Lucas


1  2  3  4  5  6  7  8  9  10  11  12  13  14  15  16  17  18  19  20  21  22  23  24 

Lucas 1

  1. epeidêper polloi epecheirêsan anataxasthai diêgêsin peri tôn peplêrophorêmenôn en êmin pragmatôn,
    Aangezien velen ter hand genomen hebben een verslag op te stellen van de dingen die onder ons volkomen zekerheid hebben,
    Sintemal sich's viele unterwunden haben, Bericht zu geben von den Geschichten, so unter uns ergangen sind,
    Quoniam quidem multi conati sunt ordinare narrationem, quæ in nobis completæ sunt, rerum:

  2. kathôs paredosan êmin oi ap archês autoptai kai upêretai genomenoi tou logou,
    zoals zij die van het begin af ooggetuigen en dienaren van het Woord zijn geweest, aan ons overgeleverd hebben,
    wie uns das gegeben haben, die es von Anfang selbst gesehen und Diener des Worts gewesen sind:

  3. edoxe kamoi parêkolouthêkoti anôthen pasin akribôs kathexês soi grapsai, kratiste theophile,
    heeft het ook mij goedgedacht, na alles van voren af aan nauwkeurig onderzocht te hebben, het geordend voor u te beschrijven, hooggeachte Theofilus,
    habe ich's auch für gut angesehen, nachdem ich's alles von Anbeginn mit Fleiß erkundet habe, daß ich's dir, mein guter Theophilus, in Ordnung schriebe,

  4. ina epignôs peri ôn katêchêthês logôn tên asphaleian.
    opdat u de zekerheid kent van de dingen waarin u onderwezen bent.
    auf das du gewissen Grund erfahrest der Lehre, in welcher du unterrichtet bist.

  5. In de dagen van Herodes, de koning van Judea, was er een priester * van de afdeling van Abia, van wie de naam Zacharias was. En zijn vrouw behoorde tot de dochters van Aäron en haar naam was Elizabet.
    Zu der Zeit des Herodes, des Königs von Judäa, war ein Priester von der Ordnung Abia, mit Namen Zacharias, und sein Weib war von den Töchtern Aarons, welche hieß Elisabeth.

  6. Zij waren beiden rechtvaardig voor God en wandelden onberispelijk volgens alle geboden en verordeningen van de Heere.
    Sie waren aber alle beide fromm vor Gott und wandelten in allen Geboten und Satzungen des HERRN untadelig.

  7. En zij hadden geen kind, omdat Elizabet onvruchtbaar was en zij beiden op hoge leeftijd gekomen waren.
    Und sie hatten kein Kind; denn Elisabeth war unfruchtbar, und waren beide wohl betagt.

  8. Terwijl hij het priesterambt bediende voor God, toen het de beurt van zijn afdeling was, gebeurde het
    Und es begab sich, da er des Priesteramtes pflegte vor Gott zur Zeit seiner Ordnung,

  9. dat hij, volgens de gewoonte van de priesterdienst, door loting werd aangewezen om de tempel van de Heere binnen te gaan en het reukoffer te brengen.
    nach Gewohnheit des Priestertums, und an ihm war, daß er räuchern sollte, ging er in den Tempel des HERRN.

  10. En heel de menigte van het volk was buiten aan het bidden op het uur van het reukoffer.
    Und die ganze Menge des Volks war draußen und betete unter der Stunde des Räucherns.

  11. En er verscheen aan hem een engel van de Heere, die aan de rechterzijde van het reukofferaltaar stond.
    Es erschien ihm aber der Engel des HERRN und stand zur rechten Hand am Räucheraltar.

  12. En toen Zacharias hem zag, raakte hij in verwarring en vrees overviel hem.
    Und als Zacharias ihn sah, erschrak er, und es kam ihn eine Furcht an.

  13. Maar de engel zei tegen hem: Wees niet bevreesd, Zacharias, want uw gebed is verhoord en uw vrouw Elizabet zal u een zoon baren en u zult hem de naam Johannes geven.
    Aber der Engel sprach zu ihm: Fürchte dich nicht, Zacharias! denn dein Gebet ist erhört, und dein Weib Elisabeth wird dir einen Sohn gebären, des Namen sollst du Johannes heißen.

  14. En er zal blijdschap en vreugde voor u zijn en velen zullen zich over zijn geboorte verblijden,
    Und du wirst des Freude und Wonne haben, und viele werden sich seiner Geburt freuen.

