De openbaring van Johannes


1  2  3  4  5  6  7  8  9  10  11  12  13  14  15  16  17  18  19  20  21  22

Openbaring 1

  1. Apokalupsis Iêsou Christou, ēn edōken autoo ho theos, deixai tois doulois autou ha dei genesthai en tachei, kai esēmanen aposteilas dia tou aggelou autou tōi doulōi autou Iōannēi,
    Openbaring van Jezus Christus die God hem gegeven heeft om aan zijn dienaars te tonen wat spoedig moet geschieden en welke hij in tekenen heeft bekendgemaakt door de zending van zijn engel aan zijn dienaar Johannes,
    Openbaring van Jezus Christus, die God Hem gegeven heeft om Zijn dienstknechten te laten zien wat spoedig moet geschieden, en die Hij door Zijn engel gezonden en aan Zijn dienstknecht Johannes te kennen heeft gegeven.
    The Revelation of Jesus Christ, which God gave unto him, to shew unto his servants things which must shortly come to pass; and he sent and signified it by his angel unto his servant John:
    Révélation de Jésus Christ, que Dieu lui a donnée pour montrer à ses serviteurs les choses qui doivent arriver bientôt, et qu'il a fait connaître, par l'envoi de son ange, à son serviteur Jean,
    Dies ist die Offenbarung Jesu Christi, die ihm Gott gegeben hat, seinen Knechten zu zeigen, was in der Kürze geschehen soll; und er hat sie gedeutet und gesandt durch seinen Engel zu seinem Knecht Johannes,
    Apocalypsis Jesu Christi, quam dedit illi Deus palam facere servis suis, quæ oportet fieri cito: et significavit, mittens per angelum suum servo suo Joanni,
    Openbaring van Jezus Christus, die God hem gegeven heeft om aan zijn dienaars te tonen ‘wat spoedig moet geschieden’ en welke hij in tekenen bekendgemaakt heeft door de zending van zijn engel aan zijn dienaar Johannes,

  2. hos emarturēsen ton logon tou theou kai tēn marturian Iēsou Christou, hosa eiden.
    die getuigd heeft van het woord Gods en van het getuigenis van Jezus Christus al wat hij heeft gezien.
    Deze heeft van het Woord van God getuigd en van het getuigenis van Jezus Christus, alles wat hij gezien heeft.
    Who bare record of the word of God, and of the testimony of Jesus Christ, and of all things that he saw.
    lequel a attesté la parole de Dieu et le témoignage de Jésus Christ, tout ce qu'il a vu.
    der bezeugt hat das Wort Gottes und das Zeugnis von Jesu Christo, was er gesehen hat.
    qui testimonium perhibuit verbo Dei, et testimonium Jesu Christi, quæcumque vidit.
    die getuigd heeft van het woord Gods en van het getuigenis van Jezus Christus: al wat hij heeft gezien.

  3. makarios ho anaginōskōn kai hoi akouontes tous logous tēs prophēteias kai tērountes ta en autēi gegrammena, ho gar kairos eggus.
    Zalig, die voorleest en zij die horen de woorden van de profetie en onderhouden wat daarin geschreven is, want het tijdstip is nabij.
    Zalig is hij die leest en zijn zij die horen de woorden van de profetie, en die in acht nemen wat daarin geschreven staat, want de tijd is nabij.
    Blessed is he that readeth, and they that hear the words of this prophecy, and keep those things which are written therein: for the time is at hand.
    Heureux celui qui lit et ceux qui entendent les paroles de la prophétie, et qui gardent les choses qui y sont écrites ! Car le temps est proche.
    Selig ist, der da liest und die da hören die Worte der Weissagung und behalten, was darin geschrieben ist; denn die Zeit ist nahe.
    Beatus qui legit, et audit verba prophetiæ hujus, et servat ea, quæ in ea scripta sunt: tempus enim prope est.
    Zalig die voorleest en zij die horen de woorden van de profetie en onderhouden wat daarin geschreven is, want het tijdstip is nabij.

  4. Iōannēs tais hepta ekklēsiais tais en tēi Asiaai charis humin kai eirēnē apo ho ōn kai ho ēn kai ho erchomenos, kai apo tōn hepta pneumatōn ha enōpion tou thronou autou,
    Johannes aan de zeven gemeenten in Asia: genade zij u en vrede van hen die is en die was en die komt, van de zeven geesten voor zijn troon,
    Johannes aan de zeven gemeenten die in Asia zijn: genade zij u en vrede, van Hem Die is en Die was en Die komt, en van de zeven Geesten, Die voor Zijn troon zijn,
    John to the seven churches which are in Asia: Grace be unto you, and peace, from him which is, and which was, and which is to come; and from the seven Spirits which are before his throne;
    Jean aux sept Églises qui sont en Asie: que la grâce et la paix vous soient données de la part de celui qui est, qui était, et qui vient, et de la part des sept esprits qui sont devant son trône,
    Johannes den sieben Gemeinden in Asien: Gnade sei mit euch und Friede von dem, der da ist und der da war und der da kommt, und von den sieben Geistern, die da sind vor seinem Stuhl,
    Joannes septem ecclesiis, quæ sunt in Asia. Gratia vobis, et pax ab eo, qui est, et qui erat, et qui venturus est: et a septem spiritibus qui in conspectu throni ejus sunt:
    Johannes aan de zeven vergaderingen in Asia: genade zij u en vrede van hem die is en die was en die komt, van de zeven geesten voor zijn troon

  5. kai apo Iēsou Christou, ho martus ho pistos, ho prōtotokos tōn nekrōn kai ho archōn tōn basileōn tēs gēs. Tōi agapōnti hēmas kai lusanti hēmas ek tōn hamartiōn hēmōn en tōi haimati autou.
    en van Jezus Christus, de getrouwe getuige, de eerstgeborene uit de doden, en de vorst van de koningen der aarde. Aan hem die ons liefheeft en ons van onze zonden heeft verlost door zijn bloed,
    en van Jezus Christus, Die de getrouwe Getuige is, de Eerstgeborene uit de doden en de Vorst van de koningen der aarde. Hem Die ons heeft liefgehad en ons van onze zonden gewassen heeft in Zijn bloed,
    And from Jesus Christ, who is the faithful witness, and the first begotten of the dead, and the prince of the kings of the earth. Unto him that loved us, and washed us from our sins in his own blood,
    et de la part de Jésus Christ, le témoin fidèle, le premier-né des morts et le prince des rois de la terre ! A celui qui nous aime, qui nous a délivrés de nos péchés par son sang
    und von Jesu Christo, welcher ist der treue Zeuge und Erstgeborene von den Toten und der Fürst der Könige auf Erden! Der uns geliebt hat und gewaschen von den Sünden mit seinem Blut,
    et a Jesu Christo, qui est testis fidelis, primogenitus mortuorum, et princeps regum terræ, qui dilexit nos, et lavit nos a peccatis nostris in sanguine suo,
    en van Jezus Christus,de getrouwe getuige, de eerstgeborene van de doden, en de vorst van de koningen der aarde. Aan hem die ons liefheeft en ons van onze zonden heeft verlost door zijn bloed,

  6. kai epoiēsen hēmas basileian, hiereis tōi theōi kai patri autou; autōi hē doxa kai to kratos eis tous aiōnas amēn
    en hij heeft ons tot een koninkrijk, tot priesters voor zijn God en vader gemaakt aan hem de glorie en de kracht tot in de eeuwen der eeuwen! Amen.
    en Die ons gemaakt heeft tot koningen en priesters voor God en Zijn Vader, Hem zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. Amen.
    And hath made us kings and priests unto God and his Father; to him be glory and dominion for ever and ever. Amen.
    et qui a fait de nous un royaume, des sacrificateurs pour Dieu son Père, à lui soient la gloire et la puissance, aux siècles des siècles! Amen!
    und hat uns zu Königen und Priestern gemacht vor Gott und seinem Vater, dem sei Ehre und Gewalt von Ewigkeit zu Ewigkeit! Amen.
    et fecit nos regnum, et sacerdotes Deo et Patri suo: ipsi gloria et imperium in sæcula sæculorum. Amen.
    en hij heeft ons tot een koninkrijk, tot priesters voor zijn God en Vader gemaakt aan hem de glorie en de kracht tot in de eeuwen der eeuwen! Amen.

  7. idou, erchetai meta tōn nephelōn, kai opsetai auton pas ophthalmos kai hoitines auton exekentēsan, kai kopsontai ep' auton pasai hai phulai tēs gēs nai, amēn.
    Zie, Hij komt met de wolken, en zal zien Hem elk oog, en/ook die Hem doorstoken hebben; en zij zullen zich (op de borst slaan) over hem allle stammen van de aarde, ja amen.
    Zie, Hij komt met de wolken en elk oog zal Hem zien, ook zij die Hem doorstoken hebben. En alle stammen van de aarde zullen rouw over Hem bedrijven. Ja, amen.
    Behold, he cometh with clouds; and every eye shall see him and they also which pierced him: and all kindreds of the earth shall wail because of him. Even so, Amen.
    Voici, il vient avec les nuées. Et tout oeil le verra, même ceux qui l'ont percé; et toutes les tribus de la terre se lamenteront à cause de lui. Oui. Amen!
    Siehe, er kommt mit den Wolken, und es werden ihn sehen alle Augen und die ihn zerstochen haben; und werden heulen alle Geschlechter auf der Erde. Ja, amen.
    Ecce venit cum nubibus, et videbit eum omnis oculus, et qui eum pupugerunt. Et plangent se super eum omnes tribus terræ. Etiam: amen.
    ‘Zie, hij komt met de wolken’ en elk oog zal hem zien, ook diegenen die hem doorstoken hebben; en alle stammen der aarde zullen over hem weeklagen. Ja, amen!

  8. egō eimi to a [alpha] kai to ō, archē kai telos; legei ho kurios, [kurios ho theos], ho ōn kai ho ēn kai ho erchomenos, ho pantokratōr.
    Ik ben de Alfa en de Omega, Begin en Einde; zegt de Heer, [(de) Heer God] de Zijnde en de(gene die) Was en de Komende, de Almachtige.
    Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde, zegt de Heere, Die is en Die was en Die komt, de Almachtige.
    I am Alpha and Omega, the beginning and the ending, saith the Lord, which is, and which was, and which is to come, the Almighty.
    Je suis l'alpha et l'oméga, dit le Seigneur Dieu, celui qui est, qui était, et qui vient, le Tout Puissant.
    Ich bin das A und das O, der Anfang und das Ende, spricht Gott der HERR, der da ist und der da war und der da kommt, der Allmächtige.
    Ego sum alpha et omega, principium et finis, dicit Dominus Deus: qui est, et qui erat, et qui venturus est, omnipotens.
    Ik ben de alfa en de omega, zegt God de Heer, hij die is en die was en die komt, de albeheerser.

  9. egō, Ioannēs, ho kai adelphos humōn kai sugkoinōnos [koinōnos] en tēi thlipsei kai en tēl basileiaai kai hupomonēi Iēsou Christou, egenomēn en tēi nēsōi tēi kaloumenēi Patmōi, dia ton logon tou theou kai dia tēn marturian Iēsou Christou.
    Ik, Johannes, de ook broer van jullie en mededeelgenoot in de verdrukking en in het koninkrijk en in (het) verwachten van Jezus Christus, was op het eiland het genoemd wordende Patmos, vanwege het woord van God en vanwege het getuigenis van Jezus Christus.
    Ik, Johannes, die ook uw broeder ben en deelgenoot in de verdrukking en in het Koninkrijk en in de volharding van Jezus Christus, was op het eiland genaamd Patmos, omwille van het Woord van God en het getuigenis van Jezus Christus.
    I John, who also am your brother, and companion in tribulation, and in the kingdom and patience of Jesus Christ, was in the isle that is called Patmos, for the word of God, and for the testimony of Jesus Christ.
    Moi Jean, votre frère, et qui ai part avec vous à la tribulation et au royaume et à la persévérance en Jésus, j'étais dans l'île appelée Patmos, à cause de la parole de Dieu et du témoignage de Jésus.
    Ich, Johannes, der auch euer Bruder und Mitgenosse an der Trübsal ist und am Reich und an der Geduld Jesu Christi, war auf der Insel, die da heißt Patmos, um des Wortes Gottes willen und des Zeugnisses Jesu Christi.
    Ego Joannes frater vester, et particeps in tribulatione, et regno, et patientia in Christo Jesu: fui in insula, quæ appellatur Patmos, propter verbum Dei, et testimonium Jesu:
    Ik, Johannes, uw broeder en deelgenoot in de verdrukking en in het koninkrijk en in de volharding in Jezus, geraakte op het eiland dat Patmos wordt genoemd, vanwege het woord Gods en het getuigenis van Jezus.

  10. egenomēn en pneumati en tēi kuriakēi hēmeraai; kai ēkousa opisō mou phōnēn [opisō mou] megalēn hōs salpiggos,
    Ik raakte in (de) Geest op de bij de Heer behorende dag; en ik hoorde achter mij (een) stem groot als van (een) bazuin,
    Ik was in de geest op de dag des Heeren en ik hoorde achter mij een luide stem, als van een bazuin,
    I was in the Spirit on the Lord's day, and heard behind me a great voice, as of a trumpet,
    Je fus ravi en esprit au jour du Seigneur, et j'entendis derrière moi une voix forte, comme le son d'une trompette,
    Ich war im Geist an des HERRN Tag und hörte hinter mir eine große Stimme wie einer Posaune,
    fui in spiritu in dominica die, et audivi post me vocem magnam tamquam tubæ,
    Ik geraakte in geestvervoering op de dag van de Heer en hoorde achter mij een luide stem, als van een bazuin,

  11. legousēs: egō eimi to a kai to ō, ho prōtos kai ho eschatos; kai ho blepeis grapson eis biblion, kai pempson, tais [hepta] ekklēsiais tais en Asiaai, eis Epheson, kai eis Smurnan, kai eis Pergamon, kai eis Thuateira, kai eis Sardeis, kai eis Philadelpheian kai eis Laodikeian.
    zeggende: Ik ben de Alfa en de Omega, de Eerste en de Laatste; en wat je ziet schrijf (het) in (een) boek, en zend (het) aan de [zeven] gementen de (zijnde) in Asia, naar Efeze en naar Smyrna, en naar Pergamum, en nar Tyatira, en naar Sardes, en naar Filadelfia, en naar Laodicea.
    die zei: Ik ben de Alfa en de Omega, de Eerste en de Laatste, en: Wat u ziet, schrijf dat op een boekrol en stuur het aan de zeven gemeenten die in Asia zijn: naar Efeze, naar Smyrna, naar Pergamus, naar Thyatira, naar Sardis, naar Filadelfia en naar Laodicea.
    Saying, I am Alpha and Omega, the first and the last: and, What thou seest, write in a book, and send it unto the seven churches which are in Asia; unto Ephesus, and unto Smyrna, and unto Pergamos, and unto Thyatira, and unto Sardis, and unto Philadelphia, and unto Laodicea.
    Ce que tu vois, écris-le dans un livre et envoie-le aux sept assemblées : à Éphèse, et à Smyrne, et à Pergame, et à Thyatire, et à Sardes, et à Philadelphie, et à Laodicée.
    die sprach: Ich bin das A und das O, der Erste und der Letzte; und was du siehst, das schreibe in ein Buch und sende es zu den Gemeinden in Asien: gen Ephesus und gen Smyrna und gen Pergamus und gen Thyatira und gen Sardes und gen Philadelphia und gen Laodizea.
    dicentis: Quod vides, scribe in libro: et mitte septem ecclesiis, quæ sunt in Asia, Epheso, et Smyrnæ, et Pergamo, et Thyatiræ, et Sardis, et Philadelphiæ, et Laodiciæ.
    die zei: schrijf wat je ziet in een boek en zend het aan de zeven vergaderingen, naar Efeze, Smyrna, Pergamum en Tyatira, naar Sardes, Filadelfia en Laodicea!

