense; myrrh and aloes, with all the chief spices:
    Le nard et le safran, le roseau aromatique et le cinnamome, Avec tous les arbres qui donnent l`encens; La myrrhe et l`aloès, Avec tous les principaux aromates;
    Narde und Safran, Kalmus und Zimt, mit allerlei Bäumen des Weihrauchs, Myrrhen und Aloe mit allen besten Würzen.
    Nardus et crocus, fistula et cinnamomum, cum universis lignis Libani; myrrha et aloë, cum omnibus primis unguentis.

  15. ma'yan gannim be'er mayim hayim wenozelim min-lebanon:
    Bron van tuinen put van water levend en vloeiend vanaf Libanon.
    O, bron van de tuinen, put van levend water dat van de Libanon stroomt!
    A fountain of gardens, a well of living waters, and streams from Lebanon.
    Une fontaine des jardins, Une source d`eaux vives, Des ruisseaux du Liban.
    Ein Gartenbrunnen bist du, ein Born lebendiger Wasser, die vom Libanon fließen.
    Fons hortorum, puteus aquarum viventium, quæ fluunt impetu de Libano.

  16. 'uri sapon ubo'i teman hapihi ganni yizzelu besamayw yabo dodi leganno weyo'kal peri.
    Ontwaak noorden(wind) en kom zuiden(wind) laat ademen mijn tuin laten vloeien zijn specerijen laat komen mijn geliefde naar zijn tuin en laat hij eten de vrucht van zijn begeerloijkste(n)/uitgelezen/beste(n).
    Ontwaak, noordenwind, en kom, zuidenwind, waai door mijn tuin, zodat de geur van zijn specerijen zich verspreidt. Laat mijn Liefste in Zijn tuin komen en eten van zijn beste vruchten!
    Awake, O north wind; and come, thou south; blow upon my garden, that the spices thereof may flow out. Let my beloved come into his garden, and eat his pleasant fruits.
    Lève-toi, aquilon! viens, autan! Soufflez sur mon jardin, et que les parfums s`en exhalent! -Que mon bien-aimé entre dans son jardin, Et qu`il mange de ses fruits excellents!
    Stehe auf, Nordwind, und komm, Südwind, und wehe durch meinen Garten, daß seine Würzen triefen! Mein Freund komme in seinen Garten und esse von seinen edlen Früchten.
    Surge, aquilo, et veni, auster: perfla hortum meum, et fluant aromata illius.


1  2  3  4  5  6  7  8

Hooglied 5

  1. ba'ti leganni ahoti kalla ariti mori im-besami akalti ya'ri 'im-dibsi satiti yeni 'im-halabi 'iklu re'im setu wesikru dodim:
    Ik kwam naar mijn tuin mijn zuster bruid ik plukte mijn mirre met mijn specerijen ik at mijn honingraat met mijn honing ik dronk mijn wijn met mijn melk eet vrienden drinkt en wordt dronken/drinkt overvloedig van liefkozingen/(o) geliefden.
    Ik ben in Mijn tuin gekomen, Mijn zuster, Mijn bruid, Ik heb Mijn mirre geplukt met Mijn specerijen, Ik heb Mijn honingraat met Mijn honing gegeten, Ik heb Mijn wijn met Mijn melk gedronken. Eet, vrienden, drink en word dronken, geliefden.
    I am come into my garden, my sister, my spouse: I have gathered my myrrh with my spice; I have eaten my honeycomb with my honey; I have drunk my wine with my milk: eat, O friends; drink, yea, drink abundantly, O beloved.
    J`entre dans mon jardin, ma soeur, ma fiancée; Je cueille ma myrrhe avec mes aromates, Je mange mon rayon de miel avec mon miel, Je bois mon vin avec mon lait... -Mangez, amis, buvez, enivrez-vous d`amour!
    Ich bin gekommen, meine Schwester, liebe Braut, in meinen Garten. Ich habe meine Myrrhe samt meinen Würzen abgebrochen; ich habe meinen Seim samt meinem Honig gegessen; ich habe meinen Wein samt meiner Milch getrunken. Eßt, meine Lieben, und trinkt, meine Freunde, und werdet trunken!
    Veniat dilectus meus in hortum suum, et comedat fructum pomorum suorum. Veni in hortum meum, soror mea, sponsa; messui myrrham meam cum aromatibus meis; comedi favum cum melle meo; bibi vinum meum cum lacte meo; comedite, amici, et bibite, et inebriamini, carissimi.

  2. 'ani yesena welibbi 'er qol dodi dopeq pithi-li 'ahoti ra'yati yonati tammati serro'si nimla-tal qewwussotay resise layela:
    Ik slaap/sliep maar mijn hart waakt(e) /(is/was) wakker de stem/het geluid van mijn geliefde kloppende open voor mij mijn zuster mijn vriendin mijn duif mijn volmaakte want mijn hoofd is vol van dauw mijn haarlokken (met) druppels van nacht.
    Ik sliep, maar mijn hart waakte. De stem van mijn Liefste, Die aanklopte: Doe Mij open, Mijn zuster, Mijn vriendin, Mijn duif, Mijn volmaakte, want Mijn hoofd is vol dauw, Mijn haarlokken vol druppels van de nacht.
    I sleep, but my heart waketh: it is the voice of my beloved that knocketh, saying, Open to me, my sister, my love, my dove, my undefiled: for my head is filled with dew, and my locks with the drops of the night.
    J`étais endormie, mais mon coeur veillait. C`est la voix de mon bien-aimé, qui frappe: Ouvre-moi, ma soeur, mon amie, Ma colombe, ma parfaite! Car ma tête est couverte de rosée, Mes boucles sont pleines des gouttes de la nuit.
    Ich schlafe, aber mein Herz wacht. Da ist die Stimme meines Freundes, der anklopft: Tue mir auf, liebe Freundin, meine Schwester, meine Taube, meine Fromme! denn mein Haupt ist voll Tau und meine Locken voll Nachttropfen.
    Ego dormio, et cor meum vigilat. Vox dilecti mei pulsantis: Aperi mihi, soror mea, amica mea, columba mea, immaculata mea, quia caput meum plenum est rore, et cincinni mei guttis noctium.

  3. pasatti 'et-kuttanti ekata elbasenna rahasti et-raglay ekaka atannapem:
    Ik trok uit mijn kleed hoe zal ik het aantrekken? ik waste mijn voeten hoe zal ik ze bevuilen?
    Ik heb mijn onderkleed uitgetrokken. Waarom zou ik dat weer aantrekken? Ik heb mijn voeten gewassen. Waarom zou ik ze weer vuilmaken?
    I have put off my coat; how shall I put it on? I have washed my feet; how shall I defile them?
    J`ai ôté ma tunique; comment la remettrais-je? J`ai lavé mes pieds; comment les salirais-je?
    Ich habe meinen Rock ausgezogen, wie soll ich ihn wieder anziehen? Ich habe meine Füße gewaschen, wie soll ich sie wieder besudeln?
    Expoliavi me tunica mea: quomodo induar illa? lavi pedes meos: quomodo inquinabo illos?

  4. dodi salah yado min-hahor ume'ay hamu alayw:
    Mijn geliefde strekte uit/trok weg zijn hand door/van de opening en mijn binnenste/ingewanden gingen te keer om/vanwege hem.
    Mijn Liefste trok Zijn hand uit de opening van de deur en mijn binnenste werd onrustig om Hem.
    My beloved put in his hand by the hole of the door, and my bowels were moved for him.
    Mon bien-aimé a passé la main par la fenêtre, Et mes entrailles se sont émues pour lui.
    Aber mein Freund steckte seine Hand durchs Riegelloch, und mein Innerstes erzitterte davor.
    Dilectus meus misit manum suam per foramen, et venter meus intremuit ad tactum ejus.