  15. want hij zal groot zijn voor de Heere. Geen wijn en geen sterke drank zal hij drinken en hij zal al van de moederschoot af met de Heilige Geest vervuld worden,
    Denn er wird groß sein vor dem HERRN; Wein und starkes Getränk wird er nicht trinken und wird noch im Mutterleibe erfüllt werden mit dem heiligen Geist.

  16. en hij zal velen van de Israëlieten bekeren tot de Heere, hun God.
    Und er wird der Kinder Israel viele zu Gott, ihrem HERRN, bekehren.

  17. En hij zal voor Hem uitgaan in de geest en de kracht van Elia, om het hart van de vaderen te bekeren tot de kinderen en de ongehoorzamen tot de bedachtzaamheid van de rechtvaardigen, om voor de Heere een toegerust volk gereed te maken.
    Und er wird vor ihm her gehen im Geist und Kraft des Elia, zu bekehren die Herzen der Väter zu den Kindern und die Ungläubigen zu der Klugheit der Gerechten, zuzurichten dem HERRN ein bereitet Volk.

  18. En Zacharias zei tegen de engel: Hoe zal ik dat weten? Want ik ben oud en mijn vrouw is op hoge leeftijd gekomen.
    Und Zacharias sprach zu dem Engel: Wobei soll ich das erkennen? Denn ich bin alt und mein Weib ist betagt.

  19. En de engel antwoordde en zei tegen hem: Ik ben Gabriël, die voor God sta, en ik ben uitgezonden om tot u te spreken en u deze dingen te verkondigen.
    Der Engel antwortete und sprach zu ihm: Ich bin Gabriel, der vor Gott steht, und bin gesandt, mit dir zu reden, daß ich dir solches verkündigte.

  20. En zie, u zult zwijgen en niet kunnen spreken tot op de dag dat deze dingen gebeurd zijn, omdat u mijn woorden niet geloofd hebt, die vervuld zullen worden op hun tijd.
    Und siehe, du wirst verstummen und nicht reden können bis auf den Tag, da dies geschehen wird, darum daß du meinen Worten nicht geglaubt hast, welche sollen erfüllt werden zu ihrer Zeit.

  21. En het volk stond te wachten op Zacharias; en ze waren verwonderd dat hij zo lang in de tempel bleef.
    Und das Volk wartete auf Zacharias und verwunderte sich, daß er so lange im Tempel verzog.

  22. Toen hij naar buiten kwam, kon hij niet tot hen spreken. Zij begrepen dat hij een verschijning in de tempel gezien had. Hij wenkte hun toe en bleef stom.
    Und da er herausging, konnte er nicht mit ihnen reden; und sie merkten, daß er ein Gesicht gesehen hatte im Tempel. Und er winkte ihnen und blieb stumm.

  23. En het gebeurde, toen de dagen van zijn dienstwerk voorbij waren, dat hij naar zijn huis ging;
    Und es begab sich, da die Zeit seines Amts aus war, ging er heim in sein Haus.

  24. en na die dagen werd zijn vrouw Elizabet zwanger. En zij verborg zich vijf maanden en zei:
    Und nach den Tagen ward sein Weib Elisabeth schwanger und verbarg sich fünf Monate und sprach:

  25. Zo heeft de Heere voor mij gedaan in de dagen waarin Hij acht op mij geslagen heeft om mijn smaad onder de mensen weg te nemen.
    Also hat mir der HERR getan in den Tagen, da er mich angesehen hat, daß er meine Schmach unter den Menschen von mir nähme.

  26. In de zesde maand werd de engel Gabriël door God gezonden naar een stad in Galilea, waarvan de naam Nazareth was,
    Au sixième mois, l`ange Gabriel fut envoyé par Dieu dans une ville de Galilée, appelée Nazareth,
    Und im sechsten Monat ward der Engel Gabriel gesandt von Gott in eine Stadt in Galiläa, die heißt Nazareth,

  27. naar een maagd die ondertrouwd was met een man, van wie de naam Jozef was, uit het huis van David; en de naam van de maagd was Maria.
    auprès d`une vierge fiancée à un homme de la maison de David, nommé Joseph. Le nom de la vierge était Marie.
    zu einer Jungfrau, die vertraut war einem Manne mit Namen Joseph, vom Hause David: und die Jungfrau hieß Maria.