  12. kai [ekei] epestrepsa blepein tēn phōnēn hētis elalēsen [elalei] met' emou; kai epistrepsas eidon hepta luchnias chrusas,
    en [daar] keerde ik mij om (om te) zien de stem die heeft gesproken [sprak] met mij en omgekeerd hebbende zag ik zeven gouden kandelaren.
    En ik keerde mij om, om de stem te zien die met mij had gesproken. En toen ik mij had omgekeerd, zag ik zeven gouden kandelaren.
    And I turned to see the voice that spake with me. And being turned, I saw seven golden candlesticks;
    Et je me retournai pour voir la voix qui me parlait; et, m’étant retourné, je vis sept lampes d’or,
    Und ich wandte mich um, zu sehen nach der Stimme, die mit mir redete. Und als ich mich umwandte sah ich sieben goldene Leuchter
    Et conversus sum ut viderem vocem, quæ loquebatur mecum: et conversus vidi septem candelabra aurea:
    Ik keerde mij om om de stem te zien die met mij sprak, en toen ik mij omkeerde zag ik zeven gouden kandelaren,

  13. kai en mesōi tōn hepta luchniōn homoion huiōi [huion] antrōpou, endedumenon podērē, kai periezōsmenon pros tois mastois zōnēn chrusēn [chrusan].
    En in (het) midden van de zeven kandelaren (een) gelijkende op (een) zoon van (een) mens, gekleed zijnde tot aan de voetenreikend en omgord zijnde om de borsten (met een) gouden gordel.
    En te midden van de zeven kandelaren zag ik Iemand Die op de Zoon des mensen leek, gekleed in een gewaad tot op de voeten en op de borst omgord met een gouden gordel;
    And in the midst of the seven candlesticks one like unto the Son of man, clothed with a garment down to the foot, and girt about the paps with a golden girdle.
    et au milieu des [sept] lampes [quelqu’un de] semblable au Fils de l’homme, vêtu d’une robe qui allait jusqu’aux pieds, et ceint, à la poitrine, d’une ceinture d’or.
    und mitten unter die sieben Leuchtern einen, der war eines Menschen Sohne gleich, der war angetan mit einem langen Gewand und begürtet um die Brust mit einem goldenen Gürtel.
    et in medio septem candelabrorum aureorum, similem Filio hominis vestitum podere, et præcinctum ad mamillas zona aurea:
    en in het midden van de kandelaren iemand als een mensenzoon, bekleed met een gewaad dat tot de voeten reikte en met een gouden gordel tot aan de borst omgord;

  14. hē de kephalē autou kai hai triches leukai hōsei [hōs] [kai hōs] erion leukon, hōs chiōn; kai hoi ophthalmoi autou hōs phlox puros;
    Het nu hoofd van Hem en de witte haren als witte wol, als sneeuw, en de ogen van Hem als (een) vlam van vuur.
    en Zijn hoofd en haar waren wit, als witte wol, als sneeuw, en Zijn ogen waren als een vuurvlam,
    His head and his hairs were white like wool, as white as snow; and his eyes were as a flame of fire;
    Sa tête et ses cheveux étaient blancs comme de la laine blanche, comme de la neige; et ses yeux, comme une flamme de feu;
    Sein Haupt aber und sein Haar war weiß wie weiße Wolle, wie der Schnee, und seine Augen wie eine Feuerflamme
    caput autem ejus, et capilli erant candidi tamquam lana alba, et tamquam nix, et oculi ejus tamquam flamma ignis:
    zijn hoofd en zijn haren wit als witte wol, als sneeuw, en zijn ogen als een vuurvlam,

  15. kai hoi podes autou homoio chalkolibanōi hōs en kaminōi pepurōmenoi [pepurōmenēs] kai hē phōnē autou hōs phonē hudatōn pollōn;
    En de voeten van Hem gelijkend op koperbrons als in (een) oven gloeiende; en de stem van Hem als (het) geluid van vele wateren;
    en Zijn voeten waren als blinkend koper, gloeiend gemaakt in een oven, en Zijn stem klonk als het geluid van vele wateren.
    And his feet like unto fine brass, as if they burned in a furnace; and his voice as the sound of many waters.
    et ses pieds, semblables à de l’airain brillant, comme embrasés dans une fournaise; et sa voix, comme une voix de grandes eaux;
    und seine Füße gleichwie Messing, das im Ofen glüht, und seine Stimme wie großes Wasserrauschen;
    et pedes ejus similes auricalco, sicut in camino ardenti, et vox illius tamquam vox aquarum multarum:
    en zijn voeten gelijk koperbrons als in een oven gloeiend gemaakt, en zijn stem als een stem van vele wateren;

  16. kai echōn en tēi dexiaai autou cheiri [autou] asteras hepta; kai ek tou stomatos autou rhomphaia distomos oxeia ekporeuomenē; kai hē opsis autou hōs ho hēlios phainei en tēi dunamei autou.
    en hebbende in de rechterhand van Hem zeven sterren; en uit de mond van Hem (een) zwaard tweesnijdend scherp (er)uit komende; en het gelaat/uiterlijk van Hem zoals de zon schijnt in de kracht van haar.
    En Hij had zeven sterren in Zijn rechterhand en uit Zijn mond kwam; een tweesnijdend scherp zwaard; en Zijn gezicht was zoals de zon schijnt in haar kracht.
    And he had in his right hand seven stars: and out of his mouth went a sharp twoedged sword: and his countenance was as the sun shineth in his strength.
    et il avait dans sa main droite sept étoiles; et de sa bouche sortait une épée aiguë à deux tranchants; — et son visage, comme le soleil [quand il] luit dans sa force.
    und er hatte sieben Sterne in seiner rechten Hand, und aus seinem Munde ging ein scharfes, zweischneidiges Schwert, und sein Angesicht leuchtete wie die helle Sonne.
    et habebat in dextera sua stellas septem: et de ore ejus gladius utraque parte acutus exibat: et facies ejus sicut sol lucet in virtute sua.
    in zijn rechterhand had hij zeven sterren; uit zijn mond kwam een tweesnijdend scherp zwaard en zijn aanschijn schitterde als de zon in haar kracht.

  17. hai hote eidon auton, epesa pros tous podas autou hōs nekros; kai epethēken [ethēken] tēn dexian autou cheira ep' eme legōn moi: mē phobou; egō eimi ho prōtos kai ho eschatos,
    En toen ik zag Hem, viel ik aan de voeten van Hem als (een) dode; en Hij legde op [Hij legde] de rechter/[rechter(hand)] van Hem hand op mij zeggende tot mij: niet vrees; Ik ben de Eerste en de Laatste.
    En toen ik Hem zag, viel ik als dood aan Zijn voeten, en Hij legde Zijn rechterhand op mij en zei tegen mij: Wees niet bevreesd, Ik ben de Eerste en de Laatste,
    And when I saw him, I fell at his feet as dead. And he laid his right hand upon me, saying unto me, Fear not; I am the first and the last:
    Et, lorsque je le vis, je tombai à ses pieds comme mort; et il mit sa droite sur moi, disant : Ne crains point; moi, je suis le premier et le dernier, et le vivant; et j’ai été mort;
    Und als ich ihn sah, fiel ich zu seinen Füßen wie ein Toter; und er legte seine rechte Hand auf mich und sprach zu mir: Fürchte dich nicht! Ich bin der Erste und der Letzte
    Et cum vidissem eum, cecidi ad pedes ejus tamquam mortuus. Et posuit dexteram suam super me, dicens: Noli timere: ego sum primus, et novissimus,
    En toen ik hem zag viel ik als dood voor zijn voeten, maar hij legde zijn rechterhand op mij, zeggend: vrees niet; ik ben de eerste en de laatste en

  18. kai ho zōn, kai egenomēn nekros, kai idou zōn eimi eis tous aiōnas tōn aiōnōn; amēn; kai echō tas kleis [kleidas] tou haaidou kai tou thanatou [kai tou haaidou].
    en de Levende, en Ik ben geweest dood, en zie levend ben Ik tot in de eeuwen van de eeuwen; amen; en Ik heb de sleutels van het dodenrijk en van de dood [en van het dodenrijk].
    en de Levende, en Ik ben dood geweest en zie, Ik ben levend tot in alle eeuwigheid. Amen. En Ik heb de sleutels van het rijk van de dood en van de dood zelf.
    I am he that liveth, and was dead; and, behold, I am alive for evermore, Amen; and have the keys of hell and of death.
    et voici, je suis vivant aux siècles des siècles ; et je tiens les clefs de la mort et du hadès.
    und der Lebendige; ich war tot, und siehe, ich bin lebendig von Ewigkeit zu Ewigkeit und habe die Schlüssel der Hölle und des Todes.
    et vivus, et fui mortuus, et ecce sum vivens in sæcula sæculorum: et habeo claves mortis, et inferni.
    de levende en ik was dood en zie: ik ben de levende tot in de eeuwen der eeuwen en ik heb de sleutels van de dood en van het schimmenrijk;

    Preekaantekening verzen 17 en 18 professor R. de Reuver.

  19. grapson [oun] ha eides, kai ha eisin, kai ha mellei ginesthai [genesthai] meta tauta.
    schrijf [dan] welke (dingen) je ziet, en elke (dingen) zijn, en welke (dingen) zullen gebeuren na deze (dingen).
    Schrijf nu op wat u hebt gezien, en wat is, en wat hierna zal geschieden.
    Write the things which thou hast seen, and the things which are, and the things which shall be hereafter;
    Écris donc les choses que tu as vues, et les choses qui sont, et les choses qui doivent arriver après celles-ci.
    Schreibe, was du gesehen hast, und was da ist, und was geschehen soll darnach.
    Scribe ergo quæ vidisti, et quæ sunt, et quæ oportet fieri post hæc.
    schrijf dus op wat je gezien hebt, namelijk wat is en wat na deze dingen zal geschieden;

  20. to mustērion tōn hepta asterōn hōn [hous] eides epi tēs dexias mou, kai tas hepta luchnias tas chrusas, hoi hepta asteres aggeloi tōn hepta ekklēsiōn eisin; kai hai hepta luchniai [hai heptai] has eidas hepta ekklēsiai eisin.
    het geheimenis van de zeven sterren die [die] je zag op de rechter(hand) van Mij en de zeven kandelaars de gouden. de zeven sterren engelen van de zeven gemeenten zijn; en de zeven kandelaars die je zag (de) zeven gemeenten zijn.
    Het geheimenis van de zeven sterren die u in Mijn rechterhand hebt gezien, en van de zeven gouden kandelaren is: de zeven sterren zijn de engelen van de zeven gemeenten, en de zeven kandelaren die u hebt gezien, zijn de zeven gemeenten.
    The mystery of the seven stars which thou sawest in my right hand, and the seven golden candlesticks. The seven stars are the angels of the seven churches: and the seven candlesticks which thou sawest are the seven churches.
    Le mystère des sept étoiles que tu as vues dans ma droite, et les sept lampes d’or : les sept étoiles sont [les] anges des sept assemblées, et les sept lampes sont sept assemblées.
    Das Geheimnis der sieben Sterne, die du gesehen hast in meiner rechten Hand, und die sieben goldenen Leuchter: die sieben Sterne sind Engel der sieben Gemeinden; und die sieben Leuchter, die du gesehen hast, sind sieben Gemeinden.
    Sacramentum septem stellarum, quas vidisti in dextera mea, et septem candelabra aurea: septem stellæ, angeli sunt septem ecclesiarum: et candelabra septem, septem ecclesiæ sunt.
    het geheim van de zeven sterren die jij gezien hebt in mijn rechterhand en de zeven gouden kandelaren, is: de zeven sterren zijn de engelen van de zeven vergaderingen, en de zeven kandelaren zijn de zeven vergaderingen zelf!

1  2  3  4  5  6  7  8  9  10  11  12  13  14  15  16  17  18  19  20  21  22

Openbaring 2

  1. tōi aggelōi tēs Ephesinēs [en Ephesōi] ekklēsias grapson, tade legei ho kratōn tous hepta asteras en tēi dexiaai autou, ho peripatōn en mesōi tōn hepta luchiōn tōn chrusōn.
    Aan de engel van de Efezische [in Efeze] gemeente schrijf, deze (dingen) zegt de vasthoudende de zeven sterren in de rechter(hand) van Hem, de rondwandelende in (het) midden van de zeven kandelaars gouden.
    Schrijf aan de engel van de gemeente in Efeze: Dit zegt Hij Die de zeven sterren in Zijn rechterhand houdt, Die te midden van de zeven gouden kandelaren wandelt:
    Unto the angel of the church of Ephesus write; These things saith he that holdeth the seven stars in his right hand, who walketh in the midst of the seven golden candlesticks;
    Écris à l'ange de l'Église d'Éphèse: Voici ce que dit celui qui tient les sept étoiles dans sa main droite, celui qui marche au milieu des sept chandeliers d'or:
    Dem Engel der Gemeinde zu Ephesus schreibe: Das sagt, der da hält die sieben Sterne in seiner Rechten, der da wandelt mitten unter den sieben goldenen Leuchtern:
    Angelo Ephesi ecclesiæ scribe: Hæc dicit, qui tenet septem stellas in dextera sua, qui ambulat in medio septem candelabrorum aureorum:
    Aan de engel van de vergadering in Efeze, schrijf: zo zegt hij die de zeven sterren houdt in zijn rechterhand, die wandelt te midden van de zeven gouden kandelaren:

  2. oida ta erga sou kai ton kopon sou kai tēn hupomonēn sou, kai hoti ou dunēi bastasai kakous, kai epeirasō [epeirasas] tous phaskontas einai apostolous [legontas heautous apostolous einai] [legontas heautous apostolous] kai ouk eisin, kai heures autous pseudeis.
    Ik ken de werken van u en de inspanning van u en de volhharding van u, en dat niet u kunt verdragen (de) bozen, en u hebt op de proef gesteld [u hebt op de proef gesteld] de bewerenden (te) zijn apostelen [zeggende zichzelf apostelen (te) zijn] en niet zij zijn, en u hebt gevonden hen leugenaars,
    Ik ken uw werken, uw inspanning en uw volharding, en weet dat u slechte mensen niet kunt verdragen, en dat u hen op de proef hebt gesteld die van zichzelf zeggen dat zij apostelen zijn, maar het niet zijn en dat u hebt ontdekt dat zij leugenaars zijn.
    I know thy works, and thy labour, and thy patience, and how thou canst not bear them which are evil: and thou hast tried them which say they are apostles, and are not, and hast found them liars:
    Je connais tes oeuvres, et ton travail, et ta patience, et que tu ne peux supporter les méchants; et tu as éprouvé ceux qui se disent apôtres et ne le sont pas, et tu les as trouvés menteurs;
    Ich weiß deine Werke und deine Arbeit und deine Geduld und daß du die Bösen nicht tragen kannst; und hast versucht die, so da sagen, sie seien Apostel, und sind's nicht, und hast sie als Lügner erfunden;
    Scio opera tua, et laborem, et patientiam tuam, et quia non potes sustinere malos: et tentasti eos, qui se dicunt apostolos esse, et non sunt: et invenisti eos mendaces:
    ik ken je werken, je moeite en volharding, en dat je de kwaden niet kunt verdragen; en je hebt degenen die zeggen dat ze apostelen zijn maar het niet zijn, op de proef gesteld en je hebt hen leugenaars bevonden;