  5. qamti ani lipto'h ledodi weyaday natepu-mor we'esbe'otay mor ober 'al kappot hamman'ul:
    ik stond op om te openen voor mijn geliefde en mjn handen druppelden mirre en mijn vingers mirre stromend op/over de hand(grepen) van de grendel.
    Ik stond op om mijn Liefste open te doen, en mijn handen dropen van mirre en mijn vingers van vloeiende mirre over de handgreep van de grendel.
    I rose up to open to my beloved; and my hands dropped with myrrh, and my fingers with sweet smelling myrrh, upon the handles of the lock.
    Je me suis levée pour ouvrir à mon bien-aimé; Et de mes mains a dégoutté la myrrhe, De mes doigts, la myrrhe répandue Sur la poignée du verrou.
    Da stand ich auf, daß ich meinem Freund auftäte; meine Hände troffen von Myrrhe und meine Finger von fließender Myrrhe an dem Riegel am Schloß.
    Surrexi ut aperirem dilecto meo; manus meæ stillaverunt myrrham, et digiti mei pleni myrrha probatissima.

  6. patahti 'ani ledodi wedodi hamaq 'abar napsi yas'a bedabbero biqqastihu welo mesa'tihu qera'tiw welo' 'anani:
    Ik opende ik vooor mijn geliefde maar mijn geliefde had zich omgedraaid was voorbijgegaan mijn ziel/persoon/wezen ging uit bij/door zijn spreken ik zocht hem maar niet ik vond hem ik riep hem maar niet hij antwoordde mij.
    Ik deed mijn Liefste open, maar mijn Liefste was weg, Hij was weggegaan. Ik was buiten mijzelf, toen Hij sprak! Ik zocht Hem, maar ik vond Hem niet, Ik riep Hem, maar Hij antwoordde mij niet.
    I opened to my beloved; but my beloved had withdrawn himself, and was gone: my soul failed when he spake: I sought him, but I could not find him; I called him, but he gave me no answer.
    J`ai ouvert à mon bien-aimé; Mais mon bien-aimé s`en était allé, il avait disparu. J`étais hors de moi, quand il me parlait. Je l`ai cherché, et je ne l`ai point trouvé; Je l`ai appelé, et il ne m`a point répondu.
    Und da ich meinem Freund aufgetan hatte, war er weg und hingegangen. Meine Seele war außer sich, als er redete. Ich suchte ihn, aber ich fand ihn nicht; ich rief, aber er antwortete mir nicht.
    Pessulum ostii mei aperui dilecto meo, at ille declinaverat, atque transierat. Anima mea liquefacta est, ut locutus est; quæsivi, et non inveni illum; vocavi, et non respondit mihi.

  7. mesa'uni hassomerim hassobebim ba'ir hikkuni pesa'uni nas'u 'et-redidi me'alay somere habomot:
    Vonden mij de wachters de rondgaande in de stad zij sloegen mij zij verwondden mij zij namen af/pakten op mijn sjaal sluier van op mij de wachters van de muren.
    De wachters die in de stad de ronde deden, vonden mij. Zij sloegen mij, verwondden mij, zij namen mijn sluier van mij af, de wachters op de muren.
    The watchmen that went about the city found me, they smote me, they wounded me; the keepers of the walls took away my veil from me.
    Les gardes qui font la ronde dans la ville m`ont rencontrée; Ils m`ont frappée, ils m`ont blessée; Ils m`ont enlevé mon voile, les gardes des murs.
    Es fanden mich die Hüter, die in der Stadt umgehen; die schlugen mich wund; die Hüter auf der Mauer nahmen mir meinen Schleier.
    Invenerunt me custodes qui circumeunt civitatem; percusserunt me, et vulneraverunt me. Tulerunt pallium meum mihi custodes murorum.

  8. hisba'ti 'etkem benot yerusalaim im-timse'u et-dodi mah-ttaggidu lo seholat ahaba ani:
    Ik bezweer jullie dochters van Jeruzalem indien jullie vinden mijn geliefde wat zullen jullie meedelen aan hem? Dat ziek van liefde ik (ben).
    Ik bezweer u, dochters van Jeruzalem, als u mijn Liefste vindt, wat zult u Hem vertellen? Dat ik ziek ben van liefde!
    I charge you, O daughters of Jerusalem, if ye find my beloved, that ye tell him, that I am sick of love.
    Je vous en conjure, filles de Jérusalem, Si vous trouvez mon bien-aimé, Que lui direz-vous? Que je suis malade d`amour.
    Ich beschwöre euch, ihr Töchter Jerusalems, findet ihr meinen Freund, so sagt ihm, daß ich vor Liebe krank liege.
    Adjuro vos, filiæ Jerusalem, si inveneritis dilectum meum, ut nuntietis ei quia amore langueo.

  9. mah-ddodek middod hayyapa bannasim mah-ddodek middod sekkaka hisba'tanu:
    Wat (is) jouw geliefde (meer) dan geliefde de schone/schoonste onder de vrouwen? Wat (is) jouw geliefde (meer) dan geliefde dat zo jij bezweert ons.
    Wat heeft uw Liefste vóór boven een ander, o, allermooiste onder de vrouwen? Wat heeft uw Liefste vóór boven een ander, dat u ons dit zo bezweert?
    What is thy beloved more than another beloved, O thou fairest among women? what is thy beloved more than another beloved, that thou dost so charge us?
    Qu`a ton bien-aimé de plus qu`un autre, O la plus belle des femmes? Qu`a ton bien-aimé de plus qu`un autre, Pour que tu nous conjures ainsi?
    Was ist dein Freund vor andern Freunden, o du schönste unter den Weibern? Was ist dein Freund vor andern Freunden, daß du uns so beschworen hast?
    Qualis est dilectus tuus ex dilecto, o pulcherrima mulierum? qualis est dilectus tuus ex dilecto, quia sic adjurasti nos?

  10. dodi sah we'adom dagul merebaba:
    Mijn geliefde (is) stralend en rood(achtig) verheven (als een banier) boven tienduizend.
    Mijn Liefste is blank en rood, Hij steekt als een vaandel boven tienduizend uit.
    My beloved is white and ruddy, the chiefest among ten thousand.
    Mon bien-aimé est blanc et vermeil; Il se distingue entre dix mille.
    Mein Freund ist weiß und rot, auserkoren unter vielen Tausenden.
    Dilectus meus candidus et rubicundus; electus ex millibus.

  11. ro'so ketem paz qeussotayw taltalim sehorot ka'oreb:
    Zijn hoofd (is) fijn goud zuiver goud zijn haarlokken palmkroon/dadelbloemen zwart als de raaf.
    Zijn hoofd is van fijn goud, van zuiver goud, Zijn haarlokken zijn krullend, zwart als een raaf.
    His head is as the most fine gold, his locks are bushy, and black as a raven.
    Sa tête est de l`or pur; Ses boucles sont flottantes, Noires comme le corbeau.
    Sein Haupt ist das feinste Gold. Seine Locken sind kraus, schwarz wie ein Rabe.
    Caput ejus aurum optimum; comæ ejus sicut elatæ palmarum, nigræ quasi corvus.