  28. En toen de engel bij haar binnengekomen was, zei hij: Wees gegroet, begenadigde. De Heere is met u. U bent gezegend onder de vrouwen.
    L`ange entra chez elle, et dit: Je te salue, toi à qui une grâce a été faite; le Seigneur est avec toi.
    Und der Engel kam zu ihr hinein und sprach: Gegrüßet seist du, Holdselige! Der HERR ist mit dir, du Gebenedeite unter den Weibern!

  29. Toen zij hem zag, raakte zij in verwarring door zijn woorden, en zij vroeg zich af wat de betekenis van deze groet kon zijn.
    Troublée par cette parole, Marie se demandait ce que pouvait signifier une telle salutation.
    Da sie aber ihn sah, erschrak sie über seine Rede und gedachte: Welch ein Gruß ist das?

  30. En de engel zei tegen haar: Wees niet bevreesd, Maria, want u hebt genade gevonden bij God.
    L`ange lui dit: Ne crains point, Marie; car tu as trouvé grâce devant Dieu.
    Und der Engel sprach zu ihr: Fürchte dich nicht, Maria! du hast Gnade bei Gott gefunden.

  31. En zie, u zult zwanger worden en een Zoon baren en u zult Hem de naam Jezus geven.
    Et voici, tu deviendras enceinte, et tu enfanteras un fils, et tu lui donneras le nom de Jésus.
    Siehe, du wirst schwanger werden und einen Sohn gebären, des Namen sollst du Jesus heißen.

  32. Hij zal groot zijn en de Zoon van de Allerhoogste genoemd worden, en God, de Heere, zal Hem de troon van Zijn vader David geven,
    Il sera grand et sera appelé Fils du Très Haut, et le Seigneur Dieu lui donnera le trône de David, son père.
    Der wird groß sein und ein Sohn des Höchsten genannt werden; und Gott der HERR wird ihm den Stuhl seines Vaters David geben;

  33. en Hij zal over het huis van Jakob Koning zijn tot in eeuwigheid en aan Zijn Koninkrijk zal geen einde komen.
    Il règnera sur la maison de Jacob éternellement, et son règne n`aura point de fin.
    und er wird ein König sein über das Haus Jakob ewiglich, und seines Königreiches wird kein Ende sein.

  34. Maria zei tegen de engel: Hoe zal dat mogelijk zijn, aangezien ik geen gemeenschap heb met een man?
    Marie dit à l`ange: Comment cela se fera-t-il, puisque je ne connais point d`homme?
    Da sprach Maria zu dem Engel: Wie soll das zugehen, da ich von keinem Manne weiß?

  35. En de engel antwoordde en zei tegen haar: De Heilige Geest zal over u komen en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen. Daarom ook zal het Heilige Dat uit u geboren zal worden, Gods Zoon genoemd worden.
    L`ange lui répondit: Le Saint Esprit viendra sur toi, et la puissance du Très Haut te couvrira de son ombre. C`est pourquoi le saint enfant qui naîtra de toi sera appelé Fils de Dieu.
    Der Engel antwortete und sprach zu ihr: Der heilige Geist wird über dich kommen, und die Kraft des Höchsten wird dich überschatten; darum wird auch das Heilige, das von dir geboren wird, Gottes Sohn genannt werden.

  36. En zie, uw nicht Elizabet is eveneens zwanger van een zoon, in haar ouderdom. Dit is de zesde maand voor haar, die onvruchtbaar genoemd werd.
    Voici, Élisabeth, ta parente, a conçu, elle aussi, un fils en sa vieillesse, et celle qui était appelée stérile est dans son sixième mois.
    Und siehe, Elisabeth, deine Gefreunde, ist auch schwanger mit einem Sohn in ihrem Alter und geht jetzt im sechsten Monat, von der man sagt, daß sie unfruchtbar sei.

  37. Want geen ding zal bij God onmogelijk zijn.
    Car rien n`est impossible à Dieu.
    Denn bei Gott ist kein Ding unmöglich.

  38. Maria zei: Zie, de dienares van de Heere, laat met mij geschieden overeenkomstig uw woord. En de engel ging van haar weg.
    Marie dit: Je suis la servante du Seigneur; qu`il me soit fait selon ta parole! Et l`ange la quitta.
    Maria aber sprach: Siehe ich bin des HERRN Magd; mir geschehe, wie du gesagt hast. Und der Engel schied von ihr.

  39. In die dagen stond Maria op en reisde haastig naar het bergland, naar een stad van Juda,
    Dans ce même temps, Marie se leva, et s`en alla en hâte vers les montagnes, dans une ville de Juda.
    Maria aber stand auf in den Tagen und ging auf das Gebirge eilends zu der Stadt Juda's.