  3. kai ebastasas kai hupomonēn echeis, kai [ebastasas] dia to onoma mou kekopiakas kai ou kekmēkas. [kai ou kekopiakes] [kai ouk ekopiasas].
    en u hebt (het) verdragen en volharding u hebt, en vanwege de naam van mij hebt u zich ingespannen en niet u bent moe geworden [en niet hebt u zich ingespannen].
    En u hebt moeilijkheden verdragen, en volharding getoond. Om Mijn Naam hebt u zich ingespannen en u bent niet moe geworden.
    And hast borne, and hast patience, and for my name's sake hast laboured, and hast not fainted.
    et tu as patience, et tu as supporté [des afflictions] pour mon nom, et tu ne t’es pas lassé;
    und verträgst und hast Geduld, und um meines Namens willen arbeitest du und bist nicht müde geworden.
    et patientiam habes, et sustinuisti propter nomen meum, et non defecisti.
    je hebt standvastigheid en je hebt verdragen omwille van mijn naam en je bent het niet moe geworden;

  4. all' echō kata sou, hoti tēn agapēn sou tēn prōtēn aphēkas [aphēkes].
    maar Ik heb tegen u, dat de liefde van u de eerste u hebt losgelaten.
    Maar Ik heb tegen u dat u uw eerste liefde hebt verlaten.
    Nevertheless I have somewhat against thee, because thou hast left thy first love.
    mais j’ai contre toi que tu as abandonné ton premier amour.
    Aber ich habe wider dich, daß du die erste Liebe verlässest.
    Sed habeo adversum te, quod caritatem tuam primam reliquisti.
    maar ik heb tegen je, dat je je eerste liefde hebt verlaten;

  5. mnēmoneue oun pothen ekpeptōkas [peptōkas], kai metanoēson, kai ta prōta erga poiēson ei de mē, erchomai soi tachei [soi tachu] [soi], kai kinēsō tēn luchnian sou ek tou topou autēs, ean mē metanoēsēis.
    Herinner u dan waar u uitgevallen bent [u bent gevallen] en bekeer u, en de eerste werken doe als maar niet, Ik kom tot u spoedig, en verplaats de kandelaar van u van de plaats van hem, als niet u zich zult bekeren.
    Bedenk dan van welke hoogte u bent gevallen en bekeer u en doe de eerste werken. Maar zo niet, dan kom Ik spoedig bij u en zal uw kandelaar van zijn plaats wegnemen, als u zich niet bekeert.
    Remember therefore from whence thou art fallen, and repent, and do the first works; or else I will come unto thee quickly, and will remove thy candlestick out of his place, except thou repent.
    Souviens-toi donc d’où tu es déchu, et repens-toi, et fais les premières œuvres; autrement, je viens à toi et j’ôterai ta lampe de son lieu, à moins que tu ne te repentes.
    Gedenke, wovon du gefallen bist, und tue Buße und tue die ersten Werke. Wo aber nicht, werde ich dir bald kommen und deinen Leuchter wegstoßen von seiner Stätte, wo du nicht Buße tust.
    Memor esto itaque unde excideris: et age poenitentiam, et prima opera fac: sin autem, venio tibi, et movebo candelabrum tuum de loco suo, nisi poenitentiam egeris.
    gedenk dan vanwaar je bent gevallen en kom tot omkeer en doe je eerste werken; zo niet, dan kom ik tot jou en zal ik je kandelaar van haar plaats verwijderen als je niet tot omkeer komt;

  6. alla touto echeis, hoti miseis ta erga tōn Nikolaïtōn, ha kagō misō.
    Maar dit hebt u, dat u haat de werken van de Nikolaieten, die ook Ik haat.
    Maar dit hebt u vóór, dat u de werken van de Nikolaïeten haat, die ook Ik haat.
    But this thou hast, that thou hatest the deeds of the Nicolaitans, which I also hate.
    Mais tu as ceci, que tu hais les œuvres des Nicolaïtes, lesquelles moi aussi je hais.
    Aber das hast du, daß du die Werke der Nikolaiten hassest, welche ich auch hasse.
    Sed hoc habes, quia odisti facta Nicolaitarum, quae et ego odi.
    maar dit heb je vóór, dat je de werken van de Nikolaïeten haat, die ook ík haat;

  7. ho echōn ous akousatō ti to pneuma legei tais ekklēsiais; tōi nikōnti dōsō autōi phagein ek tou xulou tēs zōēs ho estin en mesōi tou paradeisou [tōi paradeisōi] tou theou [mou].
    De hebbende (een) oor hij moet luisteren naar wat de Geest zegt aan de gemeenten: aan de overwinnende zal Ik geven aan hem (om) (te) eten van de boom van het leven die is in (het) midden van het paradijs [in het paradijs] van God [van Mij].
    Wie oren heeft, laat hij horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt. Wie overwint, hem zal Ik te eten geven van de Boom des levens, die midden in het paradijs van God staat.
    He that hath an ear, let him hear what the Spirit saith unto the churches; To him that overcometh will I give to eat of the tree of life, which is in the midst of the paradise of God.
    Que celui qui a des oreilles écoute ce que l’Esprit dit aux assemblées. À celui qui vaincra, je lui donnerai de manger de l’arbre de vie qui est dans le paradis de Dieu.
    Wer Ohren hat, der höre, was der Geist den Gemeinden sagt: Wer überwindet, dem will ich zu essen geben vom Holz des Lebens, das im Paradies Gottes ist.
    Qui habet aurem, audiat quid Spiritus dicat ecclesiis: Vincenti dabo edere de ligno vitae, quod est in paradiso Dei mei.
    wie een oor heeft, hore wat de Geest tot de vergaderingen zegt; aan de overwinnaar: ik zal hem te eten geven van de boom des levens, die staat in het paradijs van God.

  8. kai tōi aggelōi tēs [en Smurnēi] ekklēsiais Smurnaiōn grapson, tade legei hoi prōtos kai ho eschatos, hos egeneto nekros kai ezēsen.
    en aan de engel van de [in Smyrna] gemeente van de Smyrneeërs schrijf, deze dingen zegt de eerste en de laatste, die is geweest dood en leefde.
    En schrijf aan de engel van de gemeente in Smyrna: Dit zegt de Eerste en de Laatste, Die dood is geweest en weer levend is geworden:
    And unto the angel of the church in Smyrna write; These things saith the first and the last, which was dead, and is alive;
    Et à l’ange de l’assemblée qui est à Smyrne, écris : Voici ce que dit le premier et le dernier, qui a été mort et qui a repris vie:
    Und dem Engel der Gemeinde zu Smyrna schreibe: das sagt der Erste und der Letzte, der tot war und ist lebendig geworden:
    Et angelo Smyrnae ecclesiae scribe: Haec dicit primus, et novissimus, qui fuit mortuus, et vivit:
    En aan de engel van de vergadering in Smyrna, schrijf: zo zegt de eerste en de laatste, die dood was en levend is geworden:

  9. oida sou ta erga kai tēn thlipsin kai tēn ptōcheian. [alla] plousios de ei kai tēn blasphēmian [ek] tōn legontōn Ioudaious einai heautous, kai ouk eisin alla sunagōgē tou satana.
    Ik ken van u de werken en de verdrukking en de armoede. [Maar] rijk maar u bent en het lasteren [van] van de zeggende Joden (te) zijn zichzelf, en niet zij zijn maar (een) synagoge van de satan.
    Ik ken uw werken, verdrukking en armoede – u bent echter rijk – en Ik ken de lastering van hen die zeggen dat zij Joden zijn, maar het niet zijn; zij zijn namelijk een synagoge van de satan.
    I know thy works, and tribulation, and poverty, (but thou art rich) and I know the blasphemy of them which say they are Jews, and are not, but are the synagogue of Satan.
    Je connais ta tribulation, et ta pauvreté (mais tu es riche), et l’outrage* de ceux qui se disent être Juifs ; et ils ne le sont pas, mais ils sont la synagogue de Satan.
    Ich weiß deine Werke und deine Trübsal und deine Armut (du bist aber reich) und die Lästerung von denen, die da sagen, sie seien Juden, und sind's nicht, sondern sind des Satans Schule.
    Scio tribulationem tuam, et paupertatem tuam, sed dives es: et blasphemaris ab his, qui se dicunt Judaeos esse, et non sunt, sed sunt synagoga Satanae.
    ik heb wéét van je verdrukking en armoede, maar je bent rijk; ook van de laster van hen die zeggen dat zij Judeeërs zijn en het niet zijn, maar een samenkomst van de satan;

  10. mēden [mē] phobou ha melleis paschein [pathein]. idou, [dē] mellei balein [ballein] ex humōn ho diabolos [ex humōn] eis phulakēn, hina peirasthēte. kai hexete thlipsin hēmerōn [hēmeras] deka. ginou pistos achri thanatou, kai dōsō soi ton stefanon tēs zōēs.
    In geen opzicht [niet] vrees welke (dingen) u zult lijden; zie. [inderdaad] zal werpen (sommigen) van jullie de duivelin (de) gevangenis opdat jullie op de proef gesteld worden. En jullie zullen hebben verdrukking van dagen [dagen] tien, wees trouw tot aan/in (de) dood, en ik zal geven aan u de kroon van het leven.
    Wees niet bevreesd voor wat u lijden zult. Zie, de duivel zal sommigen van u in de gevangenis werpen, opdat u verzocht wordt. En u zult een verdrukking hebben van tien dagen. Wees trouw tot in de dood, en Ik zal u de kroon van het leven geven.
    Fear none of those things which thou shalt suffer: behold, the devil shall cast some of you into prison, that ye may be tried; and ye shall have tribulation ten days: be thou faithful unto death, and I will give thee a crown of life.
    Ne crains en aucune manière les choses que tu vas souffrir. Voici, le diable va jeter [quelques-uns] d’entre vous en prison, afin que vous soyez éprouvés : et vous aurez une tribulation de dix jours. Sois fidèle jusqu’à la mort et je te donnerai la couronne de vie.
    Fürchte dich vor der keinem, das du leiden wirst! Siehe, der Teufel wird etliche von euch ins Gefängnis werfen, auf daß ihr versucht werdet, und werdet Trübsal haben zehn Tage. Sei getrost bis an den Tod, so will ich dir die Krone des Lebens geben.
    Nihil horum timeas quae passurus es. Ecce missurus est diabolus aliquos ex vobis in carcerem ut tentemini: et habebitis tribulationem diebus decem. Esto fidelis usque ad mortem, et dabo tibi coronam vitae.
    vrees niet voor wat je gaat lijden; zie, de uiteenwerper zal sommigen van u in de gevangenis werpen, om u op de proef te stellen, en ge zult een verdrukking hebben van tien dagen; wees getrouw tot in de dood en ik zal je geven de kroon des levens;

  11. ho echōn ous akousatō ti to pneuma legei tais ekklēsiais. ho nikōn ou mē adikēthēi ek tou thanatou tou deuterou.
    de hebbende (een) oor hij moet luisteren naar wat de Geest zegt aan de gemeenten. De overwinnende geenszins zal schade lijden van de dood tweede.
    Wie oren heeft, laat hij horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt. Wie overwint, zal zeker geen schade toegebracht worden door de tweede dood.
    He that hath an ear, let him hear what the Spirit saith unto the churches; He that overcometh shall not be hurt of the second death.
    Que celui qui a des oreilles écoute ce que l’Esprit dit aux assemblées. Celui qui vaincra n’aura point à souffrir de la seconde mort.
    Wer Ohren hat, der höre, was der Geist den Gemeinden sagt: Wer überwindet, dem soll kein Leid geschehen von dem andern Tode.
    Qui habet aurem, audiat quid Spiritus dicat ecclesiis: Qui vicerit, non laedetur a morte secunda.
    wie een oor heeft, hore wat de Geest tot de vergaderingen zegt; wie overwint zal niet worden geschaad door de tweede dood!

  12. kai tōi aggelōi tēs en Pergamōi ekklēsias grapson, tade legei ho echōn tēn rhomphaian tēn distomon tēn oxeian.
    En aan de engel van de in Pergamum gemeente schrijf, deze dingen schrijft de hebbende het zwaard tweesnijdende scherpe.
    En schrijf aan de engel van de gemeente in Pergamus: Dit zegt Hij Die het tweesnijdende, scherpe zwaard heeft:
    And to the angel of the church in Pergamos write; These things saith he which hath the sharp sword with two edges;
    Et à l’ange de l’assemblée qui est à Pergame, écris : Voici ce que dit celui qui a l’épée aiguë à deux tranchants:
    Und dem Engel der Gemeinde zu Pergamus schreibe: Das sagt, der da hat das scharfe, zweischneidige Schwert:
    Et angelo Pergami ecclesiae scribe: Haec dicit qui habet rhomphaeam utraque parte acutam:
    En aan de engel van de vergadering in Pergamum, schrijf: zo zegt hij die het tweesnijdende scherpe zwaard heeft:

  13. oida ta erga sou kai pou katoikeis, hopou ho thronos tou satana, kai krateis to onoma mou, kai ouk ērnēsō tēn pistin mou kai en tais hēmerais en hais Antipas ho martus mou ho pistos [mou] hos apektanthē par' humin, hopou katoikei ho satanas [katoikei].
    Ik ken de werken van u en waar u woont, waar de troon van de satan (is) en u houdt vast de naam van Mij, en niet hebt u verloochend het geloof in Mij ook in de dagen in welke Antipas de getuige van Mij de trouwe [van Mij] die gedood werd bij jullie, waar woont de satan.
    Ik ken uw werken en weet waar u woont, namelijk waar de troon van de satan is. U houdt vast aan Mijn Naam, en u hebt het geloof in Mij niet verloochend, zelfs niet in de dagen van Antipas, Mijn trouwe getuige, die gedood werd bij u, waar de satan woont.
    I know thy works, and where thou dwellest, even where Satan's seat is: and thou holdest fast my name, and hast not denied my faith, even in those days wherein Antipas was my faithful martyr, who was slain among you, where Satan dwelleth.
    Je sais où tu habites, là où est le trône de Satan ; et tu tiens ferme mon nom, et tu n’as pas renié ma foi, même* dans les jours dans lesquels Antipas était mon fidèle témoin, qui a été mis à mort parmi vous, là où Satan habite.
    Ich weiß, was du tust und wo du wohnst, da des Satans Stuhl ist; und hältst an meinem Namen und hast meinen Glauben nicht verleugnet auch in den Tagen, in welchen Antipas, mein treuer Zeuge, bei euch getötet ist, da der Satan wohnt.
    Scio ubi habitas, ubi sedes est Satanae: et tenes nomen meum, et non negasti fidem meam. Et in diebus illis Antipas testis meus fidelis, qui occisus est apud vos ubi Satanas habitat.
    ik ken de plaats waar je woont: daar waar de troon van de satan is; je houdt vast aan mijn naam en hebt het geloof in mij niet verloochend, ook niet in de dagen dat Antipas, mijn getuige, mijn getrouwe, gedood werd bij u, daar waar de satan woont;