  12. enayw keyonim al-apiqe mayim rohasot behalab yosebot al-mille't:
    Zijn ogen als duiven aan stromen van water bademnd in de melk zittend aan/bij volle poel/bron.
    Zijn ogen zijn als duiven bij waterstromen, badend in melk, zittend bij een volle bron.
    His eyes are as the eyes of doves by the rivers of waters, washed with milk, and fitly set.
    Ses yeux sont comme des colombes au bord des ruisseaux, Se baignant dans le lait, Reposant au sein de l`abondance.
    Seine Augen sind wie Augen der Tauben an den Wasserbächen, mit Milch gewaschen und stehen in Fülle.
    Oculi ejus sicut columbæ super rivulos aquarum, quæ lacte sunt lotæ, et resident juxta fluenta plenissima.

  13. lehayaw ka'arugat habbosem migdelot merqahim siptotayw sosannim notepot mor ober:
    Zijn wangen (zijn) als het bed van de specerijen torens van geurige kruiden zijn lippen lelies druipend (van) mirre vloeiende.
    Zijn wangen zijn als een bed met specerijen, als torentjes met kruiden. Zijn lippen zijn als lelies druipend van vloeiende mirre.
    His cheeks are as a bed of spices, as sweet flowers: his lips like lilies, dropping sweet smelling myrrh.
    Ses joues sont comme un parterre d`aromates, Une couche de plantes odorantes; Ses lèvres sont des lis, D`où découle la myrrhe.
    Seine Backen sind wie Würzgärtlein, da Balsamkräuter wachsen. Seine Lippen sind wie Rosen, die von fließender Myrrhe triefen.
    Genæ illius sicut areolæ aromatum, consitæ a pigmentariis. Labia ejus lilia, distillantia myrrham primam.

  14. yadayw gelile zahab memulla'im battarsis me'ayw eset sen me'ullepet sappirim:
    Zijn handen ringen/rollen van god ingezet met de turkoois zijn buik/onderlijf (is) een schijf/stuk/schaal van ivoor bedekt (met) lazuurstenen/saffieren.
    Zijn handen zijn als gouden ringen, ingezet met turkoois. Zijn buik is als blinkend ivoor, bedekt met saffieren.
    His hands are as gold rings set with the beryl: his belly is as bright ivory overlaid with sapphires.
    Ses mains sont des anneaux d`or, Garnis de chrysolithes; Son corps est de l`ivoire poli, Couvert de saphirs;
    Seine Hände sind wie goldene Ringe, voll Türkise. Sein Leib ist wie reines Elfenbein, mit Saphiren geschmückt.
    Manus illius tornatiles, aureæ, plenæ hyacinthis. Venter ejus eburneus, distinctus sapphiris.

  15. soqayw ammude ses meyussadim al-adne-paz mar'ehu kallebanon bahur ka'arazim:
    Zijn benen (zijn) pilaren van witmarmer/albast gegrondvest op voetstukken van zuiver goud zijn gedaante/verschijning (is) als de Libanon uitgekozen/uitgelezen als de ceders.
    Zijn benen zijn als witmarmeren pilaren, gegrondvest op voetstukken van zuiver goud. Zijn gedaante is als de Libanon, uitgelezen als de ceders.
    His legs are as pillars of marble, set upon sockets of fine gold: his countenance is as Lebanon, excellent as the cedars.
    Ses jambes sont des colonnes de marbre blanc, Posées sur des bases d`or pur. Son aspect est comme le Liban, Distingué comme les cèdres.
    Seine Beine sind wie Marmelsäulen, gegründet auf goldenen Füßen. Seine Gestalt ist wie Libanon, auserwählt wie Zedern.
    Crura illius columnæ marmoreæ quæ fundatæ sunt super bases aureas. Species ejus ut Libani, electus ut cedri.

  16. hikko mametaqqim wekullo mahamaddim zeh dodi wezeh re'i benot yerusalaim:
    Zijn gehemelte (is) zoetigheid/zoetigheden en hij geheel/alles van hem (is) begeerlijkheden/kostbaarheden dit (is) mijn geliefde en dit (is) mijn vriiend dochters van Jeruzalem.
    Zijn gehemelte is een en al zoetheid, alles aan Hem is geheel en al begeerlijk. Zo is mijn Liefste, ja, zo is mijn Vriend, dochters van Jeruzalem!
    His mouth is most sweet: yea, he is altogether lovely. This is my beloved, and this is my friend, O daughters of Jerusalem.
    Son palais n`est que douceur, Et toute sa personne est pleine de charme. Tel est mon bien-aimé, tel est mon ami, Filles de Jérusalem!
    Seine Kehle ist süß, und er ist ganz lieblich. Ein solcher ist mein Freund; mein Freund ist ein solcher, ihr Töchter Jerusalems!
    Guttur illius suavissimum, et totus desiderabilis. Talis est dilectus meus, et ipse est amicus meus, filiæ Jerusalem.


1  2  3  4  5  6  7  8

Hooglied 6

  1. 'ana halak dodek hayyapa bannasim 'ana pana dodek unebaqsennu 'immak:
    Waarheen ging jouw geliefde de/o mooie/mooiste onder de vrouwen? Waarheen wendde zich jouw geliefde opdat wij hem zullen zoeken met jou?
    Waarheen is uw Liefste gegaan, o, allermooiste onder de vrouwen? Waarheen heeft uw Liefste Zich gewend, opdat wij Hem met u zoeken?
    Whither is thy beloved gone, O thou fairest among women? whither is thy beloved turned aside? that we may seek him with thee.
    Où est allé ton bien-aimé, O la plus belle des femmes? De quel côté ton bien-aimé s`est-il dirigé? Nous le chercherons avec toi.
    Wo ist denn dein Freund hin gegangen, o du schönste unter den Weibern? Wo hat sich dein Freund hin gewandt? So wollen wir mit dir ihn suchen.
    [5:17] Quo abiit dilectus tuus, o pulcherrima mulierum? quo declinavit dilectus tuus? et quæremus eum tecum.

  2. dodi yarad leganno la'arugot habbosem lir'ot bagganim welilqot sosannim:
    Mijn geliefde daalde af naar zijn tuin naar de bedden van de specerijen om te weiden in de tuinen en om te verzamelen lelies.
    Mijn Liefste is afgedaald naar Zijn tuin, naar de bedden met specerijen, om in de tuinen te weiden en lelies te verzamelen.
    My beloved is gone down into his garden, to the beds of spices, to feed in the gardens, and to gather lilies.
    Mon bien-aimé est descendu à son jardin, Au parterre d`aromates, Pour faire paître son troupeau dans les jardins, Et pour cueillir des lis.
    Mein Freund ist hinabgegangen in seinen Garten, zu den Würzgärtlein, daß er weide in den Gärten und Rosen breche.
    [6:1] Dilectus meus descendit in hortum suum ad areolam aromatum, ut pascatur in hortis, et lilia colligat.

  3. 'ani ledodi wedodi li haro'eh bassosannim:
    Ik (ben) van mijn geliefde en mijn geliefde (is) van mij de weidende te midden van de lelies.
    Ik ben van mijn Liefste en mijn Liefste is van mij, Hij Die te midden van de lelies weidt.
    I am my beloved's, and my beloved is mine: he feedeth among the lilies.
    Je suis à mon bien-aimé, et mon bien-aimé est à moi; Il fait paître son troupeau parmi les lis.
    Mein Freund ist mein, und ich bin sein, der unter den Rosen weidet.
    [6:2] Ego dilecto meo, et dilectus meus mihi, qui pascitur inter lilia.