  40. en zij kwam in het huis van Zacharias en groette Elizabet.
    Elle entra dans la maison de Zacharie, et salua Élisabeth.

  41. En toen Elizabet de groet van Maria hoorde, gebeurde het dat het kindje opsprong in haar schoot; en Elizabet werd vervuld met de Heilige Geest,
    Dès qu`Élisabeth entendit la salutation de Marie, son enfant tressaillit dans son sein, et elle fut remplie du Saint Esprit.

  42. en zij riep met luide stem en zei: Gezegend ben je onder de vrouwen en gezegend is de vrucht van je schoot.
    Elle s`écria d`une voix forte: Tu es bénie entre les femmes, et le fruit de ton sein est béni.

  43. Comment m`est-il accordé que la mère de mon Seigneur vienne auprès de moi?

  44. Car voici, aussitôt que la voix de ta salutation a frappé mon oreille, l`enfant a tressailli d`allégresse dans mon sein.

  45. Heureuse celle qui a cru, parce que les choses qui lui ont été dites de la part du Seigneur auront leur accomplissement.

  46. Et Marie dit: Mon âme exalte le Seigneur,

  47. Et mon esprit se réjouit en Dieu, mon Sauveur,

  48. Parce qu`il a jeté les yeux sur la bassesse de sa servante. Car voici, désormais toutes les générations me diront bienheureuse,

  49. Parce que le Tout Puissant a fait pour moi de grandes choses. Son nom est saint,

  50. Et sa miséricorde s`étend d`âge en âge Sur ceux qui le craignent.

  51. Il a déployé la force de son bras; Il a dispersé ceux qui avaient dans le coeur des pensées orgueilleuses.

  52. Il a renversé les puissants de leurs trônes, Et il a élevé les humbles.

  53. Il a rassasié de biens les affamés, Et il a renvoyé les riches à vide.

  54. Il a secouru Israël, son serviteur, Et il s`est souvenu de sa miséricorde, -

  55. Comme il l`avait dit à nos pères, -Envers Abraham et sa postérité pour toujours.

  56. Marie demeura avec Élisabeth environ trois mois. Puis elle retourna chez elle.

  57. Le temps où Élisabeth devait accoucher arriva, et elle enfanta un fils.

  58. Ses voisins et ses parents apprirent que le Seigneur avait fait éclater envers elle sa miséricorde, et ils se réjouirent avec elle.

  59. Le huitième jour, ils vinrent pour circoncire l`enfant, et ils l`appelaient Zacharie, du nom de son père.

  60. Mais sa mère prit la parole, et dit: Non, il sera appelé Jean.

  61. Ils lui dirent: Il n`y a dans ta parenté personne qui soit appelé de ce nom.

  62. Et ils firent des signes à son père pour savoir comment il voulait qu`on l`appelle.

  63. Zacharie demanda des tablettes, et il écrivit: Jean est son nom. Et tous furent dans l`étonnement.

  64. Au même instant, sa bouche s`ouvrit, sa langue se délia, et il parlait, bénissant Dieu.

  65. La crainte s`empara de tous les habitants d`alentour, et, dans toutes les montagnes de la Judée, on s`entretenait de toutes ces choses.

  66. Tous ceux qui les apprirent les gardèrent dans leur coeur, en disant: Que sera donc cet enfant? Et la main du Seigneur était avec lui.







  67. Selon le serment par lequel il avait juré à Abraham, notre père,

  68. De nous permettre, après que nous serions délivrés de la main de nos ennemis, De le servir sans crainte,

  69. En marchant devant lui dans la sainteté et dans la justice tous les jours de notre vie.

  70. Et toi, petit enfant, tu seras appelé prophète du Très Haut; Car tu marcheras devant la face du Seigneur, pour préparer ses voies,

  71. Afin de donner à son peuple la connaissance du salut Par le pardon de ses péchés,

  72. Grâce aux entrailles de la miséricorde de notre Dieu, En vertu de laquelle le soleil levant nous a visités d`en haut,

  73. Pour éclairer ceux qui sont assis dans les ténèbres et dans l`ombre de la mort, Pour diriger nos pas dans le chemin de la paix.

  74. Or, l`enfant croissait, et se fortifiait en esprit. Et il demeura dans les déserts, jusqu`au jour où il se présenta devant Israël.