  14. all' echō kata sou oliga, hoti echeis ekei kratountas tēn didachēn Balaam, hos edidasken [edidaxen] en tōi [tōi] [ton] balak balein skandalon enōpion tōn huiōn Israēl, [kai] phagein eidōlothuta kai porneusai.
    Maar ik heb tegen u enkele dingen, dat u heeft daar vasthoudenden de leer van Bileam, die leerde Balak (te) spannen (een) strik voor het aangezicht van de zonen van Israël, [en] (om) te eten afgodenoffers en (om te) hoereren.
    Maar Ik heb enkele dingen tegen u, namelijk dat u daar mensen hebt die zich houden aan de leer vanBileam, die Balak leerde voor de Israëlieten een struikelblok neer te leggen, opdat zij afgodenoffers zouden eten en hoererij bedrijven.
    But I have a few things against thee, because thou hast there them that hold the doctrine of Balaam, who taught Balac to cast a stumblingblock before the children of Israel, to eat things sacrificed unto idols, and to commit fornication.
    Mais j’ai quelques choses contre toi : c’est que tu as là des gens qui tiennent la doctrine de Balaam, lequel enseignait à Balac à jeter une pierre d’achoppement devant les fils d’Israël, pour qu’ils mangeassent des choses sacrifiées aux idoles et qu’ils commissent la fornication.
    Aber ich habe ein Kleines wider dich, daß du daselbst hast, die an der Lehre Bileams halten, welcher lehrte den Balak ein Ärgernis aufrichten vor den Kindern Israel, zu essen Götzenopfer und Hurerei zu treiben.
    Sed habeo adversus te pauca: quia habes illic tenentes doctrinam Balaam, qui docebat Balac mittere scandalum coram filiis Israel, edere, et fornicari:
    maar ik heb enkele kleine dingen tegen je, dat je daar mensen hebt die vasthouden aan de leer van Bileam die Balak aanraadde voor de kinderen Israëls een valstrik uit te zetten: om afgodenvlees te eten en hoererij te bedrijven;

  15. houtōs echeis kai su kratountas tēn didachēn tōn Nikolaitōn, ho misō [homoiōs].
    Zo heeft ook u vasthouden de leer van de Nikolaieten, die ik haat [evenzeer].
    Zo hebt u er ook die zich houden aan de leer van de Nikolaïeten en dat haat Ik.
    So hast thou also them that hold the doctrine of the Nicolaitans, which thing I hate.
    Ainsi tu en as, toi aussi, qui tiennent la doctrine des Nicolaïtes pareillement.
    Also hast du auch, die an der Lehre der Nikolaiten halten: das hasse ich.
    ita habes et tu tenentes doctrinam Nicolaitarum.
    zo heb ook jíj er die op gelijke wijze vasthouden aan de leer van de Nikolaïeten;

  16. metanoēson [oun]; ei de mē, erchomai soi tachu, kai polemēsō met' autōn en tēi rhomphaiaai tou stomatos mou.
    Bekeer u [dus]; als maar niet, Ik kom tot u spoedig en Ik zal oorlog voeren met hen met het zwaard van de mond van Mij.
    Bekeer u. En zo niet, dan kom Ik spoedig bij u en zal Ik tegen hen oorlog voeren met het zwaard van Mijn mond.
    Repent; or else I will come unto thee quickly, and will fight against them with the sword of my mouth.
    Repens-toi donc ; autrement je viens à toi promptement, et je combattrai contre eux par l’épée de ma bouche.
    Tue Buße; wo aber nicht, so werde ich dir bald kommen und mit ihnen kriegen durch das Schwert meines Mundes.
    Similiter poenitentiam age: si quominus veniam tibi cito, et pugnabo cum illis in gladio oris mei.
    kom dan tot omkeer; zo niet, dan kom ik spoedig tot jou en zal strijd met hen voeren door het zwaard van mijn mond;

  17. ho echōn ous akousatō ti to pneuma legei tais ekklēsiais; tōi nikōnti dōsō autōi phagein apo tou manna tou kekrummenou, kai dōsō autōi psēphon leukēn, kai epi tēn psēphon onoma kainon gegrammenon, ho oudeis egnō [oiden] ei mē ho lambanōn.
    De hebbende (een) oor hij moet luisteren naar wat de Geest zegt aan de gemeenten; aan de overwinnende Ik zal geven aan hem (te) eten van het manna verborgen, en Ik zal geven aan hem (een) steen witte, en op de steen (een) naam nieuwe geschreven, die niemand kent [weet] behalve de ontvangende (hem).
    Wie oren heeft, laat hij horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt. Aan wie overwint, zal Ik van het verborgen manna te eten geven, en Ik zal hem een witte steen geven met op die steen een nieuwe naam geschreven, die niemand kent dan wie hem ontvangt.
    He that hath an ear, let him hear what the Spirit saith unto the churches; To him that overcometh will I give to eat of the hidden manna, and will give him a white stone, and in the stone a new name written, which no man knoweth saving he that receiveth it.
    Que celui qui a des oreilles écoute ce que l’Esprit dit aux assemblées. À celui qui vaincra, je lui donnerai de la manne cachée, et je lui donnerai un caillou blanc, et, sur le caillou, un nouveau nom écrit, que nul ne connaît, sinon celui qui le reçoit.
    Wer Ohren hat, der höre, was der Geist den Gemeinden sagt: Wer überwindet, dem will zu essen geben von dem verborgenen Manna und will ihm geben einen weißen Stein und auf den Stein einen neuen Namen geschrieben, welchen niemand kennt, denn der ihn empfängt.
    Qui habet aurem, audiat quid Spiritus dicat ecclesiis: Vincenti dabo manna absconditum, et dabo illi calculum candidum: et in calculo nomen novum scriptum, quod nemo scit, nisi qui accipit.
    wie een oor heeft, hore wat de Geest tot de vergaderingen zegt; aan de overwinnaar: ik zal hem geven van het verborgen manna en ik zal hem een witte steen geven, en op de steen een nieuwe naam geschreven, die niemand kent dan die hem aanneemt!

  18. kai tōi aggelōi tēs en Thuateirois ekklēsias grapson, tade legei ho huios tou theou, ho echōn tous ophthalmous autou hōs phloga puros, kai hoi podes autou homoioi chalkolibanōi;
    En aan de engel van de in Tyatira gemeente schrijf, deze dingen zegt de Zoon van God, de hebbende de ogen van Hem als (een) vlam van vuur en de voeten van Hem gelijkend op koperbrons.
    En schrijf aan de engel van de gemeente in Thyatira: Dit zegt de Zoon van God, Die ogen heeft als een vuurvlam en voeten als blinkend koper:
    And unto the angel of the church in Thyatira write; These things saith the Son of God, who hath his eyes like unto a flame of fire, and his feet are like fine brass;
    Et à l’ange de l’assemblée qui est à Thyatire, écris : Voici ce que dit le Fils de Dieu, qui a ses yeux comme une flamme de feu, et dont les pieds sont semblables à de l’airain brillant:
    Und dem Engel der Gemeinde zu Thyatira schreibe: Das sagt der Sohn Gottes, der Augen hat wie Feuerflammen, und seine Füße sind gleichwie Messing:
    Et angelo Thyatirae ecclesiae scribe: Haec dicit Filius Dei, qui habet oculos tamquam flammam ignis, et pedes ejus similes auricalco:
    En aan de engel van de vergadering in Tyatira, schrijf: zo zegt de zoon van God, die ogen heeft als een vuurvlam en voeten gelijk koperbrons:

  19. oida sou ta erga kai tēn agapēn, kai tēn diakonian, kai tēn pistin [kai tēn diakonian] kai tēn hupomonēn sou, kai ta erga sou, kai ta eschata pleiona tōn prōtōn.
    Ik ken van u de werken en de liefde en het dienen en het geloof en de volharding van u en de werken van u en de laatse (te zijn) meer dan de eerste.
    Ik ken uw werken, de liefde, het dienstbetoon, het geloof, uw volharding en uw werken, en ook dat de laatste meer zijn dan de eerste.
    I know thy works, and charity, and service, and faith, and thy patience, and thy works; and the last to be more than the first.
    Je connais tes œuvres, et ton amour, et ta foi, et ton service, et ta patience, et tes dernières œuvres qui dépassent les premières.
    Ich weiß deine Werke und deine Liebe und deinen Dienst und deinen Glauben und deine Geduld und daß du je länger, je mehr tust.
    Novi opera tua, et fidem, et caritatem tuam, et ministerium, et patientiam tuam, et opera tua novissima plura prioribus.
    ik ken je werken, je liefde en geloof en dienstbetoon en je volharding en dat je laatste werken méér zijn dan de eerste;

  20. all' echō kata sou oliga, hoti eaais [apheis] tēn gunaika [sou] Iezabēl, tēn legousan [hē legousa] [hē legei] heautēn prophētin, didaskein kai planasthai [kai didaskei kai planaai tous] emous doulous, porneusai kai [phagein] eidōlothuta phagein.
    Maar ik heb tegen u enige dingen, dat u laat begaan de vrouw Izebel, de noemende zuichzelf profetes, te leren en te misleiden mijn dienstknechten om te hoereren en afgodenoffers te eten.
    Maar Ik heb enkele dingen tegen u: dat u de vrouw Izebel, die van zichzelf zegt dat zij een profetes is, ongemoeid haar gang laat gaan om te onderwijzen en Mijn dienstknechten te misleiden, zodat zij hoererij bedrijven en afgodenoffers eten.
    Notwithstanding I have a few things against thee, because thou sufferest that woman Jezebel, which calleth herself a prophetess, to teach and to seduce my servants to commit fornication, and to eat things sacrificed unto idols.
    Mais j’ai contre toi, que tu laisses faire la femme Jésabel qui se dit prophétesse ; et elle enseigne et égare mes esclaves [en les entraînant] à commettre la fornication et à manger des choses sacrifiées aux idoles.
    Aber ich habe wider dich, daß du lässest das Weib Isebel, die da spricht, sie sei eine Prophetin, lehren und verführen meine Knechte, Hurerei zu treiben und Götzenopfer zu essen.
    Sed habeo adversus te pauca: quia permittis mulierem Jezabel, quae se dicit propheten, docere, et seducere servos meos, fornicari, et manducare de idolothytis.
    maar ik heb tegen je, dat je die vrouw Izebel haar gang laat gaan, die van zichzelf zegt dat ze een profetes is en zij onderricht en misleidt mijn dienaars om hoererij te bedrijven en afgodenvlees te eten;

  21. kai edōka autēi chronon hina metanoēsēi ek tēs porneias autēs kai ou metenoēsen.
    En Ik heb gegeven aan haar tijd opdat zij zich bekeert van de hoererij van haar en niet zij heeft zich bekeerd.
    En Ik heb haar tijd gegeven, opdat zij zich van haar hoererij zou bekeren, maar zij heeft zich niet bekeerd.
    And I gave her space to repent of her fornication; and she repented not.
    Et je lui ai donné du temps afin qu’elle se repentît ; et elle ne veut pas se repentir de sa fornication.
    Und ich habe ihr Zeit gegeben, daß sie sollte Buße tun für ihre Hurerei; und sie tut nicht Buße.
    Et dedi illi tempus ut poenitentiam ageret: et non vult poenitere a fornicatione sua.
    ik heb haar tijd gegeven om tot omkeer te komen, maar zij wil niet tot omkeer komen van haar hoererij;

  22. idou, egō ballō autēn eis klinēn, kai tous moicheuontas met' autēs eis thlipsin megalēn, ean mē metanoēsōsin ek tōn ergōn autōn.
    Zie, Ik werp haar op (een) bed en de overspel bedrijvenden met haar in verdrukking grote als niet zij zullen bekeren van de werken van hen.
    Zie, Ik werp haar te bed, en breng hen die overspel met haar plegen, in grote verdrukking, als zij zich niet bekeren van hun werken.
    Behold, I will cast her into a bed, and them that commit adultery with her into great tribulation, except they repent of their deeds.
    Voici, je la jette sur un lit, et ceux qui commettent adultère avec elle, dans une grande tribulation, à moins qu’ils ne se repentent de ses œuvres;
    Siehe, ich werfe sie in ein Bett, und die mit ihr die Ehe gebrochen haben, in große Trübsal, wo sie nicht Buße tun für ihre Werke,
    Ecce mittam eam in lectum: et qui moechantur cum ea, in tribulatione maxima erunt, nisi poenitentiam ab operibus suis egerint.
    zie, ik werp haar te bed en degenen die met haar overspel hebben gepleegd in een grote verdrukking, als zij niet tot omkeer komen van haar werken;

  23. kai ta tekna autēs apoktenō en thanatōi, kai gnōsontai pasai hai ekklēsiai hoti egō eimi ho ereunōn [eraunōn] nephrous kai kardias. kai dōsō humin hekastōi kata ta erga humōn.
    En de kinderen van haar zal Ik ombrengen in/door (de) dood en zullen weten al de gemeenten dat Ik ben de doorzoekende nieren en harten en ik zal geven aan jullie ieder overeenkomstig de werken van jullie.
    En haar kinderen zal Ik door de dood ombrengen, en alle gemeenten zullen weten dat Ik het ben Die nieren en harten doorzoekt en Ik zal u geven eenieder naar uw werken.
    And I will kill her children with death; and all the churches shall know that I am he which searcheth the reins and hearts: and I will give unto every one of you according to your works.
    et je ferai mourir de mort ses enfants; et toutes les assemblées connaîtront que c’est moi qui sonde les reins et les cœurs ; et je vous donnerai à chacun selon vos œuvres.
    und ihre Kinder will ich zu Tode schlagen. Und alle Gemeinden sollen erkennen, daß ich es bin, der die Nieren und Herzen erforscht; und ich werde geben einem jeglichen unter euch nach euren Werken.
    Et filios ejus interficiam in morte, et scient omnes ecclesiae, quia ego sum scrutans renes, et corda: et dabo unicuique vestrum secundum opera sua. Vobis autem dico,
    en haar kinderen zal ik de dood doen sterven; en alle vergaderingen zullen erkennen dat ik het ben die nieren en harten doorvors en ik zal u een ieder naar uw werken geven;