  4. yapa atte ra'yati ketirsa na'wa kirusalaim 'ayumma kannidgalot:
    Mooi (ben) jij mijn vriendin als Tirsa bekoorlijk als Jeruzalem ontzagwekkend/stralend als de banierverheffende (legers).
    Mooi bent u, Mijn vriendin, als Tirza, bekoorlijk als Jeruzalem, schrikwekkend als zij die vaandels opheffen.
    Thou art beautiful, O my love, as Tirzah, comely as Jerusalem, terrible as an army with banners.
    Tu es belle, mon amie, comme Thirtsa, Agréable comme Jérusalem, Mais terrible comme des troupes sous leurs bannières.
    Du bist schön, meine Freundin, wie Thirza, lieblich wie Jerusalem, schrecklich wie Heerscharen.
    [6:3] Pulchra es, amica mea; suavis, et decora sicut Jerusalem; terribilis ut castrorum acies ordinata.

  5. hasebi enayik minnegdi sehem hirhibuni sa'rek ke'eder ha'izzim seggalesu min-haggil'ad:
    Wend af jouw ogen van voor mij want zij zij moedigen mij aan jouw haar (is) als de kudde van de geiten die afdalen vanaf de Gilead.
    Wend uw ogen van Mij af, want zij brengen Mij in verwarring. Uw haar is als een kudde geiten, die neergolft van de Gilead.
    Turn away thine eyes from me, for they have overcome me: thy hair is as a flock of goats that appear from Gilead.
    Détourne de moi tes yeux, car ils me troublent. Tes cheveux sont comme un troupeau de chèvres, Suspendues aux flancs de Galaad.
    Wende deine Augen von mir; denn sie verwirren mich. Deine Haare sind wie eine Herde Ziegen, die am Berge Gilead herab gelagert sind.
    [6:4] Averte oculos tuos a me, quia ipsi me avolare fecerunt. Capilli tui sicut grex caprarum quæ apparuerunt de Galaad.

  6. sinnayik ke'eder harhelim se'allu min-harahsa sekkullam mat'imot wesakkula 'en bahem:
    Jouw tanden als de kudde van de (moeder) schapen die opkomen uit de wassing/van de wasplaats die (zij) allen tweeling werpende en zonder jong is er geen onder hen.
    Uw tanden zijn als een kudde schapen die zijn opgekomen uit de wasplaats. Alle werpen zij tweelingen, geen van hen is zonder jongen.
    Thy teeth are as a flock of sheep which go up from the washing, whereof every one beareth twins, and there is not one barren among them.
    Tes dents sont comme un troupeau de brebis, Qui remontent de l`abreuvoir; Toutes portent des jumeaux, Aucune d`elles n`est stérile.
    Deine Zähne sind wie eine Herde Schafe, die aus der Schwemme kommen, die allzumal Zwillinge haben, und es fehlt keiner unter ihnen.
    [6:5] Dentes tui sicut grex ovium quæ ascenderunt de lavacro: omnes gemellis fœtibus, et sterilis non est in eis.

  7. kepelah harimmon raqqatek mibba'ad lesammatek:
    Als een schijf van de granaatappel (is) jouw slaap (wang) van achter van jouw sluier.
    Als een opengesprongen granaatappel zijn uw slapen door uw sluier heen.
    As a piece of a pomegranate are thy temples within thy locks.
    Ta joue est comme une moitié de grenade, Derrière ton voile.
    Deine Wangen sind wie ein Ritz am Granatapfel zwischen deinen Zöpfen.
    [6:6] Sicut cortex mali punici, sic genæ tuæ, absque occultis tuis.

  8. sissim hemma mmelakot usemonim pilagsim wa'alamot 'en mispar:
    Zestig zij koninginnen en tachtig bijvrouwen en meisjes/maagden zonder getal.
    Al waren er zestig koninginnen en tachtig bijvrouwen en meisjes, niet te tellen,
    There are threescore queens, and fourscore concubines, and virgins without number.
    Il y a soixante reines, quatre-vingts concubines, Et des jeunes filles sans nombre.
    Sechzig sind der Königinnen und achtzig der Kebsweiber, und der Jungfrauen ist keine Zahl.
    [6:7] Sexaginta sunt reginæ, et octoginta concubinæ, et adolescentularum non est numerus.

  9. ahat hi' yonati tammati ahat hi le'immah bara hi' leyoladtah ra'uha banot waye'asseruha melakot upilagsim wayehaleluha.
    Eén zij mijn duif mijn volmaakte één zij voor/van haar moeder zuiver zij voor/van (de) haar barende zien/zagen haar dochters en prijzen/prezen haar gelukkig koninginnen en bijvrouwen en zij roem(d)en haar.
    zij is de enige, Mijn duif, Mijn volmaakte, zij is de enige voor haar moeder, de zuivere voor wie haar heeft gebaard. Als de meisjes haar zien, prijzen zij haar gelukkig, de koninginnen en bijvrouwen roemen haar. de meisjes, de koninginnen en de bijvrouwen:
    My dove, my undefiled is but one; she is the only one of her mother, she is the choice one of her that bare her. The daughters saw her, and blessed her; yea, the queens and the concubines, and they praised her.
    Une seule est ma colombe, ma parfaite; Elle est l`unique de sa mère, La préférée de celle qui lui donna le jour. Les jeunes filles la voient, et la disent heureuse; Les reines et les concubines aussi, et elles la louent.
    Aber eine ist meine Taube, meine Fromme, eine ist ihrer Mutter die Liebste und die Auserwählte ihrer Mutter. Da sie die Töchter sahen, priesen sie dieselbe selig; die Königinnen und Kebsweiber lobten sie.
    [6:8] Una est columba mea, perfecta mea, una est matris suæ, electa genetrici suæ. Viderunt eam filiæ, et beatissimam prædicaverunt; reginæ et concubinæ, et laudaverunt eam.

  10. mi-zo't hannisqapa kemo-sahar yapa kallebana bara kahamma ayumma kannidgalot:
    Wie (is) deze/zij de neerkijkende als dageraad mooi als de witte (volle) maan zuiver als de hitte (zon) indrukwekkend/ontzagwekkend als de banierverheffende (legers)?
    Wie is zij die verschijnt als de dageraad, mooi als de volle maan, zuiver als de gloeiende zon, schrikwekkend als zij die vaandels opheffen?
    Who is she that looketh forth as the morning, fair as the moon, clear as the sun, and terrible as an army with banners?
    Qui est celle qui apparaît comme l`aurore, Belle comme la lune, pure comme le soleil, Mais terrible comme des troupes sous leurs bannières?
    Wer ist, die hervorbricht wie die Morgenröte, schön wie der Mond, auserwählt wie die Sonne, schrecklich wie Heerscharen?
    [6:9] Quæ est ista quæ progreditur quasi aurora consurgens, pulchra ut luna, electa ut sol, terribilis ut castrorum acies ordinata?