1  2  3  4  5  6  7  8  9  10  11  12  13  14  15  16  17  18  19  20  21  22  23  24 

Lucas 2

  1. En het geschiedde in die dagen dat er een gebod uitging van keizer Augustus dat heel de wereld ingeschreven moest worden.

  2. Deze eerste inschrijving vond plaats toen Cyrenius over Syrië stadhouder was.

  3. En ze gingen allen op weg om ingeschreven te worden, ieder naar zijn eigen stad.

  4. Ook Jozef ging op weg, van Galilea uit de stad Nazareth naar Judea, naar de stad van David, die Bethlehem heet, omdat hij uit het huis en het geslacht van David was,

  5. om ingeschreven te worden met Maria, zijn ondertrouwde vrouw, die zwanger was.

  6. En het geschiedde, toen zij daar waren, dat de dagen vervuld werden dat zij baren zou,

  7. en zij baarde haar eerstgeboren Zoon, wikkelde Hem in doeken en legde Hem in de kribbe, omdat er voor hen geen plaats was in de herberg.

  8. En er waren herders in diezelfde streek, die zich ophielden in het open veld en 's nachts de wacht hielden over hun kudde.

  9. En zie, een engel van de Heere stond bij hen en de heerlijkheid van de Heere omscheen hen en zij werden zeer bevreesd.

  10. En de engel zei tegen hen: Wees niet bevreesd, want zie, ik verkondig u grote blijdschap, die voor heel het volk wezen zal,

  11. namelijk dat heden voor u in de stad van David de Zaligmaker geboren is; Hij is Christus, de Heere.

  12. En dit zal voor u het teken zijn: u zult het Kindje vinden in doeken gewikkeld en liggend in de kribbe.

  13. En plotseling was er bij de engel een menigte van de hemelse legermacht, die God loofde en zei:

  14. Eer zij aan God in de hoogste hemelen, en vrede op aarde, in mensen een welbehagen.

  15. En het geschiedde, toen de engelen van hen weggegaan waren naar de hemel, dat de herders tegen elkaar zeiden: Laten wij nu naar Bethlehem gaan en dat woord zien dat er geschied is, dat de Heere ons bekendgemaakt heeft.

  16. En zij gingen met haast en vonden Maria en Jozef, en het Kindje liggend in de kribbe.

  17. Toen zij Het gezien hadden, maakten zij overal het woord bekend dat hun over dit Kind verteld was.

  18. En allen die het hoorden, verwonderden zich over wat door de herders tegen hen gezegd werd.

  19. Maar Maria bewaarde al deze woorden en overlegde die in haar hart.

  20. En de herders keerden terug en zij verheerlijkten en loofden God om alles wat zij gehoord en gezien hadden, zoals tot hen gesproken was.

  21. En toen acht dagen vervuld waren, en men het Kind besnijden moest, werd Hem de Naam Jezus gegeven, die genoemd was door de engel voordat Hij in de moederschoot ontvangen was.

  22. En toen de dagen van haar reiniging volgens de wet van Mozes vervuld waren, brachten zij Hem naar Jeruzalem om Hem de Heere voor te stellen,

  23. zoals geschreven staat in de wet van de Heere: al wat mannelijk is dat de moederschoot opent, zal heilig voor de Heere genoemd worden

  24. en om een offer te brengen volgens wat gezegd is in de wet van de Heere, een paar tortelduiven of twee jonge duiven.

  25. En zie, er was een man in Jeruzalem, van wie de naam Simeon was, en die man was rechtvaardig en godvrezend. Hij verwachtte de vertroosting van Israël en de Heilige Geest was op hem.

  26. En hem was een Goddelijke openbaring gegeven door de Heilige Geest dat hij de dood niet zien zou voordat hij de Gezalfde van de Heere zou zien.




























1  2  3  4  5  6  7  8  9  10  11  12  13  14  15  16  17  18  19  20  21  22  23  24

Lucas 3

  1. In het vijftiende jaar van de regering van keizer Tiberius, toen Pontius Pilatus stadhouder was over Judea, Herodes viervorst over Galilea, zijn broer Filippus viervorst over Iturea en over het land Trachonitis, en Lysanias viervorst over Abilene,

  2. onder de hogepriesters Annas en Kajafas, geschiedde het woord van God tot Johannes, de zoon van Zacharias, in de woestijn.

  3. En hij kwam in heel de omgeving van de Jordaan en predikte een doop van bekering tot vergeving van zonden,

  4. zoals geschreven staat in het boek van de woorden van de profeet Jesaja: De stem van een die roept in de woestijn: Maak de weg van de Heere gereed, maak Zijn paden recht.