  24. humin de legō kai [tois] loipois tois en Thyateirois, hosoi ouk echousin tēn didachēn tautēn, kai hoitines ouk egnōsan ta bathē [bathea] tou satana, hōs legousin, ou balō [ballō] ep' humas allo baros.
    Tot jullie nu zeg Ik en tot (de) overigen in Thyatira, zovelen als niet hebben de leer deze en die niet kennen de diepten vande satan, zoals zij zeggen, niet Ik zal werpen op jullie (een) andere last.
    Maar Ik zeg tegen u, en tegen de overigen in Thyatira, voor zover zij deze leer niet hebben en zij, zoals zij dat noemen, de diepten van de satan niet hebben leren kennen: Ik zal u geen andere last opleggen.
    But unto you I say, and unto the rest in Thyatira, as many as have not this doctrine, and which have not known the depths of Satan, as they speak; I will put upon you none other burden.
    Mais à vous je dis, aux autres qui sont à Thyatire, autant qu’il y en a qui n’ont pas cette doctrine, qui n’ont pas connu les profondeurs de Satan, comme ils disent : je ne vous impose pas d’autre charge;
    Euch aber sage ich, den andern, die zu Thyatira sind, die nicht haben solche Lehre und die nicht erkannt haben die Tiefen des Satans (wie sie sagen): Ich will nicht auf euch werfen eine andere Last:
    et ceteris qui Thyatirae estis: quicumque non habent doctrinam hanc, et qui non cognoverunt altitudines Satanae, quemadmodum dicunt, non mittam super vos aliud pondus:
    maar tot u zeg ik, de overigen in Tyatira, die die leer niet aanhangen, die ‘de diepten van satan’, zoals zij zeggen, niet hebben leren kennen: geen andere last zal ik u opleggen

  25. plēn ho echete kratēsate, achris hou an hēxō.
    Maar wat jullie hebben houdt (het) vast, totdat Ik zal komen.
    dan deze: Houd vast aan wat u hebt totdat Ik kom.
    But that which ye have already hold fast till I come.
    mais seulement, ce que vous avez, tenez-le ferme jusqu’à ce que je vienne.
    doch was ihr habt, das haltet, bis daß ich komme.
    tamen id quod habetis, tenete donec veniam.
    dan vast te houden wat ge hebt totdat ik zal komen;

  26. kai ho nikōn kai ho tērōn achri telous ta erga mou, dōsō autōi exousian epi tōn ethnōn.
    En de overwinnende en de bewarende tot (het) einde de werken van Mij, Ik zal geven aan hem (vol)macht over de volken.
    En wie overwint en wie Mijn werken tot het einde toe in acht neemt, hem zal Ik macht geven over de heidenvolken.
    And he that overcometh, and keepeth my works unto the end, to him will I give power over the nations:
    Et celui qui vaincra, et celui qui gardera mes œuvres jusqu’à la fin, — je lui donnerai autorité sur les nations;
    Und wer da überwindet und hält meine Werke bis ans Ende, dem will ich Macht geben über die Heiden,
    Et qui vicerit, et custodierit usque in finem opera mea, dabo illi potestatem super gentes,
    en wie overwint en wie mijn werken bewaart tot het einde toe, hem zal ik volmacht geven over de volken,

  27. kai poimanei autous en rhabdōi sidēraai, hōs ta skeuē ta keramika suntribetai [suntribēsetai], hōs kagō eilēpha para tou patros mou.
    En hij zal hoeden hen met (een) staf ijzeren als de vaten pottenbakkers- zij worden verbrijzeld [zij zullen verbrijzeld worden], zoals ook Ik heb ontvangen van de Vader van Mij.
    En hij zal hen hoeden met een ijzeren staf – zij zullen als kruiken van een pottenbakker verbrijzeld worden – zoals ook Ik die macht van Mijn Vader heb ontvangen.
    And he shall rule them with a rod of iron; as the vessels of a potter shall they be broken to shivers: even as I received of my Father.
    et il les paîtra avec une verge de fer, comme sont brisés les vases de poterie, selon que moi aussi j’ai reçu de mon Père;
    und er soll sie weiden mit einem eisernen Stabe, und wie eines Töpfers Gefäße soll er sie zerschmeißen,
    et reget eas in virga ferrea, et tamquam vas figuli confringentur,
    en hij zal hen weiden met een ijzeren scepter, als lemen vaten zullen ze in elkaar geslagen worden;

  28. kai dōsō autōi ton astera ton prōinon.
    En Ik zal geven aan hem de ster morgen-.
    En Ik zal hem de morgenster geven.
    And I will give him the morning star.
    et je lui donnerai l’étoile du matin.
    wie ich von meinem Vater empfangen habe; und ich will ihm geben den Morgenstern.
    sicut et ego accepi a Patre meo: et dabo illi stellam matutinam.
    zoals ook ik van mijn Vader heb ontvangen, zo zal ik hem de morgenster geven;

  29. ho echōn ous akousatō ti to pneuma legei tais ekklēsiais.
    de hebbende (een) oor hij moet luisteren naar wat de Geest zegt aan de gemeenten.
    Wie oren heeft, laat hij horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt.
    He that hath an ear, let him hear what the Spirit saith unto the churches.
    Que celui qui a des oreilles écoute ce que l’Esprit dit aux assemblées.
    Wer Ohren hat, der höre, was der Geist den Gemeinden sagt!
    Qui habet aurem, audiat quid Spiritus dicat ecclesiis.
    wie een oor heeft, hore wat de Geest tot de vergaderingen zegt!

1  2  3  4  5  6  7  8  9  10  11  12  13  14  15  16  17  18  19  20  21  22

Openbaring 3

  1. kai tōi aggelōi tēs en Sardesin ekklēsias grapson, tade legei ho echōn ta [hepta] pneumata tou theou kai tous hepta asteras: oida sou ta erga, hoti to onoma echeis hoti [kai] zēis, kai nekros ei.
    En aan de engel van de In Sardes gemeente schrijf, deze (dingen) zegt de hebbende de [zeven] geesten van God en de zeven sterren: Ik ken van u de werken dat de naam u heeft dat u leeft en dood u bent.
    En schrijf aan de engel van de gemeente in Sardis: Dit zegt Hij Die de zeven Geesten van God heeft en de zeven sterren: Ik ken uw werken, en weet dat u de naam hebt dat u leeft, maar u bent dood.
    And unto the angel of the church in Sardis write; These things saith he that hath the seven Spirits of God, and the seven stars; I know thy works, that thou hast a name that thou livest, and art dead.
    Écris à l'ange de l'Église de Sardes: Voici ce que dit celui qui a les sept esprits de Dieu et les sept étoiles: Je connais tes oeuvres. Je sais que tu passes pour être vivant, et tu es mort.
    Und dem Engel der Gemeinde zu Sardes schreibe: Das sagt, der die sieben Geister Gottes hat und die sieben Sterne: Ich weiß deine Werke; denn du hast den Namen, daß du lebest, und bist tot.
    Et angelo ecclesiae Sardis scribe: Haec dicit qui habet septem spiritus Dei, et septem stellas: Scio opera tua, quia nomen habes quod vivas, et mortuus es.
    En aan de engel van de vergadering in Sardes, schrijf: zo spreekt hij die de zeven geesten Gods heeft en de zeven sterren: ik ken je werken, dat je de naam hebt dat je leeft, maar je bent dood;

  2. ginou grēgorōn, kai stērixon [stērison, tērēson] ta loipa, ha mellei apothanein [emellon apothanein] [emelles apoballein]; ou gar heurēka sou ta erga peplērōmena enōpion tou theou [mou].
    Wordt wakende en versterk [bewaar] de overige (dingen) die op het punt staan (te) sterven [op het punt stonden (te) sterven]; niet namelijk heb ik gevonden van u de werken vol gemaakt zijnde voor het aangezicht van [de] God [van Mij].
    Wees waakzaam en versterk het overige dat dreigt te sterven, want Ik heb uw werken niet vol bevonden voor God.s
    Be watchful, and strengthen the things which remain, that are ready to die: for I have not found thy works perfect before God.
    Sois vigilant, et affermis ce qui reste, qui s’en va mourir, car je n’ai pas trouvé tes œuvres parfaites devant mon Dieu.
    Werde wach und stärke das andere, das sterben will; denn ich habe deine Werke nicht völlig erfunden vor Gott.
    Esto vigilans, et confirma cetera, quae moritura erant. Non enim invenio opera tua plena coram Deo meo.
    word wakker en versterk het overige dat op het punt staat te sterven, want ik heb je werken niet vol bevonden voor het aanschijn van mijn God;

  3. mnēmoneue oun pōs eilēphas kai ēkousas, kai tērei, kai metanoēson. ean oun mē grēgorēsēis, hēxō epi se hōs kleptēs, kai ou mē gnōis [gnōsēi] poian hōran hēxō epi se.
    Herinner u dus hoe u heeft ontvangen en u heeft gehoord en bewaar en bekeer u als dan niet u zult waken, Ik zal komen tot u als (een) dief en zeker niet u weet (op) welk uur Ik zal komen tot u.
    Bedenk dan hoe u het hebt ontvangen en gehoord, en houd het vast en bekeer u. Als u dan niet waakzaam bent, zal Ik bij u komen als een dief en u zult beslist niet weten op welk uur Ik bij u zal komen.
    Remember therefore how thou hast received and heard, and hold fast, and repent. If therefore thou shalt not watch, I will come on thee as a thief, and thou shalt not know what hour I will come upon thee.
    Souviens-toi donc comment tu as reçu et entendu, et garde, et repens-toi. Si donc tu ne veilles pas, je viendrai [sur toi] comme un voleur, et tu ne sauras point à quelle heure je viendrai sur toi.
    So gedenke nun, wie du empfangen und gehört hast, und halte es und tue Buße. So du nicht wirst wachen, werde ich über dich kommen wie ein Dieb, und wirst nicht wissen, welche Stunde ich über dich kommen werde.
    In mente ergo habe qualiter acceperis, et audieris, et serva, et poenitentiam age. Si ergo non vigilaveris, veniam ad te tamquam fur et nescies qua hora veniam ad te.
    gedenk dan hoe je het ontvangen en gehoord hebt en bewaar het en kom tot omkeer; als je niet wakker wordt, zal ik komen als een dief en je zult niet weten op welk uur ik tot je zal komen;

  4. [alla] echeis oliga [echeis] onomata kai en Sardesin, ha ouk emolunan ta himatia autōn. kai peripatēsousin met' emou en leukois, hoti axioi eisin.
    [Maar] u heeft enkele namen ook in Sardes, die niet hebben bevlekt de klederen van hen en zij zullen wandelen met mij in witte (klederen), omdat waard zij zijn (het).
    Maar u hebt ook in Sardis enkele personen die hun kleren niet bevlekt hebben en zij zullen met Mij wandelen in witte kleren, omdat zij het waard zijn.
    Thou hast a few names even in Sardis which have not defiled their garments; and they shall walk with me in white: for they are worthy.
    Toutefois tu as quelques noms à Sardes qui n’ont pas souillé leurs vêtements ; et ils marcheront avec moi en [vêtements] blancs, car ils en sont dignes.
    Aber du hast etliche Namen zu Sardes, die nicht ihre Kleider besudelt haben; und sie werden mit mir wandeln in weißen Kleidern, denn sie sind's wert.
    Sed habes pauca nomina in Sardis qui non inquinaverunt vestimenta sua: et ambulabunt mecum in albis, quia digni sunt.
    maar je hebt in Sardes enkele namen die hun gewaden niet bezoedeld hebben; en zij zullen met mij in witte gewaden wandelen, omdat zij het waardig zijn;

  5. ho nikon houtos [houtōs] peribaleitai en himatiois leukois; kai ou mē exaleipsō to onoma auto ek tēs biblou tēs zōēs, kai exomologēsomai [homologēsō] to onoma auto enōpion tou patros mou kai enōpion tōn aggelōn autou.
    De overwinnende deze [aldus] zal gekleed worden in klederen witte; en geenszins al Ik uitwissen de naam van hem uit het boek van het leven en Ik zal belijden [Ik zal belijden] de naam van hem voor het angezicht van de Vader van Mij en voor het angezicht van de engelen van Hem.
    Wie overwint, zal bekleed worden met witte kleren en Ik zal zijn naam beslist niet uitwissen uit het boek des levens, maar Ik zal zijn naam belijden voor Mijn Vader en voor Zijn engelen.
    He that overcometh, the same shall be clothed in white raiment; and I will not blot out his name out of the book of life, but I will confess his name before my Father, and before his angels.
    Celui qui vaincra, celui-là sera vêtu de vêtements blancs, et je n’effacerai point son nom du livre de vie, et je confesserai son nom devant mon Père et devant ses anges.
    Wer überwindet soll mit weißen Kleidern angetan werden, und ich werde seinen Namen nicht austilgen aus dem Buch des Lebens, und ich will seinen Namen bekennen vor meinem Vater und vor seinen Engeln.
    Qui vicerit, sic vestietur vestimentis albis, et non delebo nomen ejus de libro vitae, et confitebor nomen ejus coram Patre meo, et coram angelis ejus.
    wie overwint, zal zó met witte gewaden worden bekleed, en ik zal zijn naam geenszins uitwissen uit het boek des levens en ik zal zijn naam belijden voor mijn Vader en zijn engelen;

  6. ho echōn ous akousatō ti to pneuma legei tais ekklēsiais.
    de hebbende (een) oor hij moet luisteren naar wat de Geest zegt aan de gemeenten.
    Wie oren heeft, laat hij horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt.
    He that hath an ear, let him hear what the Spirit saith unto the churches.
    Que celui qui a des oreilles écoute ce que l’Esprit dit aux assemblées.
    Wer Ohren hat, der höre, was der Geist den Gemeinden sagt!
    Qui habet aurem, audiat quid Spiritus dicat ecclesiis.
    wie een oor heeft, hore wat de Geest tot de vergaderingen zegt!