  11. el-ginnat egoz yaradti lirot beibbe hannahal lirot haprha haggepen henesu harimmonim:
    Naar tuin van noot/noten ik daalde af om te zien (naar) de jonge planten/groene scheuten van de vallei om te zien of uitloopt de wijnstok bloeien de granaatappelbomen?
    Naar de notentuin ben Ik afgedaald, om de nieuwe knoppen in de vallei te bekijken, om te zien of de wijnstok uitloopt en de granaatappelbomen gaan bloeien.
    I went down into the garden of nuts to see the fruits of the valley, and to see whether the vine flourished, and the pomegranates budded.
    Je suis descendue au jardin des noyers, Pour voir la verdure de la vallée, Pour voir si la vigne pousse, Si les grenadiers fleurissent.
    Ich bin hinab in den Nußgarten gegangen, zu schauen die Sträuchlein am Bach, zu schauen, ob die Granatbäume blühten.
    [6:10] Descendi in hortum nucum, ut viderem poma convallium, et inspicerem si floruisset vinea, et germinassent mala punica.

  12. lo yadati napsi samatni markebot ammi-nadib:
    Niet ik wist/kende mijn ziel/persoon/verlangen plaatste mij (op) de wagens van mijn vooraanstaande volk.
    Eer Ik het wist, zette Ik Mij op de wagens van Mijn gewillig volk.
    Or ever I was aware, my soul made me like the chariots of Amminadib.
    Je ne sais, mais mon désir m`a rendue semblable Aux chars de mon noble peuple.
    Ich wußte nicht, daß meine Seele mich gesetzt hatte zu den Wagen Ammi-Nadibs.
    [6:11] Nescivi: anima mea conturbavit me, propter quadrigas Aminadab.


1  2  3  4  5  6  7  8

Hooglied 7

  1. subi subi hassulammit subi subi wenehezeh-bbak mah-ttehezu bassulammit kimholat hammahanayim:
    Keer terug/keer om/herhaal keer terug/keer om/herhaal de/o Shulammitische keer terug/keer om/herhaal keer terug/keer om/herhaal zodat we zullen kijken naar jou wat/waarom jullie zullen kijken naar de Shulammitische als reidans van de twee groepen/legerkampen.
    (6:13) Keer terug, keer terug, o Sulammith! Keer terug, keer terug, zodat wij u kunnen zien! Wat ziet u toch aan Sulammith? Zij is als een reidans van twee legers.
    (6:13) Return, return, O Shulamite; return, return, that we may look upon thee. What will ye see in the Shulamite? As it were the company of two armies.
    (6:13) Reviens, reviens, Sulamithe! Reviens, reviens, afin que nous te regardions. -Qu`avez-vous à regarder la Sulamithe Comme une danse de deux choeurs?
    (6:13) Kehre wieder, kehre wieder, o Sulamith! kehre wieder, kehre wieder, daß wir dich schauen! Was sehet ihr an Sulamith? Den Reigen zu Mahanaim.
    (6:12) Revertere, revertere, Sulamitis! revertere, revertere ut intueamur te.

  2. mah-yyapu pe'amayik banne'alim bat-nadib hammuqe yerekayik kemo hala'im ma'aseh yede amman:
    Hoe mooi zijn jouw schreden/voeten in de sandalen dochter van vooraanstaande/vorst de rondingen van jouw heupen (zijn) als sieraden werk van handen van kunstenaar.
    (7:1) Hoe mooi zijn uw schreden in uw sandalen, vorstendochter. De rondingen van uw heupen zijn als halssieraden, het werk van kunstenaarshanden.
    (7:1) How beautiful are thy feet with shoes, O prince's daughter! the joints of thy thighs are like jewels, the work of the hands of a cunning workman.
    (7:1) Que tes pieds sont beaux dans ta chaussure, fille de prince! Les contours de ta hanche sont comme des colliers, Oeuvre des mains d`un artiste.
    (7:1) Wie schön ist dein Gang in den Schuhen, du Fürstentochter! Deine Lenden stehen gleich aneinander wie zwei Spangen, die des Meisters Hand gemacht hat.
    (7:1) Quid videbis in Sulamite, nisi choros castrorum? Quam pulchri sunt gressus tui in calceamentis, filia principis! Juncturæ femorum tuorum sicut monilia quæ fabricata sunt manu artificis.

  3. sarerek aggan hassahar al-yehsar hammazeg bitnek aremat hittim suga bassosannim:
    Jouw navel (is) een schaal van de rondheid/draaiing niet zal ontbreken de gemengde wijn jouw buik (is) een hoop van tarwe omgeven door de lelies.
    (7:2) Uw navel is als een ronde schaal waarin geen gemengde wijn ontbreekt. Uw buik is als een hoop tarwe, omgeven door lelies.
    (7:2) Thy navel is like a round goblet, which wanteth not liquor: thy belly is like an heap of wheat set about with lilies.
    (7:2) Ton sein est une coupe arrondie, Où le vin parfumé ne manque pas; Ton corps est un tas de froment, Entouré de lis.
    (7:2) Dein Schoß ist wie ein runder Becher, dem nimmer Getränk mangelt. Dein Leib ist wie ein Weizenhaufen, umsteckt mit Rosen.
    (7:2) Umbilicus tuus crater tornatilis, numquam indigens poculis. Venter tuus sicut acervus tritici vallatus liliis.

  4. sene sadayik kisne oparim to'ome sebiyya:
    Twee jouw borsten als twee jongen tweeling van een gazelle.
    (7:3) Uw beide borsten zijn als twee kalfjes, de tweeling van een gazelle.
    (7:3) Thy two breasts are like two young roes that are twins.
    (7:3) Tes deux seins sont comme deux faons, Comme les jumeaux d`une gazelle.
    (7:3) Deine zwei Brüste sind wie zwei Rehzwillinge.
    (7:3) Duo ubera tua sicut duo hinnuli, gemelli capreæ.

  5. sawwa'rek kemigdal hassen enayik berekot behesbon al-sa'ar bat-rabbim appek kemigdal hallebanon sopeh pene dammaseq:
    Jouw hals is als de toren van het ivoor jouw ogen de vijvers in Chesbon bij (de) poort Bat-Rabbim jouw neus als de toren van de Libanon uitkijkend gezicht van/richting Damuscus.
    (7:4) Uw hals is als de ivoren toren, uw ogen zijn als de vijvers te Hesbon bij de poort Bath-Rabbim. Uw neus is als de toren van de Libanon, die uitziet op Damascus.
    (7:4) Thy neck is as a tower of ivory; thine eyes like the fishpools in Heshbon, by the gate of Bathrabbim: thy nose is as the tower of Lebanon which looketh toward Damascus.
    (7:4) Ton cou est comme une tour d`ivoire; Tes yeux sont comme les étangs de Hesbon, Près de la porte de Bath Rabbim; Ton nez est comme la tour du Liban, Qui regarde du côté de Damas.
    (7:4) Dein Hals ist wie ein elfenbeinerner Turm. Deine Augen sind wie die Teiche zu Hesbon am Tor Bathrabbims. Deine Nase ist wie der Turm auf dem Libanon, der gen Damaskus sieht.
    (7:4) Collum tuum sicut turris eburnea; oculi tui sicut piscinæ in Hesebon quæ sunt in porta filiæ multitudinis. Nasus tuus sicut turris Libani, quæ respicit contra Damascum.

  6. ro'sek alayik kakkarmel wedallat rosek ka'argaman melek asur barhatim:
    Jouw hoofd op je (is) als de Karmel en het draad/haar/de haartooi van jouw hoofd (is) als de purper koning (is) gebonden met de vlechten/lokken.
    (7:5) Uw hoofd is op u als de Karmel en uw haartooi is als roodpurper, de Koning zit gevangen in de lokken.
    (7:5) Thine head upon thee is like Carmel, and the hair of thine head like purple; the king is held in the galleries.
    (7:5) Ta tête est élevée comme le Carmel, Et les cheveux de ta tête sont comme la pourpre; Un roi est enchaîné par des boucles!
    (7:5) Dein Haupt steht auf dir wie der Karmel. Das Haar auf deinem Haupt ist wie der Purpur des Königs, in Falten gebunden.
    (7:5) Caput tuum ut Carmelus; et comæ capitis tui sicut purpura regis vincta canalibus.