  5. Elk dal zal gevuld worden en elke berg en heuvel zal geslecht worden; de kromme wegen zullen recht worden en de oneffen tot effen wegen;

  6. en alle vlees zal de zaligheid zien die van God komt.

  7. Hij zei tegen de menigte die uitliep om door hem gedoopt te worden: Adderengebroed, wie heeft u laten weten dat u moet vluchten voor de komende toorn?

  8. Breng dan vruchten voort in overeenstemming met de bekering, en begin niet bij uzelf te zeggen: Wij hebben Abraham als vader; want ik zeg u dat God zelfs uit deze stenen voor Abraham kinderen kan verwekken.

  9. De bijl ligt zelfs al aan de wortel van de bomen; elke boom dan die geen goede vrucht voortbrengt, wordt omgehakt en in het vuur geworpen.

  10. En de menigte vroeg hem: Wat moeten wij dan doen?

  11. Hij antwoordde en zei tegen hen: Wie twee stel onderkleren heeft, moet delen met hem die er geen heeft, en wie voedsel heeft, moet ook zo doen.

  12. Er kwamen ook tollenaars om gedoopt te worden en zij zeiden tegen hem: Meester, wat moeten wij doen?

  13. Hij zei tegen hen: Eis niet meer dan wat u voorgeschreven is.

  14. Ook de soldaten vroegen aan hem: En wij, wat moeten wij doen? Hij zei tegen hen: Val niemand lastig, pers niemand af en wees tevreden met uw soldij.

  15. En toen het volk in afwachting was en allen in hun hart zich ten aanzien van Johannes afvroegen of hij misschien niet de Christus was,

  16. antwoordde Johannes allen: Ik doop u wel met water, maar Hij komt Die sterker is dan ik, bij Wie ik niet waard ben de riem van Zijn sandalen los te maken. Hij zal u dopen met de Heilige Geest en met vuur.

  17. Zijn wan is in Zijn hand en Hij zal Zijn dorsvloer grondig reinigen en de tarwe in Zijn schuur verzamelen, maar het kaf zal Hij met onuitblusbaar vuur verbranden.

  18. Hij gaf ook nog veel andere aansporingen en verkondigde het volk het Evangelie.

  19. Maar toen Herodes, de viervorst, door hem terechtgewezen werd omwille van Herodias, de vrouw van zijn broer Filippus, en om alle slechte dingen die Herodes deed,

  20. heeft hij ook dit nog bij dat alles gevoegd dat hij Johannes in de gevangenis opsloot.




1  2  3  4  5  6  7  8  9  10  11  12  13  14  15  16  17  18  19  20  21  22  23  24

Lucas 4


  1. -
  2. -
  3. -
  4. -
  5. -
  6. -
  7. -
  8. -
  9. -
  10. -
  11. -
  12. -
  13. 14
  14. 15
  15. 16
  16. 17
  17. 18
  18. 19
  19. 20
  20. 21
  21. 22
  22. 23
  23. 24
  24. 25

1  2  3  4  5  6  7  8  9  10  11  12  13  14  15  16  17  18  19  20  21  22  23  24

Lucas 5

  1. En het gebeurde, toen de menigte op Hem aandrong om het Woord van God te horen, dat Hij bij het meer Gennesaret stond.

  2. En Hij zag twee schepen aan de oever van het meer liggen; de vissers waren eruit gegaan en spoelden de netten.

  3. Hij ging aan boord van één van die schepen, dat van Simon was, en vroeg hem een eindje van het land af te varen, en Hij ging zitten en onderwees de menigte vanuit het schip.

  4. Toen Hij ophield met spreken, zei Hij tegen Simon: Vaar naar het diepe gedeelte en werp uw netten uit om te vangen.

  5. Maar Simon antwoordde en zei tegen Hem: Meester, wij hebben heel de nacht gewerkt en niets gevangen, maar op Uw woord zal ik het net uitwerpen.

  6. En nadat zij dat gedaan hadden, vingen zij een grote hoeveelheid vissen en hun net begon te scheuren.

  7. En zij wenkten hun metgezellen, die in het andere schip waren, dat zij hen moesten komen helpen. Die kwamen en zij vulden beide schepen, zodat zij bijna zonken.

  8. Toen Simon Petrus dat zag, viel hij neer voor de knieën van Jezus en zei: Heere, ga weg van mij, want ik ben een zondig mens.