  7. kai tōi aggelōi tēs en Philadelpheiaai ekklēsias grapson, tade legei ho hagios, ho alēthinos, ho echōn tēn kleida [klein] tou Dabid, ho anoigōn kai oudeis kleiei [kleisei] kai kleiei [kleiōn autēn ei mē ho anoigōn] kai oudeis anoigei [anoixei].
    En aan de engel van de in Filadelfia gemeente schrijf, deze (dingen0 zegt de Heilige, de Waarachtige, de hebbende de sleutel van David, de openende en niemand sluit [zal sluiten] en Hij sluit [(de) sluitende haar behalve de de openende] en niemand opent [zal openen].
    En schrijf aan de engel van de gemeente in Filadelfia: Dit zegt de Heilige, de Waarachtige, ie de sleutel van David heeft, Die opent en niemand sluit, en Hij sluit en niemand opent:
    And to the angel of the church in Philadelphia write; These things saith he that is holy, he that is true, he that hath the key of David, he that openeth, and no man shutteth; and shutteth, and no man openeth;
    Et à l’ange de l’assemblée qui est à Philadelphie, écris : Voici ce que dit le saint, le véritable, celui qui a la clef de David, celui qui ouvre et nul ne fermera, qui ferme et nul n’ouvrira :
    Und dem Engel der Gemeinde zu Philadelphia schreibe: Das sagt der Heilige, der Wahrhaftige, der da hat den Schlüssel Davids, der auftut, und niemand schließt zu, der zuschließt, und niemand tut auf:
    Et angelo Philadelphiae ecclesiae scribe: Haec dicit Sanctus et Verus, qui habet clavem David: qui aperit, et nemo claudit: claudit, et nemo aperit:
    En aan de engel van de vergadering in Filadelfia, schrijf: zo zegt de Heilige, de Waarachtige, die de sleutel Davids heeft, die opent en niemand zal sluiten en hij sluit en niemand zal openen:

  8. oida sou ta erga. idou, dedōka enōpion sou thuran aneōigmenēn [ēneōigmenēn], kai [hēn] oudeis dunatai kleisai autēn. hoti mikran echeis dunamin, kai etērēsas mou ton logon, kai ouk ērnēsō to onoma mou.
    Ik ken van u de werken. Zie, Ik heb gegeven voor het angezicht van u (een) deur openstaande [geopend], en [welke] niemand kan sluiten haar. Want weinig u heeft kracht en u hebt bewaard van mij het woord en niet u hebt verloochend de naam van Mij.
    Ik ken uw werken. Zie, Ik heb voor uw ogen een geopende deur gegeven en niemand kan die sluiten, want u hebt weinig kracht en toch hebt u Mijn Woord in acht genomen en Mijn Naam niet verloochend.
    I know thy works: behold, I have set before thee an open door, and no man can shut it: for thou hast a little strength, and hast kept my word, and hast not denied my name.
    Je connais tes œuvres. Voici, j’ai mis devant toi une porte ouverte que personne ne peut fermer, car tu as peu de force, et tu as gardé ma parole, et tu n’as pas renié mon nom.
    Ich weiß deine Werke. Siehe, ich habe vor dir gegeben eine offene Tür, und niemand kann sie zuschließen; denn du hast eine kleine Kraft, und hast mein Wort behalten und hast meinen Namen nicht verleugnet.
    Scio opera tua. Ecce dedi coram te ostium apertum, quod nemo potest claudere: quia modicam habes virtutem, et servasti verbum meum, et non negasti nomen meum.
    ik ken je werken, zie, ik heb voor je aanschijn een geopende deur gegeven, die niemand sluiten kan: je hebt kleine kracht en je hebt mijn woord bewaard en mijn naam niet verloochend;

  9. idou, didōmi [didō] ek tēs sunagōgēs tou satana tōn legontōn heautous Ioudaious einai kai ouk eisin, alla pseudontai; idou, poiēsō autous hina hēxōsin [hēxousin] kai proskunēsōsin [proskunēsousin] enōpion tōn podōn sou, kai gnōsin hoti egō ēgapēsa se.
    Zie, Ik geef uit de synagoge van de satan (enige) van de zeggenden zij Joden (te) zijn en niet zij zijn, maar zij liegen; zie, Ik zal maken hen dat zij komen [zij zullen komen] en zich neerwerpen [en zij zullen zich neerwerpen].
    Zie, Ik geef u enigen uit de synagoge van de satan, van hen die zeggen dat zij Joden zijn en het niet zijn, maar liegen. Zie, Ik zal maken dat zij komen en aan uw voeten aanbidden en erkennen dat Ik u liefheb.
    Behold, I will make them of the synagogue of Satan, which say they are Jews, and are not, but do lie; behold, I will make them to come and worship before thy feet, and to know that I have loved thee.
    Voici, je donne [de ceux] de la synagogue de Satan qui se disent être Juifs, — et ils ne le sont pas, mais ils mentent ; voici, je les ferai venir et se prosterner devant tes pieds, et ils connaîtront que moi je t’ai aimé.
    Siehe, ich werde geben aus des Satanas Schule, die da sagen, sie seien Juden, und sind's nicht, sondern lügen; siehe, ich will sie dazu bringen, daß sie kommen sollen und niederfallen zu deinen Füßen und erkennen, daß ich dich geliebt habe.
    Ecce dabo de synagoga Satanae, qui dicunt se Judaeos esse, et non sunt, sed mentiuntur: ecce faciam illos ut veniant, et adorent ante pedes tuos: et scient quia ego dilexi te,
    zie, ik geef uit de samenkomst van de satan mensen die van zichzelf zeggen dat zij Judeeërs zijn en het niet zijn, maar liegen; zie, ik zal maken dat zij zullen komen en zich zullen neerwerpen voor je voeten en erkennen dat ík je heb liefgekregen;

  10. hoti etērēsas ton logon tēs hupomonēs mou, kagō se tērēsō ek tēs hōras tou peirasmou tēs mellousēs erchesthai epi tēs oikoumenēs holēs, peirasai tous katoikountas epi tēs gēs.
    Omdat u hebt bewaard het woord van de volharding van Mij, ook Ik zal u bewaren uit het uur van de beproeving zullende komen over de bewoonde wereld gehele, (om) de proef (te) stellen de wonende op de aarde.
    Omdat u het woord van Mijn volharding hebt bewaard, zal Ik ook u bewaren voor het uur van de verzoeking, die over heel de wereld komen zal, om hen die op de aarde wonen te verzoeken.
    Because thou hast kept the word of my patience, I also will keep thee from the hour of temptation, which shall come upon all the world, to try them that dwell upon the earth.
    Parce que tu as gardé la parole de ma patience, moi aussi je te garderai de l’heure de l’épreuve qui va venir sur la terre habitée tout entière, pour éprouver ceux qui habitent sur la terre.
    Dieweil du hast bewahrt das Wort meiner Geduld, will ich auch dich bewahren vor der Stunde der Versuchung, die kommen wird über den ganzen Weltkreis, zu versuchen, die da wohnen auf Erden.
    quoniam servasti verbum patientiae meae, et ego servabo te ab hora tentationis, quae ventura est in orbem universum tentare habitantes in terra.
    omdat je het woord van mijn volharding hebt bewaard, zal ook ik je bewaren in het uur van de beproeving dat gaat komen over heel de bewoonde (wereld), om de bewoners van de aarde op de proef te stellen;

  11. idou, erchomai tachu; kratei ho echeis, hina mēdeis labēi ton stephanon sou.
    Zie, Ik kom spoedig; houd vast wat u heeft, opdat u niemand neemt de krans van u.
    Zie, Ik kom spoedig. Houd vast wat u hebt, opdat niemand uw kroon zal wegnemen.
    Behold, I come quickly: hold that fast which thou hast, that no man take thy crown.
    Je viens bientôt; tiens ferme ce que tu as, afin que personne ne prenne ta couronne.
    Siehe, ich komme bald; halte, was du hast, daß niemand deine Krone nehme!
    Ecce venio cito: tene quod habes, ut nemo accipiat coronam tuam.
    ik kom spoedig; houd vast wat je hebt, opdat niemand je kroon wegneemt;

  12. ho nikōn, poiēsō auton stulon en tōi naōi tou theou mou, kai exō ou mē exelthēi eti, kai grapsō ep' auton to onoma tou theou mou, kai to onoma tēs poleōs tou theou mou, tēs kainēs hlerousalēm, hē katabainousa [hē katabainei] ek [apo] tou ouranou apo tou theou mou, kai to onoma mou to kainon.
    De overwinnende, Ik zal maken hem (een) pilaar in de tempel van de God van Mij en eruit zeker niet hij zal uitggaan meer en Ik zal schrijven op hem de naam van de God van Mij en de naam van de stad van de God van Mij, het nieuwe Jeruzalem, het (Jeruzalem) neerkomende [dat neerkomt] uit [van] de hemel van de God van Mij en de naam van Mij nieuwe.
    Wie overwint, hem zal Ik tot een zuil in de tempel van Mijn God maken, en hij zal daaruit niet meer weggaan. En Ik zal de Naam van Mijn God op hem schrijven en de naam van de stad van Mijn God, het nieuwe Jeruzalem, dat neerdaalt uit de hemel, bij Mijn God vandaan en Mijn nieuwe Naam.
    Him that overcometh will I make a pillar in the temple of my God, and he shall go no more out: and I will write upon him the name of my God, and the name of the city of my God, which is new Jerusalem, which cometh down out of heaven from my God: and I will write upon him my new name.
    Celui qui vaincra, je le ferai une colonne dans le temple de mon Dieu, et il ne sortira plus jamais dehors; et j’écrirai sur lui le nom de mon Dieu, et le nom de la cité de mon Dieu, de la nouvelle Jérusalem qui descend du ciel d’auprès de mon Dieu, et mon nouveau nom.
    Wer überwindet, den will ich machen zum Pfeiler in dem Tempel meines Gottes, und er soll nicht mehr hinausgehen; und will auf ihn schreiben den Namen meines Gottes und den Namen des neuen Jerusalem, der Stadt meines Gottes, die vom Himmel herniederkommt von meinem Gott, und meinen Namen, den neuen.
    Qui vicerit, faciam illum columnam in templo Dei mei, et foras non egredietur amplius: et scribam super eum nomen Dei mei, et nomen civitatis Dei mei novae Jerusalem, quae descendit de caelo a Deo meo, et nomen meum novum.
    wie overwint, hem zal ik maken tot een pijler in de tempel van mijn God en daar zal hij nooit meer uit gaan, en ik zal op hem schrijven de naam van mijn God en de naam van de stad van mijn God van het nieuwe Jeruzalem dat neerdaalt uit de hemel van mijn God en mijn nieuwe naam;

  13. ho echōn ous akousatō ti to pneuma legei tais ekklēsiais.
    De hebbende (een) oorhij moet luisteren naar wat de Geest zegt aan de gemeenten.
    Wie oren heeft, laat hij horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt.
    He that hath an ear, let him hear what the Spirit saith unto the churches.
    Que celui qui a des oreilles écoute ce que l’Esprit dit aux assemblées.
    Wer Ohren hat, der höre, was der Geist den Gemeinden sagt!
    Qui habet aurem, audiat quid Spiritus dicat ecclesiis. Qui habet aurem, audiat quid Spiritus dicat ecclesiis.
    wie een oor heeft, hore wat de Geest tot de vergaderingen zegt!

  14. kai tōi aggelōi tēs [en laodikeiaai] ekklēsias Laodikeōn grapson, tade legei ho Amēn, ho martus ho pistos kai alēthinos, hē archē tēs ktiseōs tou theou.
    En aan de engel van de [in Laodicea] gemeente van de Laodicenzen schrijf, deze dingen zegt de Amen, de getuige de trouwe en waarachtige, het begin van de schepping van God.
    En schrijf aan de engel van de gemeente in Laodicea: Dit zegt de Amen, de getrouwe en waarachtige Getuige, het begin van Gods schepping:
    And unto the angel of the church of the Laodiceans write; These things saith the Amen, the faithful and true witness, the beginning of the creation of God;
    Et à l’ange de l’assemblée qui est à Laodicée, écris: Voici ce que dit l’Amen, le témoin fidèle et véritable, le commencement de la création de Dieu:
    Und dem Engel der Gemeinde zu Laodizea schreibe: Das sagt, der Amen heißt, der treue und wahrhaftige Zeuge, der Anfang der Kreatur Gottes:
    Et angelo Laodiciae ecclesiae scribe: Haec dicit: Amen, testis fidelis et verus, qui est principium creaturae Dei.
    En aan de engel van de vergadering in Laodicea, schrijf: zo zegt de Amen, de trouwe en waarachtige getuige, het begin van de schepping Gods:

  15. oida sou ta erga, hoti oute psuchros ei, oute zestos; ophelon psuchros eiēs [ēs] ē zestos;
    Ik ken van u de werken, dat noch koud u bent, nog heet; och, dat koud u was of heet.
    Ik ken uw werken, en weet dat u niet koud en niet heet bent. Was u maar koud of heet!
    I know thy works, that thou art neither cold nor hot: I would thou wert cold or hot.
    Je connais tes œuvres, que tu n’es ni froid ni bouillant. Je voudrais que tu fusses ou froid ou bouillant!
    Ich weiß deine Werke, daß du weder kalt noch warm bist. Ach, daß du kalt oder warm wärest!
    Scio opera tua: quia neque frigidus es, neque calidus: utinam frigidus esses, aut calidus:
    ik ken je werken: je bent noch koud, noch heet; was je maar koud of heet!

  16. houtōs hoti chliaros ei, kai oute [ou] psuchros oute zestos [oute psuchros], melō se emesai ek tou stomatos mou.
    Zo omdat lauw u bent en nog [niet] koud noch heet, Ik zal u uitbraken uit de mond van Mij.
    Maar omdat u lauw bent en niet koud en ook niet heet, zal Ik u uit Mijn mond spuwen.
    So then because thou art lukewarm, and neither cold nor hot, I will spue thee out of my mouth.
    Ainsi, parce que tu es tiède et que tu n’es ni froid ni bouillant, je vais te vomir de ma bouche.
    Weil du aber lau bist und weder kalt noch warm, werde ich dich ausspeien aus meinem Munde.
    sed quia tepidus es, et nec frigidus, nec calidus, incipiam te evomere ex ore meo:
    zo dan, omdat je lauw bent en noch heet noch koud, zal ik je uit mijn mond spugen;

  17. hoti legeis: hoti plousios eimi kai peploutēka kai oudenos [ouden] chreian echō, kai ouk oidas: hoti su ei ho talaipōros kai [ho] elēinos, kai ptōchos kai tuphlos kai gumnos;
    Omdat u zegt : rijk ben ik en ik heb mij verrijkt en aan niets [geen enkele] behoefte ik heb en u weet niet : u bent de ellendige en [de] meelijwekkende en arm en blind en naakt.
    Want u zegt: Ik ben rijk en steeds rijker geworden en heb aan niets gebrek, maar u weet niet dat juist u ellendig, beklagenswaardig, arm, blind en naakt bent.
    Because thou sayest, I am rich, and increased with goods, and have need of nothing; and knowest not that thou art wretched, and miserable, and poor, and blind, and naked:
    Parce que tu dis : Je suis riche, et je me suis enrichi, et je n’ai besoin de rien, et que tu ne connais pas que, toi, tu es le malheureux et le misérable, et pauvre, et aveugle, et nu:
    Du sprichst: Ich bin reich und habe gar satt und bedarf nichts! und weißt nicht, daß du bist elend und jämmerlich, arm, blind und bloß.
    quia dicis: Quod dives sum, et locupletatus, et nullius egeo: et nescis quia tu es miser, et miserabilis, et pauper, et caecus, et nudus.
    omdat je zegt: ‘ik ben rijk en heb me rijk gemaakt en heb niets nodig’, en je weet niet dat je ellendig en deerniswekkend, arm en blind en naakt bent