  7. mah-yyapit umah-nna'amte ahaba batta'anugim:
    Hoe mooi ben je en hoe lieflijk ben je liefde met de lusten/heerlijkheden!
    (7:6) Wat bent u mooi, wat bent u lieflijk, liefste, vol van genot!
    (7:6) How fair and how pleasant art thou, O love, for delights!
    (7:6) Que tu es belle, que tu es agréable, O mon amour, au milieu des délices!
    (7:6) Wie schön und wie lieblich bist du, du Liebe voller Wonne!
    (7:6) Quam pulchra es, et quam decora, carissima, in deliciis!

  8. zo't qomatek dameta letamar wesadayik le'askolot:
    Deze jouw lengte/gestalte lijkt/is te vergelijken op/met een palm en jouw borsten op/met (dadel)trossen.
    (7:7) De lengte van u is te vergelijken met een palmboom, uw borsten met druiventrossen.
    (7:7) This thy stature is like to a palm tree, and thy breasts to clusters of grapes.
    (7:7) Ta taille ressemble au palmier, Et tes seins à des grappes.
    (7:7) Dein Wuchs ist hoch wie ein Palmbaum und deine Brüste gleich den Weintrauben.
    (7:7) Statura tua assimilata est palmæ, et ubera tua botris

  9. amarti e'eleh betamar ohaza besansinnayw weyihyu-na sadayik ke'eskelot haggepen wereha appek kattappuhim:
    Ik zeg/zei ik zal klimmen in (de) palm ik zal grijpen (naar) zijn vruchtpluimen/takken en laten toch zijn jouw borsten als (druiven)trossen van de wijnstok en de geur van jouw neus als de appels.
    (7:8) Ik zei: Ik wil in de palmboom klimmen, zijn takken grijpen. Laten uw borsten toch zijn als trossen aan de wijnstok, de geur van uw neus als die van appels,
    (7:8) I said, I will go up to the palm tree, I will take hold of the boughs thereof: now also thy breasts shall be as clusters of the vine, and the smell of thy nose like apples;
    (7:8) Je me dis: Je monterai sur le palmier, J`en saisirai les rameaux! Que tes seins soient comme les grappes de la vigne, Le parfum de ton souffle comme celui des pommes,
    (7:8) Ich sprach: Ich muß auf dem Palmbaum steigen und seine Zweige ergreifen. Laß deine Brüste sein wie Trauben am Weinstock und deiner Nase Duft wie Äpfel.
    (7:8) Dixi: Ascendam in palmam, et apprehendam fructus ejus; et erunt ubera tua sicut botri vineæ, et odor oris tui sicut malorum.

  10. wehikkek keyen hattob holek ledodi lemesarim dobeb sipte yesenim:
    En jouw gehemelte (is) als wijn van het goede gaande voor/naar mijn geliefde tot gladheden vloeiend lippen van slapenden.
    (7:9) en uw gehemelte als goede wijn. Die stroomt regelrecht naar mijn Liefste en druppelt op de lippen van de slapenden.
    (7:9) And the roof of thy mouth like the best wine for my beloved, that goeth down sweetly, causing the lips of those that are asleep to speak.
    (7:9) ) Et ta bouche comme un vin excellent. Qui coule aisément pour mon bien-aimé, Et glisse sur les lèvres de ceux qui s`endorment!
    (7:9) Und deinen Gaumen wie guter Wein, der meinem Freunde glatt eingeht und der Schläfer Lippen reden macht.
    (7:9) Guttur tuum sicut vinum optimum, dignum dilecto meo ad potandum, labiisque et dentibus illius ad ruminandum.

  11. ani ledodi we'alay tesuqato:
    Ik (ben) van mijn geliefde en naar/om mij (is) zijn verlangen.
    (7:10) Ik ben van mijn Liefste en Zijn begeerte gaat naar mij uit.
    (7:10) I am my beloved's, and his desire is toward me.
    (7:10) Je suis à mon bien-aimé, Et ses désirs se portent vers moi.
    (7:10) Mein Freund ist mein, und nach mir steht sein Verlangen.
    (7:10) Ego dilecto meo, et ad me conversio ejus.

  12. leka dodi nese hassadeh nalina bakkeparim:
    Kom mijn geliefde laten wij uitgaan (naar) het veld en laten wij overnachten tussen de hennaplanten.
    (7:11) Kom, mijn Liefste, laten wij naar buiten gaan, het veld in, laten wij overnachten in de dorpen.
    (7:11) Come, my beloved, let us go forth into the field; let us lodge in the villages.
    (7:11) Viens, mon bien-aimé, sortons dans les champs, Demeurons dans les villages!
    (7:11) Komm, mein Freund, laß uns aufs Feld hinausgehen und auf den Dörfern bleiben,
    (7:11) Veni, dilecte mi, egrediamur in agrum, commoremur in villis.

  13. naskima lakkeramim nir'eh 'im parha haggepen pittah hassemadar henesu harimmonim sam etten et-doday lak:
    Laten wij vroeg opstaan voor/naar de wijngaarden laten wij zien of uitloopt de wijnstok opende/opent de bloesem(knop) bloei(d)en de granaatappelbomen daar ik zal geven mijn liefdes/liefkozingen aan jou.
    (7:12) Laten wij vroeg opstaan om naar de wijngaarden te gaan om te zien of de wijnstok uitloopt, of de knoppen zich hebben geopend, of de granaatappelbomen gaan bloeien. Daar zal ik U mijn liefde geven.
    (7:12) Let us get up early to the vineyards; let us see if the vine flourish, whether the tender grape appear, and the pomegranates bud forth: there will I give thee my loves.
    (7:12) Dès le matin nous irons aux vignes, Nous verrons si la vigne pousse, si la fleur s`ouvre, Si les grenadiers fleurissent. Là je te donnerai mon amour.
    (7:12) daß wir früh aufstehen zu den Weinbergen, daß wir sehen, ob der Weinstock sprosse und seine Blüten aufgehen, ob die Granatbäume blühen; da will ich dir meine Liebe geben.
    (7:12) Mane surgamus ad vineas: videamus si floruit vinea, si flores fructus parturiunt, si floruerunt mala punica; ibi dabo tibi ubera mea.

  14. hadduda'im natenu-re'h we'al-petahenu kol-megadim hadasim gam-yesanim dodi sapanti lak:
    De liefdesappels geven geur en boven onze deuropeningen alle utgelezen/begeerlijke vruchten nieuwe ook oude mijn geliefde ik bewaarde (ze) voor jou.
    (7:13) De liefdesappels geven hun geur en aan onze deuren hangen allerlei kostelijke vruchten, verse en ook oude. Mijn Liefste, die heb ik voor U bewaard!
    (7:13) The mandrakes give a smell, and at our gates are all manner of pleasant fruits, new and old, which I have laid up for thee, O my beloved.
    (7:13) Les mandragores répandent leur parfum, Et nous avons à nos portes tous les meilleurs fruits, Nouveaux et anciens: Mon bien-aimé, je les ai gardés pour toi.
    (7:13) Die Lilien geben den Geruch, und über unsrer Tür sind allerlei edle Früchte. Mein Freund, ich habe dir beide, heurige und vorjährige, behalten.
    (7:13) Mandragoræ dederunt odorem in portis nostris omnia poma: nova et vetera, dilecte mi, servavi tibi.