  9. Want grote verbazing had hem en allen die met hem waren, bevangen, over de vangst van de vissen, die zij gedaan hadden;

  10. en evenzo ook Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs, die metgezellen van Simon waren. En Jezus zei tegen Simon: Wees niet bevreesd, van nu aan zult u mensen vangen.

  11. En nadat zij de schepen aan land gebracht hadden, lieten zij alles achter en volgden Hem.

  12. En toen Hij in een van die steden was, gebeurde het, zie, dat er een man vol melaatsheid was. En toen hij Jezus zag, wierp hij zich met het gezicht ter aarde en bad Hem: Heere, als U wilt, kunt U mij reinigen

  13. En Hij stak Zijn hand uit, raakte hem aan en zei: Ik wil het, word gereinigd. En meteen verliet de melaatsheid hem.

  14. En Hij beval hem dat hij het aan niemand zou vertellen. Maar ga heen, zei Hij, laat uzelf aan de priester zien, en breng een offer voor uw reiniging, zoals Mozes bevolen heeft, tot een getuigenis voor hen.

  15. Het gerucht over Hem verspreidde zich echter des te meer en een grote menigte kwam bijeen om Hem te horen en door Hem genezen te worden van hun ziekten.

  16. Maar Hij vertrok naar de woestijnen en bad daar.

  17. En het gebeurde op één van die dagen dat Hij onderwijs gaf en dat er Farizeeën en leraars van de wet zaten, die van alle dorpen van Galilea en Judea en uit Jeruzalem gekomen waren. En er was kracht van de Heere om hen te genezen.

  18. En zie, enkele mannen brachten op een bed een man die verlamd was, en zij probeerden hem binnen te brengen en voor Hem neer te leggen;

  19. maar toen zij vanwege de menigte geen mogelijkheid vonden om hem naar binnen te brengen, klommen zij het dak op en lieten hem, tussen de daktegels door, met het bed neer in het midden, vóór Jezus.

  20. En toen Hij hun geloof zag, zei Hij tegen hem: Man, uw zonden zijn u vergeven.

















  21. En niemand doet nieuwe wijn in oude leren zakken; anders zal de nieuwe wijn de zakken doen barsten en de wijn zelf zal eruit stromen en de zakken zullen verloren gaan.

  22. Maar nieuwe wijn moet men in nieuwe zakken doen en beide blijven ze behouden.

  23. En niemand die oude wijn drinkt, wil meteen nieuwe, want hij zegt: De oude is beter.


1  2  3  4  5  6  7  8  9  10  11  12  13  14  15  16  17  18  19  20  21  22  23  24

Lucas 6

  1. En het gebeurde op de tweede sabbat na het Paasfeest dat Hij door de korenvelden ging; en Zijn discipelen plukten aren, wreven die met de handen stuk en aten ze op.

  2. Sommigen van de Farizeeën zeiden tegen hen: Waarom doet u wat niet geoorloofd is te doen op de sabbat?

  3. Jezus antwoordde en zei tegen hen: Hebt u ook dat niet gelezen wat David deed toen hij honger had, en zij die bij hem waren?




































1  2  3  4  5  6  7  8  9  10  11  12  13  14  15  16  17  18  19  20  21  22  23  24

Lucas 7




















































1  2  3  4  5  6  7  8  9  10  11  12  13  14  15  16  17  18  19  20  21  22  23  24

Lucas 8

  1. En het gebeurde daarna dat Hij van stad tot stad en van dorp tot dorp trok en er predikte en het Evangelie van het Koninkrijk van God verkondigde. En de twaalf waren bij Hem,

  2. en sommige vrouwen die van boze geesten en ziekten genezen waren, namelijk Maria, die Magdalena genoemd werd, van wie zeven demonen uitgegaan waren,

  3. en Johanna, de vrouw van Chusas, de rentmeester van Herodes, en Susanna en vele anderen, die Hem dienden uit hun eigen bezittingen.

  4. Toen nu een grote menigte bijeenkwam en ze van alle steden naar Hem toe kwamen, zei Hij met een gelijkenis:

  5. Een zaaier ging eropuit om zijn zaad te zaaien. En toen hij zaaide, viel het ene deel langs de weg, en het werd vertrapt en de vogels in de lucht aten het op.