  18. sumbouleuō soi agorasai par' emou chrusion [par' emou] pepurōmenon ek puros, hina ploutēsēis, kai himatia leuka, hina peribalēi kai mē phanerōthēi hē aischunē tēs gumnotētos sou; kai kollourion [kollurion] egchrison [egchrisai] [hina egchrisēi] tous ophthalmous sou, hina blepēis.
    Ik raad aan u (te) kopen van mij goud gelouterd uit/door vuur opdat u rijk wordt en klederen witte, opdat u bekleed wordt en niet openbaar wordt de schande van de naaktheid van u en ogenzalf smeer op [(om) (te) smeren op] [opdat u smeert op] de ogen van u, opdat u ziet.
    Ik raad u aan dat u van Mij goud koopt, gelouterd door het vuur, opdat u rijk wordt, en witte kleren, opdat u bekleed bent en de schande van uw naaktheid niet openbaar wordt. En zalf uw ogen met ogenzalf, opdat u zult kunnen zien.
    I counsel thee to buy of me gold tried in the fire, that thou mayest be rich; and white raiment, that thou mayest be clothed, and that the shame of thy nakedness do not appear; and anoint thine eyes with eyesalve, that thou mayest see.
    je te conseille d’acheter de moi de l’or passé au feu, afin que tu deviennes riche, et des vêtements blancs, afin que tu sois vêtu et que la honte de ta nudité ne paraisse pas et un collyre pour oindre tes yeux, afin que tu voies.
    Ich rate dir, daß du Gold von mir kaufest, das mit Feuer durchläutert ist, daß du reich werdest, und weiße Kleider, daß du dich antust und nicht offenbart werde die Schande deiner Blöße; und salbe deine Augen mit Augensalbe, daß du sehen mögest.
    Suadeo tibi emere a me aurum ignitum probatum, ut locuples fias, et vestimentis albis induaris, et non appareat confusio nuditatis tuae, et collyrio inunge oculos tuos ut videas.
    ik raad je aan van mij te kopen goud dat in het vuur gelouterd is, om rijk te worden, en witte gewaden om je mee te kleden, opdat zo de schande van je naaktheid niet aan de dag komt, en ogenzalf om je ogen te zalven, opdat je ziet;

  19. egō hosous ean philō, elegchō kai paideuō; zēlōson [zēleue] oun kai metanoēson.
    Ik zovelen als Ik liefheb bestraf ik en tuchtig ik; wees ijverig dan en krijg berouw.
    Ieder die Ik liefheb, wijs Ik terecht en bestraf Ik. Wees dan ijverig en bekeer u.
    As many as I love, I rebuke and chasten: be zealous therefore, and repent.
    Moi, je reprends et je châtie tous ceux que j’aime ; aie donc du zèle et repens-toi.
    Welche ich liebhabe, die strafe und züchtige ich. So sei nun fleißig und tue Buße!
    Ego quos amo, arguo, et castigo. AEmulare ergo, et poenitentiam age.
    ikzelf bestraf en kastijd al wie ik liefheb; wees dan ijverig en kom tot omkeer;

  20. idou, hestēka epi tēn thuran kai krouō, ean tis akousēi tēs phōnēs mou, kai anoixēi tēn thuran, [kai] eis eleusomai pros auton, kai deipnēsō met' auto, kai autos met' emou.
    Zie, Ik sta bij de deur en Ik klop. Indien iemand hoort de stem van Mij en opent de deur [en] Ik zal binnenkomen bij hem en Ik zal maaltijd houden met hem en hij met Mij.
    Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop. Als iemand Mijn stem hoort en de deur opent, zal Ik bij hem binnenkomen en de maaltijd met hem gebruiken, en hij met Mij.
    Behold, I stand at the door, and knock: if any man hear my voice, and open the door, I will come in to him, and will sup with him, and he with me.
    Voici, je me tiens à la porte et je frappe : si quelqu’un entend ma voix et qu’il ouvre la porte, j’entrerai chez lui et je souperai avec lui, et lui avec moi.
    Siehe, ich stehe vor der Tür und klopfe an. So jemand meine Stimme hören wird und die Tür auftun, zu dem werde ich eingehen und das Abendmahl mit ihm halten und er mit mir.
    Ecce sto ad ostium, et pulso: si quis audierit vocem meam, et aperuerit mihi januam, intrabo ad illum, et coenabo cum illo, et ipse mecum.
    zie, ik sta aan de deur en ik klop; indien iemand mijn stem hoort en de deur opent, zal ik bij hem binnenkomen en ik zal met hem maaltijd houden en hij met mij;

  21. ho nikōn dōsō autoi kathisai met' emou en tōi thronōi mou, hōs kagō enikēsa, kai ekathisa meta tou patros mou en tōi thronōi autou.
    De overwinnende Ik zal geven hem (te) zitten met Mij op de troon van Mij, zoals ook Ik heb overwonnen en ben gaan zitten met de Vader van Mij op de troon van Hem.
    Wie overwint, zal Ik geven met Mij te zitten op Mijn troon, zoals ook Ik overwonnen heb, en Mij met Mijn Vader op Zijn troon gezet heb.
    To him that overcometh will I grant to sit with me in my throne, even as I also overcame, and am set down with my Father in his throne.
    Celui qui vaincra, je lui donnerai de s’asseoir avec moi sur mon trône, comme moi aussi j’ai vaincu et je me suis assis avec mon Père sur son trône.
    Wer überwindet, dem will ich geben, mit mir auf meinem Stuhl zu sitzen, wie ich überwunden habe und mich gesetzt mit meinem Vater auf seinen Stuhl.
    Qui vicerit, dabo ei sedere mecum in throno meo: sicut et ego vici, et sedi cum Patre meo in throno ejus.
    wie overwint, hem zal ik geven met mij te zitten op mijn troon, oals ook ik heb overwonnen en met mijn Vader zit op zijn troon;

  22. ho echōn ous akousatō, ti to pneuma legei tais ekklēsiais.
    De hebbende (een) oor hij moet luisteren naar wat de Geest zegt aan de gemeenten.
    Wie oren heeft, laat hij horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt.
    He that hath an ear, let him hear what the Spirit saith unto the churches.
    Que celui qui a des oreilles écoute ce que l’Esprit dit aux assemblées.
    Wer Ohren hat, der höre, was der Geist den Gemeinden sagt!
    Qui habet aurem, audiat quid Spiritus dicat ecclesiis.
    wie een oor heeft, hore wat de Geest tot de vergaderingen zegt!


1  2  3  4  5  6  7  8  9  10  11  12  13  14  15  16  17  18  19  20  21  22

Openbaring 4

  1. meta tauta eidon, kai idou thura ēneōigmenē [aneōigmenē] en tōi ouranōi, kai hē phōnē hē prōtē hēn ēkousa hōs salpiggos lalousēs met'emou legousa [legōn] anaba hōde kai deixō soi ha dei genesthai meta tauta.
    Na deze (dingen) keek ik en zie (een) deur geopend in de hemel en de stem de eerste die ik hoorde (was) als van (een) bazuin sprekende met mij, zeggende kom omhoog hier en ik zal je tonen welke dingen het is nodig (te) gebeuren na deze (dingen).
    Hierna zag ik, en zie, er was een deur geopend in de hemel. En de eerste stem die ik als van een bazuin met mij had horen spreken, zei: Kom hier, omhoog, en Ik zal u laten zien wat hierna moet geschieden.
    After this I looked, and, behold, a door was opened in heaven: and the first voice which I heard was as it were of a trumpet talking with me; which said, Come up hither, and I will shew thee things which must be hereafter.
    Après cela, je regardai, et voici, une porte était ouverte dans le ciel. La première voix que j'avais entendue, comme le son d'une trompette, et qui me parlait, dit: Monte ici, et je te ferai voir ce qui doit arriver dans la suite.
    Darnach sah ich, und siehe, eine Tür war aufgetan im Himmel; und die erste Stimme, die ich gehört hatte mit mir reden wie eine Posaune, die sprach: Steig her, ich will dir zeigen, was nach diesem geschehen soll.
    Post haec vidi: et ecce ostium apertum in caelo, et vox prima, quam audivi tamquam tubae loquentis mecum, dicens: Ascende huc, et ostendam tibi quae oportet fieri post haec.
    Na deze dingen zag ik, en zie: in de hemel was een deur geopend! En de eerste stem, die ik als een bazuin tot mij had horen spreken, zei: klim hierheen op, en ik zal je tonen ‘wat na deze dingen moet geschieden’

  2. kai eutheōs egenomēn en pneumati; kai idou, thronos ekeito en tōi ouranōi kai epi tou thronou [ton thronon] kathēmenos;
    En terstond raakte ik in (de) geest en zie: (een) troon stond in de hemel en op de troon (een) Zittende;
    En meteen raakte ik in geestvervoering. En zie, er stond een troon in de hemel, en op de troon zat Iemand.
    And immediately I was in the spirit: and, behold, a throne was set in heaven, and one sat on the throne.
    Sur-le-champ je fus en Esprit : et voici, un trône était placé dans le ciel, et sur le trône, [quelqu’un était] assis;
    Und alsobald war ich im Geist. Und siehe, ein Stuhl war gesetzt im Himmel, und auf dem Stuhl saß einer;
    Et statim fui in spiritu: et ecce sedes posita erat in caelo, et supra sedem sedens.
    Meteen geraakte ik in geestvervoering. En zie: een troon stond in de hemel, en op de troon iemand die zat.

  3. kai ho kathēmenos ēn homoios horasei lithōi iaspidi kai sardinōi [sardiōi]; kai iris kuklothen tou thronou homoios horasei smaragdinōi [hoimoiōs horasis smaragdinōn].
    En de Zittende was gelijkende voor (het) aanzien op (een) steen jaspis- en crneool-; en (een) regenboog [was] rondom de troon [lijkende voor (het) aanzien van smaragden].
    En Hij Die daar zat, zag eruit als zag eruit als de stenen jaspis en sardius. En er was een regenboog rondom de troon, die eruitzag als een smaragd.
    And he that sat was to look upon like a jasper and a sardine stone: and there was a rainbow round about the throne, in sight like unto an emerald.
    et celui qui était assis était, à le voir, semblable à une pierre de jaspe et de sardius ; et autour du trône, un arc-en-ciel, à le voir, semblable à une émeraude;
    und der dasaß, war gleich anzusehen wie der Stein Jaspis und Sarder; und ein Regenbogen war um den Stuhl, gleich anzusehen wie ein Smaragd.
    Et qui sedebat similis erat aspectui lapidis jaspidis, et sardinis: et iris erat in circuitu sedis similis visioni smaragdinae.
    En die daar zat, was van aanzien als jaspis en sardius. En een regenboog rondom de troon van aanzien als smaragd.

  4. kai kuklothen tou thronou thronoi [thronous] eikosi kai tessares [tessaras], kai epi tous thronous eidon tous eikosi kai tessaras [tous eikosi tessaras] [eikosi tessaras] presbuterous kathēmenous, peribeblēmenous en himatiois leukois; kai eschon epi tas kephalas autōn stephanous chrusous.
    En rondom de troon tronen twintig en vier en op de tronen zag ik de twintig en vier oudsten zittende, bekleed in/met klederen witte; en zij hadden op de hoofden van hen kransen gouden.
    En rondom de troon stonden vierentwintig tronen. En op de tronen zag ik de vierentwintig ouderlingen zitten, bekleed met witte kleren, en met gouden kronen op hun hoofd.
    And round about the throne were four and twenty seats: and upon the seats I saw four and twenty elders sitting, clothed in white raiment; and they had on their heads crowns of gold.
    et autour du trône, vingt-quatre trônes, et sur les trônes, vingt-quatre anciens assis, vêtus de vêtements blancs, et sur leurs têtes des couronnes d’or.
    Und um den Stuhl waren vierundzwanzig Stühle, und auf den Stühlen saßen vierundzwanzig Älteste, mit weißen Kleidern angetan, und hatten auf ihren Häuptern goldene Kronen.
    Et in circuitu sedis sedilia viginti quatuor: et super thronos viginti quatuor seniores sedentes, circumamicti vestimentis albis, et in capitibus eorum coronae aureae.
    En rondom de troon vierentwintig tronen, en op de tronen vierentwintig oudsten gezeten, gekleed in witte gewaden en met gouden kronen op hun hoofden.

  5. kai ek tou thronou ekporeuontai astrapai kai brontai kai phōnai [kai brontai]; kai hepta lampades puros kaiomenai enōpion tou thronou [autou], hai [ha] eisin ta hepta pneumata tou theou.
    En uit de troon komen uit bliksemflitsen en donderslagen en geluiden en zeven fakkels van vuur brandende voor het aangezicht van de troon [van Hem], die zijn de zeven geesten van God.
    En uit de troon kwamen bliksemstralen, donderslagen en stemmen. En er stonden zeven vurige fakkels te branden vóór de troon. Dit zijn de zeven Geesten van God.
    And out of the throne proceeded lightnings and thunderings and voices: and there were seven lamps of fire burning before the throne, which are the seven Spirits of God.
    Et du trône sortent des éclairs et des voix et des tonnerres ; et [il y a] sept lampes* de feu, brûlant devant le trône, qui sont les sept Esprits de Dieu;
    Und von dem Stuhl gingen aus Blitze, Donner und Stimmen; und sieben Fackeln mit Feuer brannten vor dem Stuhl, welches sind die sieben Geister Gottes.
    Et de throno procedebant fulgura, et voces, et tonitrua: et septem lampades ardentes ante thronum, qui sunt septem spiritus Dei.
    En van de troon uit gaan bliksemstralen, stemmen en donderslagen. En zeven vuurfakkels brandend voor het aanschijn van de troon, dat zijn de zeven geesten Gods.

  6. kai enōpion tou thronou [hōos] thalassa hualinē, homoia krustallōi kai en mesōi tou thronou kai kuklōi tou thronou tessara zōa gemonta opthalmōn emprosthen kai opisthen.
    En voor het aangezicht van de troon [als] (een) zee glazen, gelijkend op kristal en in (het) midden van de troon en rondom de troon vier levende wezens vol zijnde met ogen van voor en van achter.
    En vóór de troon was een glazen zee, als kristal. En in het midden van de troon en om de troon heen waren vier dieren, vol ogen van voren en van achteren.
    And before the throne there was a sea of glass like unto crystal: and in the midst of the throne, and round about the throne, were four beasts full of eyes before and behind.
    et devant le trône, comme une mer de verre, semblable à du cristal ; et au milieu du trône et à l’entour du trône, quatre animaux pleins d’yeux devant et derrière.
    Und vor dem Stuhl war ein gläsernes Meer gleich dem Kristall, und mitten am Stuhl und um den Stuhl vier Tiere, voll Augen vorn und hinten.
    Et in conspectu sedis tamquam mare vitreum simile crystallo: et in medio sedis, et in circuitu sedis quatuor animalia plena oculis ante et retro.
    En voor het aanschijn van de troon iets als een zee van glas, gelijkend op kristal. En te midden van de troon en rondom de troon, vier levende wezens vol ogen voor en achter.

  7. kai to zōon to prōton homoion leonti, kai to deuteron zōon homoion moschōi, kai to triton zōon echon [echōn] to prosōpon hōs anthrōpos [anthrōpou], kai to tetarton zōon homoion aetōi petōmenōi [petomenōi].
    En het levende wezen eerste (was) gelijkend op (een) leeuw en het tweede levende wezen (was) gelijkend op (een) rund en het derde levende wezen hebbende het gezicht als (een) mens en het vierde levende wezen (was) gelijkend op op (een) adelaar vliegende.
    En het eerste dier leek op een leeuw, het tweede dier leek op een kalf, het derde dier had het gezicht als van een mens, en het vierde dier leek op een vliegende arend.
    And the first beast was like a lion, and the second beast like a calf, and the third beast had a face as a man, and the fourth beast was like a flying eagle.
    Et le premier animal est semblable à un lion; et le second animal, semblable à un veau; et le troisième animal a la face comme d’un homme; et le quatrième animal est semblable à un aigle volant.
    Und das erste Tier war gleich einem Löwen, und das andere Tier war gleich einem Kalbe, das dritte hatte ein Antlitz wie ein Mensch, und das vierte Tier war gleich einem fliegenden Adler.
    Et animal primum simile leoni, et secundum animal simile vitulo, et tertium animal habens faciem quasi hominis, et quartum animal simile aquilae volanti.
    En het eerste levende wezen is gelijk een leeuw en het tweede levende wezen is gelijk een jonge stier en het derde levende wezen heeft het aanschijn als van een mens en het vierde levende wezen is gelijk een vliegende adelaar.