1  2  3  4  5  6  7  8

Hooglied 8

  1. mi yittenka ke'ah li yoneq sede immi emsa'aka bahus essaqeka gam lo-yabuzu li:
    Wie/o gaf jou/was jij als een broer voor/van/mij zuigende/gezoogd (aan) de borsten van mijn moeder ik zou jou vinden buiten ik zou jou kussen ook zij zouden/men zou niet verachten (aan) mij.
    Och, was U mij als een broer, gezoogd aan de borsten van mijn moeder. Als ik U op straat vond, zou ik U kussen. Ook zouden ze mij niet verachten.
    O that thou wert as my brother, that sucked the breasts of my mother! when I should find thee without, I would kiss thee; yea, I should not be despised.
    Oh! Que n`es-tu mon frère, Allaité des mamelles de ma mère! Je te rencontrerais dehors, je t`embrasserais, Et l`on ne me mépriserait pas.
    O, daß du mir gleich einem Bruder wärest, der meiner Mutter Brüste gesogen! Fände ich dich draußen, so wollte ich dich küssen, und niemand dürfte mich höhnen!
    Quis mihi det te fratrem meum, sugentem ubera matris meæ, ut inveniam te foris, et deosculer te, et jam me nemo despiciat?

  2. enhagaka abi'aka el-bet immi telammedeni asqeka miyyayin hareqah me'asis rimmoni:
    Ik zou jou meenemen ik zou jou brengen naar het huis van mijn moeder jij zou mij onderrichten/onderrichtte mij ik zou jou laten drinken van wijn van de specerijen van zoete wijn/sap van mijn granaatappel.
    Ik zou U meevoeren, ik zou U brengen in het huis van mijn moeder, U zou mij onderrichten. Ik zou U laten drinken van kruidenwijn, van het sap van mijn granaatappels.
    I would lead thee, and bring thee into my mother's house, who would instruct me: I would cause thee to drink of spiced wine of the juice of my pomegranate.
    Je veux te conduire, t`amener à la maison de ma mère; Tu me donneras tes instructions, Et je te ferai boire du vin parfumé, Du moût de mes grenades.
    Ich wollte dich führen und in meiner Mutter Haus bringen, da du mich lehren solltest; da wollte ich dich tränken mit gewürztem Wein und mit dem Most meiner Granatäpfel.
    Apprehendam te, et ducam in domum matris meæ: ibi me docebis, et dabo tibi poculum ex vino condito, et mustum malorum granatorum meorum.

  3. semo'lo tahat ro'si wimino tehabbeqeni:
    Zijn linkerhand (is) onder mijn hoofd en zijn rechterhand omhelst mij.
    Laat Zijn linkerarm onder mijn hoofd zijn en Zijn rechter mij omhelzen.
    His left hand should be under my head, and his right hand should embrace me.
    Que sa main gauche soit sous ma tête, Et que sa droite m`embrasse!
    Seine Linke liegt unter meinem Haupt, und seine Rechte herzt mich.
    Læva ejus sub capite meo, et dextera illius amplexabitur me.

  4. hsba'ti hisba'ti etkem benot yerusalaim mah-tta'iru umah-tte'oreru et-ha'ahaba ad settehpas:
    Ik bezweer jullie dochters van Jeruzalem wat/waarom julle zouden opwekken en wat/waarom jullie zouden aanwakkeren de liefde tot dat het/zij behaagt.
    Ik bezweer u, dochters van Jeruzalem: waarom zou u de liefde opwekken of aanwakkeren, voordat het haar behaagt?
    I charge you, O daughters of Jerusalem, that ye stir not up, nor awake my love, until he please.
    Je vous en conjure, filles de Jérusalem, Ne réveillez pas, ne réveillez pas l`amour, Avant qu`elle le veuille.
    Ich beschwöre euch, Töchter Jerusalems, daß ihr meine Liebe nicht aufweckt noch regt, bis es ihr selbst gefällt.
    Adjuro vos, filiæ Jerusalem, ne suscitetis, neque evigilare faciatis dilectam, donec ipsa velit.

  5. mi zo't ola min-hammidbar mitrappeqet 'al-dodah tahat hattappu'h orartika samma hibbelatka immeka samma hibbela yeladatka:
    Wie (is) deze/zij opgaande vanuit de woestijn leunend op har geliefde? Onder de appelboom ik wekte jou(op)/wakkerde jou aan daar was in barensnood jouw moeder daar zij was in barensnood/ontving zij baarde jou.
    Wie is zij die daar opkomt uit de woestijn, leunend op haar Liefste? Onder de appelboom heb ik U gewekt. Daar heeft Uw moeder U met smart voortgebracht, met smart heeft zij U daar voortgebracht die U gebaard heeft.
    Who is this that cometh up from the wilderness, leaning upon her beloved? I raised thee up under the apple tree: there thy mother brought thee forth: there she brought thee forth that bare thee.
    Qui est celle qui monte du désert, Appuyée sur son bien-aimé? -Je t`ai réveillée sous le pommier; Là ta mère t`a enfantée, C`est là qu`elle t`a enfantée, qu`elle t`a donné le jour.
    Wer ist die, die heraufsteigt von der Wüste und lehnt sich auf ihren Freund? Unter dem Apfelbaum weckte ich dich; da ist dein genesen deine Mutter, da ist dein genesen, die dich geboren hat.
    Quæ est ista quæ ascendit de deserto, deliciis affluens, innixa super dilectum suum? Sub arbore malo suscitavi te; ibi corrupta est mater tua, ibi violata est genitrix tua.

  6. simeni kahotam al-libbeka kahotam al-zero'eka ki-azza kammawet ahaba qasa kisol qina resapeha rispe es salhebetya:
    Plaats/stel mij als een zegel/zegelring op jouw hart als een zegel op jouw arm want/zeker sterk (is) als de dood liefde hard/zwaar als sjeool/graf ijver/vurigheid/hartstocht haar vlammen/vonken/stralen vlammen/vonken/stralen van vuur vlam(men) van de HERE.
    Leg mij als een zegel op Uw hart, als een zegel op Uw arm. Want de liefde is sterk als de dood, de hartstocht onstuitbaar als het graf. Haar vonken zijn vurige vonken, vlammen van de HEERE.
    Set me as a seal upon thine heart, as a seal upon thine arm: for love is strong as death; jealousy is cruel as the grave: the coals thereof are coals of fire, which hath a most vehement flame.
    Mets-moi comme un sceau sur ton coeur, Comme un sceau sur ton bras; Car l`amour est fort comme la mort, La jalousie est inflexible comme le séjour des morts; Ses ardeurs sont des ardeurs de feu, Une flamme de l`Éternel.
    Setze mich wie ein Siegel auf dein Herz und wie ein Siegel auf deinen Arm. Denn Liebe ist stark wie der Tod, und ihr Eifer ist fest wie die Hölle. Ihre Glut ist feurig und eine Flamme des HERRN,
    Pone me ut signaculum super cor tuum, ut signaculum super brachium tuum, quia fortis est ut mors dilectio, dura sicut infernus æmulatio: lampades ejus lampades ignis atque flammarum.