  6. En een ander deel viel op de rots, en toen het opgegroeid was, verdorde het door gebrek aan vocht.

  7. En een ander deel viel te midden van de dorens, en de dorens, die mee opgroeiden, verstikten het.







































1  2  3  4  5  6  7  8  9  10  11  12  13  14  15  16  17  18  19  20  21  22  23  24

Lucas 9

  1. 0901
  2. -
  3. -
  4. -
  5. 0905
  6. -
  7. -
  8. -
  9. -
  10. 0910
  11. -
  12. -
  13. -
  14. -
  15. -
  16. -
  17. -
  18. -
  19. -
  20. 0920
  21. -
  22. -
  23. -
  24. -
  25. -
  26. -
  27. 927
  28. 928
  29. 929
  30. 930
  31. -
  32. -
  33. 933

1  2  3  4  5  6  7  8  9  10  11  12  13  14  15  16  17  18  19  20  21  22  23  24

Lucas 10


















  1. -
  2. -
  3. 1020
  4. 1021

1  2  3  4  5  6  7  8  9  10  11  12  13  14  15  16  17  18  19  20  21  22  23  24

Lucas 11

  1. 0901
  2. -
  3. -
  4. -
  5. 0905
  6. -
  7. -
  8. -
  9. -
  10. 0910
  11. -
  12. -
  13. -
  14. -
  15. -
  16. -
  17. -
  18. -
  19. -
  20. 0920
  21. -
  22. -
  23. -
  24. -
  25. -
  26. -
  27. 927
  28. 1128
  29. 1129
  30. 1130
  31. -
  32. -
  33. 1133
  34. 1134
  35. 1135
  36. 1136

1  2  3  4  5  6  7  8  9  10  11  12  13  14  15  16  17  18  19  20  21  22  23  24

Lucas 12

  1. -
  2. -
  3. -
  4. -
  5. -
  6. -
  7. -
  8. -
  9. -
  10. -
  11. -
  12. -
  13. -
  14. -
  15. -
  16. -
  17. -
  18. -
  19. -
  20. -
  21. -

1  2  3  4  5  6  7  8  9  10  11  12  13  14  15  16  17  18  19  20  21  22  23  24

Lucas 13

  1. -
  2. -
  3. -
  4. -
  5. -
  6. -
  7. -
  8. -
  9. -
  10. -
  11. -
  12. -
  13. -
  14. -

1  2  3  4  5  6  7  8  9  10  11  12  13  14  15  16  17  18  19  20  21  22  23  24

Lucas 14

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19





1  2  3  4  5  6  7  8  9  10  11  12  13  14  15  16  17  18  19  20  21  22  23  24

Lucas 15












1  2  3  4  5  6  7  8  9  10  11  12  13  14  15  16  17  18  19  20  21  22  23  24

Lucas 16






























1  2  3  4  5  6  7  8  9  10  11  12  13  14  15  16  17  18  19  20  21  22  23  24

Lucas 17



1  2  3  4  5  6  7  8  9  10  11  12  13  14  15  16  17  18  19  20  21  22  23  24

Lucas 18












1  2  3  4  5  6  7  8  9  10  11  12  13  14  15  16  17  18  19  20  21  22  23  24

Lucas 19




1  2  3  4  5  6  7  8  9  10  11  12  13  14  15  16  17  18  19  20  21  22  23  24

Lucas 20



1  2  3  4  5  6  7  8  9  10  11  12  13  14  15  16  17  18  19  20  21  22  23  24

Lucas 21





1  2  3  4  5  6  7  8  9  10  11  12  13  14  15  16  17  18  19  20  21  22  23  24

Lucas 22



1  2  3  4  5  6  7  8  9  10  11  12  13  14  15  16  17  18  19  20  21  22  23  24

Lucas 23

  1. En de hele menigte van hen stond op en leidde Hem naar Pilatus.
    Et surgens omnis multitudo eorum, duxerunt illum ad Pilatum.

  2. Cœperunt autem illum accusare, dicentes: Hunc invenimus subvertentem gentem nostram, et prohibentem tributa dare Cæsari, et dicentem se Christum regem esse.

  3. Pilatus autem interrogavit eum, dicens: Tu es rex Judæorum? At ille respondens ait: Tu dicis.























































1  2  3  4  5  6  7  8  9  10  11  12  13  14  15  16  17  18  19  20  21  22  23  24

Lucas 24

  1. En op de eerste dag van de week gingen zij, heel vroeg in de morgen, naar het graf en brachten de specerijen mee die zij gereedgemaakt hadden, en sommigen gingen met hen mee.