  7. mayim rabbim lo yukelu lekabbot et-ha'ahaba uneharot lo yistepuha im-titten is et-kol-hon beto ba'ahaba boz yabuzu lo:
    Water(en) veel/vele niet zij zijn in stat te blussen de liefde en rivieren niet zij zullen haar wegspoelen al gave/indien zou geven man/mens al het bezit van (tegen) hem/het.
    Vele wateren kunnen de liefde niet uitblussen en rivieren spoelen haar niet weg. Al gaf iemand al het bezit van zijn huis voor de liefde, men zou hem smadelijk verachten. de broers van de bruid:
    Many waters cannot quench love, neither can the floods drown it: if a man would give all the substance of his house for love, it would utterly be contemned.
    Les grandes eaux ne peuvent éteindre l`amour, Et les fleuves ne le submergeraient pas; Quand un homme offrirait tous les biens de sa maison contre l`amour, Il ne s`attirerait que le mépris.
    daß auch viele Wasser nicht mögen die Liebe auslöschen noch die Ströme sie ertränken. Wenn einer alles Gut in seinem Hause um die Liebe geben wollte, so gölte es alles nichts.
    Aquæ multæ non potuerunt extinguere caritatem, nec flumina obruent illam. Si dederit homo omnem substantiam domus suæ pro dilectione, quasi nihil despiciet eam.

  8. 'ahot lanu qetanna wesadayim en lah mah-nna'aseh la'ahotenu bayyom seyyedubbar-bah:
    Zuster wij hebben/van ons kleine en borsten niet zij heeft/aan haar wat zullen wij doen aan/voor onze zuster op de dag waarop zal worden gesproken over/voor haar?
    Wij hebben een kleine zuster die nog geen borsten heeft. Wat zullen wij voor onze zuster doen op de dag waarop men over haar zal spreken?
    We have a little sister, and she hath no breasts: what shall we do for our sister in the day when she shall be spoken for?
    Nous avons une petite soeur, Qui n`a point encore de mamelles; Que ferons-nous de notre soeur, Le jour où on la recherchera?
    Unsere Schwester ist klein und hat keine Brüste. Was sollen wir unsrer Schwester tun, wenn man nun um sie werben wird?
    Soror nostra parva, et ubera non habet; quid faciemus sorori nostræ in die quando alloquenda est?

  9. 'im-homa hi nibneh aleha tirat kasep we'im-delet hi nasur aleha lu'h arez:
    Indien een muur zij laten wij bouwen om/op haar een omheining/toren zilver en indien een deur zij laten wij insluiten/afschermen om/over haar plank van ceder.
    Als zij een muur is, zullen wij een zilveren bolwerk op haar bouwen. Als zij een deur is, zullen wij haar insluiten met een plank van cederhout.
    If she be a wall, we will build upon her a palace of silver: and if she be a door, we will inclose her with boards of cedar.
    Si elle est un mur, Nous bâtirons sur elle des créneaux d`argent; Si elle est une porte, Nous la fermerons avec une planche de cèdre.
    Ist sie eine Mauer, so wollen wir ein silbernes Bollwerk darauf bauen. Ist sie eine Tür, so wollen wir sie festigen mit Zedernbohlen.
    Si murus est, ædificemus super eum propugnacula argentea; si ostium est, compingamus illud tabulis cedrinis.

  10. 'ani homa wesaday kammigdalot az hayiti be'enayw kemo'set salom:
    Ik (ben) een muur en mijn borsten (zijn) als de torens daardoor/daarom/toen ik ben/werd/was in zijn ogen (als) vindende vrede/welzijn.
    Ik ben een muur en mijn borsten zijn als torens. Toen was ik in Zijn ogen als iemand die vrede vindt.
    I am a wall, and my breasts like towers: then was I in his eyes as one that found favour.
    Je suis un mur, Et mes seins sont comme des tours; J`ai été à ses yeux comme celle qui trouve la paix.
    Ich bin eine Mauer und meine Brüste sind wie Türme. Da bin ich geworden vor seinen Augen, als die Frieden findet.
    Ego murus, et ubera mea sicut turris, ex quo facta sum coram eo, quasi pacem reperiens.

  11. kerem haya lislomoh beba'al hamon natam et-hakkerem lannoterim is yabi bepiryo elep kasep:
    Wijngaard was/had van Salomo in Baäl-Hamon hij gaf de wijngaard aan de bewakers/onderhouders ieder bracht/zou brengen voor zijn vrucht duizend zilver(stukken).
    Salomo had een wijngaard te Baäl-Hamon. Hij gaf deze wijngaard aan de bewakers. Voor zijn vruchten bracht ieder duizend zilverstukken.
    Solomon had a vineyard at Baalhamon; he let out the vineyard unto keepers; every one for the fruit thereof was to bring a thousand pieces of silver.
    Salomon avait une vigne à Baal Hamon; Il remit la vigne à des gardiens; Chacun apportait pour son fruit mille sicles d`argent.
    Salomo hat einen Weinberg zu Baal-Hamon. Er gab den Weinberg den Hütern, daß ein jeglicher für seine Früchte brächte tausend Silberlinge.
    Vinea fuit pacifico in ea quæ habet populos: tradidit eam custodibus; vir affert pro fructu ejus mille argenteos.

  12. karmi selli lepanay ha'elep leka selomoh uma'tayim lenoterim et-piryo:
    Mijn wijngaard van mij voor mijn aangezicht de duizend van/voor jou Salomo en tweehonderd voor bewakenden zijn vrucht.
    Mijn wijngaard – die van Mij – ligt voor Mijn aangezicht. De duizend zilverstukken zijn voor u, Salomo, en tweehonderd voor de bewakers van zijn vrucht.
    My vineyard, which is mine, is before me: thou, O Solomon, must have a thousand, and those that keep the fruit thereof two hundred.
    Ma vigne, qui est à moi, je la garde. A toi, Salomon, les mille sicles, Et deux cents à ceux qui gardent le fruit!
    Mein eigener Weinberg ist vor mir. Dir, Salomo, gebühren tausend, aber zweihundert den Hütern seiner Früchte.
    Vinea mea coram me est. Mille tui pacifici, et ducenti his qui custodiunt fructus ejus.

  13. hayyosebet baggannim haberim maqsibim leqolek hasmi'ini:
    De verblijvende/wonende in de tuinen vrienden/metgezellen acht slaande op jouuw stem doe mij [die] horen!
    O, bewoonster van de tuinen, metgezellen slaan acht op uw stem, laat Mij die horen!
    Thou that dwellest in the gardens, the companions hearken to thy voice: cause me to hear it.
    Habitante des jardins! Des amis prêtent l`oreille à ta voix. Daigne me la faire entendre!
    Die du wohnst in den Gärten, laß mich deine Stimme hören; die Genossen merken darauf.
    Quæ habitas in hortis, amici auscultant; fac me audire vocem tuam.

  14. berah dodi udemeh-leka libi 'o le'oper ha'ayyalim al hare besamim:
    Vlucht/haast mijn geliefde en lijk (voor jezelf) op een gazelle of op een jong van de herten op bergen van specerijen!
    Kom haastig, mijn Liefste, en wees als een gazelle of als het jong van een hert op de bergen met specerijen.
    Make haste, my beloved, and be thou like to a roe or to a young hart upon the mountains of spices.
    Fuis, mon bien-aimé! Sois semblable à la gazelle ou au faon des biches, Sur les montagnes des aromates!
    Flieh, mein Freund, und sei gleich einem Reh oder jungen Hirsch auf den Würzbergen!
    Fuge, dilecte mi, et assimilare capreæ, hinnuloque cervorum super montes aromatum.