  8. kai [ta] tessara zōa, hen kath' heauto [hen autōn] [hen], eichon [echon] ana pturagas hex, kuklothen kai esōthen gemonta [gemousin] opthalmōn, kai anapausin ouk echousin hēmeras kai nuktos, legonta [legontes]: hagios, hagios, hagios, [hagios, hagios, hagios, hagios, hagios, hagios] kurios ho theos ho pantokratōr, ho ēn kai ho ōn kai ho erchomenos.
    En [de] vier levende wezens, één voor zich [één van hen] [één] hadden [hebbende] ieder vleugels zes, rondom en van binnen vol zijnde [zijn zij vol] met ogen en rust niet zij hebben dag en nacht zeggende: heilig, heilig, heilig (is de) Heer God de Almachtige, de was en de Zijnde en de Komende.
    En de vier dieren hadden elk voor zich zes vleugels rondom, en van binnen waren die vol ogen Ze hadden geen rust en zeiden dag en nacht: Heilig, heilig, heilig is de Heere God, de Almachtige, Die was, Die is, en Die komt!
    And the four beasts had each of them six wings about him; and they were full of eyes within: and they rest not day and night, saying, Holy, holy, holy, Lord God Almighty, which was, and is, and is to come.
    Et les quatre animaux, chacun d’eux ayant six ailes, sont, tout autour et au dedans, pleins d’yeux ; et ils ne cessent de dire, jour et nuit : Saint, saint, saint, Seigneur, Dieu, Tout-puissant, celui qui était, et qui est, et qui vient.
    Und ein jegliches der vier Tiere hatte sechs Flügel, und sie waren außenherum und inwendig voll Augen und hatten keine Ruhe Tag und Nacht und sprachen: Heilig, heilig, heilig ist Gott der HERR, der Allmächtige, der da war und der da ist und der da kommt!
    Et quatuor animalia, singula eorum habebant alas senas: et in circuitu, et intus plena sunt oculis: et requiem non habebant die ac nocte, dicentia: Sanctus, Sanctus, Sanctus Dominus Deus omnipotens, qui erat, et qui est, et qui venturus est.
    En de vier levende wezens: ieder van hen had zes vleugels, rondom en van binnen vol met ogen. En zonder rust roepen zij dag en nacht: heilig, heilig, heilig de Heer God, de albeheerser die was en die is en die komt!

  9. kai hotan dōsousin [dōsi] ta zōa doxan kai timēn kai eucharistian tōi kathēmenōi epi tou thronou [tōi thronōi], tōi zōnti eis tous aiōnas tōn aiōnōn,
    En (telkens) wanner zullen geven de levende wezens heerlijkheid en eer en dank aan de Zittende op de troon aan de levende tot in de eeuwen van de eeuwen.
    En telkens wanneer de dieren heerlijkheid, eer en dank brachten aan Hem Die op de troon zat en Die leeft in alle eeuwigheid,
    And when those beasts give glory and honour and thanks to him that sat on the throne, who liveth for ever and ever,
    Et quand les animaux rendront gloire et honneur et action de grâces à celui qui est assis sur le trône, à celui qui vit aux siècles des siècles,
    Und da die Tiere gaben Preis und Ehre und Dank dem, der da auf dem Stuhl saß, der da lebt von Ewigkeit zu Ewigkeit,
    Et cum darent illa animalia gloriam, et honorem, et benedictionem sedenti super thronum, viventi in saecula saeculorum,
    En telkens wanneer de levende wezens glorie en eer en dankzegging geven aan hem die op de troon zit, die leeft tot in de eeuwen der eeuwen,

  10. pesountai hoi eikosi kai tessares presbuteroi enōpion tou kathēmenou epi tou thronou, kai proskunousin [proskunēsousin] tōi zōnti eis tous aiōnas tōn aiōnōn, kai ballousin [balousin] tous stephanous autōn enōpion tou thronou, legontes:
    Zullen vallen de twintig en vier oudsten voor het aangezicht van de Zittende op de troon en zij aanbidden [zij zullen aanbidden] de Levende tot in de eeuwen van de eeuwen en zij werpen [zij zullen werpen] de kransen van hen voor het aangezicht van de troon, zeggende:
    wierpen de vierentwintig ouderlingen zich neer voor Hem Die op de troon zat, aanbaden Hem Die leeft in alle eeuwigheid, en wierpen hun kronen neer vóór de troon en zeiden:
    The four and twenty elders fall down before him that sat on the throne, and worship him that liveth for ever and ever, and cast their crowns before the throne, saying,
    les vingt-quatre anciens tomberont [sur leurs faces] devant celui qui est assis sur le trône, et se prosterneront devant celui qui vit aux siècles des siècles; et ils jetteront leurs couronnes devant le trône, disant:
    fielen die vierundzwanzig Ältesten nieder vor dem, der auf dem Stuhl saß, und beteten an den, der da lebt von Ewigkeit zu Ewigkeit, und warfen ihre Kronen vor den Stuhl und sprachen:
    procidebant viginti quatuor seniores ante sedentem in throno, et adorabant viventem in saecula saeculorum, et mittebant coronas suas ante thronum, dicentes:
    vallen de vierentwintig oudsten neer voor het aanschijn van hem die zetelt op de troon en brengen hulde aan hem die leeft tot in de eeuwen der eeuwen, en zij werpen hun kronen neer voor het aanschijn van de troon, roepend:

  11. axios ei, kurie [ho kurios kai ho theos hēmōn] [ho kurios kai ho theos hēmōn ho hagios], labein tēn doxan kai tēn timēn kai tēn dunamin; hoti su ektisas ta panta, kai dia to thelēma sou eisin [ēsan] kai ekthisthēsan.
    Waard U bent Heer [de Heer en de God van ons] [de Heer en de God van ons de heilige] (om) (te) ontvangen de heerlijkheid en de eer en de macht; omdat U hebt geschapen het al / [alle dingen] en door de wil van U zijn zij [waren zij] en zijn zij geschapen.
    U bent het waard, Heere, te ontvangen de heerlijkheid, de eer en de kracht, want U hebt alle dingen geschapen, en door Uw wil bestaan zij en zijn zij geschapen.
    Thou art worthy, O Lord, to receive glory and honour and power: for thou hast created all things, and for thy pleasure they are and were created.
    Tu es digne, notre Seigneur et notre Dieu, de recevoir la gloire, et l’honneur, et la puissance; car c’est toi qui as créé toutes choses, et c’est à cause de ta volonté qu’elles étaient, et qu’elles furent créées.
    HERR, du bist würdig, zu nehmen Preis und Ehre und Kraft; denn du hast alle Dinge geschaffen, und durch deinen Willen haben sie das Wesen und sind geschaffen.
    Dignus es Domine Deus noster accipere gloriam, et honorem, et virtutem: quia tu creasti omnia, et propter voluntatem tuam erant, et creata sunt.
    waardig zijt gij, onze Heer en God, om te ontvangen de glorie en de eer en de kracht, want gíj hebt het al geschapen en door uw wil was het en werd het geschapen!


1  2  3  4  5  6  7  8  9  10  11  12  13  14  15  16  17  18  19  20  21  22

Openbaring 5

  1. kai eidon epi tēn dexian tou kathēmenou epi tou thronou biblion gegrammenon esōthen kai opisthen [exōthen], katesphragismenon sphragisin hepta.
    En ik zag op/in de rechter(hand of -zijde) van de Zittende op de troon (een) boek beschreveen van binnen en van achteren [van buiten] verzegeld met zegels zeven.
    En ik zag in de rechterhand van Hem Die op de troon zat een boekrol, vanbinnen en vanbuiten beschreven, verzegeld met zeven zegels.
    And I saw in the right hand of him that sat on the throne a book written within and on the backside, sealed with seven seals.
    Puis je vis dans la main droite de celui qui était assis sur le trône un livre écrit en dedans et en dehors, scellé de sept sceaux.
    Und ich sah in der rechten Hand des, der auf dem Stuhl saß, ein Buch, beschrieben inwendig und auswendig, versiegelt mit sieben Siegeln.
    Et vidi in dextera sedentis supra thronum, librum scriptum intus et foris, signatum sigillis septem.
    En ik zag in de rechterhand van hem die op de troon zat ‘een boekrol van binnen en van buiten beschreven’, verzegeld met zeven zegels.

  2. kai eidon aggelon ischuron kērusonta [en] phōnēi megalēi: tis estin axios [axios estin] [axios], anoixai to biblion, kai lusai tas sphragidas autou;
    En ik zag (een) engel sterke verkondigende [met] met (een) stem luide: Wie is waardig (te) openen het boek en los (te) maken de zegels van het?
    En ik zag een sterke engel, die met luide stem uitriep: Wie is het waard de boekrol te openen en zijn zegels te verbreken?
    And I saw a strong angel proclaiming with a loud voice, Who is worthy to open the book, and to loose the seals thereof?
    Et je vis un ange puissant, proclamant à haute voix : Qui est digne d’ouvrir le livre et d’en rompre les sceaux?
    Und ich sah einen starken Engel, der rief aus mit großer Stimme: Wer ist würdig, das Buch aufzutun und seine Siegel zu brechen?
    Et vidi angelum fortem, praedicantem voce magna: Quis est dignus aperire librum, et solvere signacula ejus?
    En ik zag een sterke engel, met grote stem uitroepend: wie is waardig de boekrol te openen en zijn zegels te verbreken?

  3. kai oudeis ēdunato [edunato] en tōi ouranōi [anō], oude [oute] epi tēs gēs, oude [oute] hupakatō tēs gēs, anoixai to biblion, oude [oute] blepein auto.
    En niemand kon in de hemel [boven], noch op de aarde, noch onder de aarde, openene het boek, noch inzien het.
    Maar er was niemand in de hemel en ook niet op de aarde of onder de aarde die de boekrol kon openen of hem inzien.
    And no man in heaven, nor in earth, neither under the earth, was able to open the book, neither to look thereon.
    Et personne, ni dans le ciel, ni sur la terre, ni au-dessous de la terre, ne pouvait ouvrir le livre ni le regarder.
    Und niemand im Himmel noch auf Erden noch unter der Erde konnte das Buch auftun und hineinsehen.
    Et nemo poterat neque in caelo, neque in terra, neque subtus terram aperire librum, neque respicere illum.
    En niemand was bij machte, noch in de hemel, noch op aarde, noch onder de aarde, om de boekrol te openen of in te zien.

  4. kai egō eklaion polla [polu], hoti oudeis axios heurethē anoixai kai anagnōnai to biblion, oute blepein auto.
    En ik huilde vele (tranen) [zeer] omdat niemand waard was gevonnden (te) openen en (te) lezen het boek noch (in) (te) zien het.
    En ik huilde erg, omdat er niemand werd gevonden die het waard was die boekrol te openen, te lezen of in te zien.
    And I wept much, because no man was found worthy to open and to read the book, neither to look thereon.
    Et moi, je pleurais fort, parce que nul n’était trouvé digne d’ouvrir le livre ni de le regarder.
    Und ich weinte sehr, daß niemand würdig erfunden ward, das Buch aufzutun und zu lesen noch hineinzusehen.
    Et ego flebam multum, quoniam nemo dignus inventus est aperire librum, nec videre eum.
    En ik weende zeer, omdat niemand waardig bevonden werd de boekrol te openen of hem in te zien.

  5. kai heis ek tōn presbuterōn legei moi mē klaie. idou, enikēsen ho leōn ho ōn ek tēs phulēs Iouda, hē rhiza Dabid anoixai [ho anoigōn] to biblion, kai lusai tas hepta sphragidas auto.
    En één uit de oudsten zegt aan mij: niet huil zie heeft overwonnen de Leeuw de zijnde uit de stam van Juda, de wortel van David om te openen het boek en los te maken de zeven zegels van het.
    En een van de ouderlingen zei tegen mij: Huil niet. Zie, de Leeuw Die uit de stam van Juda is, de Wortel van David, heeft overwonnen om de boekrol te openen en zijn zeven zegels te verbreken.
    And one of the elders saith unto me, Weep not: behold, the Lion of the tribe of Juda, the Root of David, hath prevailed to open the book, and to loose the seven seals thereof.
    Et l’un des anciens me dit: Ne pleure pas; voici, le lion qui est de la tribu de Juda, la racine de David, a vaincu pour ouvrir le livre et ses sept sceaux.
    Und einer von den Ältesten spricht zu mir: Weine nicht! Siehe, es hat überwunden der Löwe, der da ist vom Geschlecht Juda, die Wurzel Davids, aufzutun das Buch und zu brechen seine sieben Siegel.
    Et unus de senioribus dixit mihi: Ne fleveris: ecce vicit leo de tribu Juda, radix David, aperire librum, et solvere septem signacula ejus.
    En een van de oudsten zei tot mij: ween niet, zie, overwonnen heeft de leeuw, uit de stam van Juda, de wortel van David, om de boekrol te openen met zijn zeven zegels!

  6. kai eidon ka idou, en mesōi tou thronou kai tōn tessarōn zōōn, kai en mesōi tōn presbuterōn, arnion hestēkos hōs esphagmenon echon [echōn] kerata hepta kai opthalmous hepta, hoi [ha] eisin ta hepta tou theou pneumata [tou theou] ta apestalmena [apestalmenoi] [apostellomena] eis pasan tēn gēn.
    En ik zag en zie, in (het) midden van de troon en van de vier levende wezens en in het midden van de oudsten, (een) lam staande als geslacht hebbende horens zeven en ogen zeven, die zijn de zeven van God geesten uitgezonden naar heel de aarde.
    En ik zag, en zie: te midden van de troon en van de vier dieren en te midden van de ouderlingen stond een Lam als geslacht, met zeven hoorns en zeven ogen. Dat zijn de zeven Geesten van God, die uitgezonden zijn over heel de aarde.
    And I beheld, and, lo, in the midst of the throne and of the four beasts, and in the midst of the elders, stood a Lamb as it had been slain, having seven horns and seven eyes, which are the seven Spirits of God sent forth into all the earth.
    Et je vis au milieu du trône et des quatre animaux et au milieu des anciens, un agneau qui se tenait là, comme immolé, ayant sept cornes et sept yeux, qui sont les sept Esprits de Dieu, envoyés sur toute la terre.
    Und ich sah, und siehe, mitten zwischen dem Stuhl und den vier Tieren und zwischen den Ältesten stand ein Lamm, wie wenn es erwürgt wäre, und hatte sieben Hörner und sieben Augen, das sind die sieben Geister Gottes, gesandt in alle Lande.
    Et vidi: et ecce in medio throni et quatuor animalium, et in medio seniorum, Agnum stantem tamquam occisum, habentem cornua septem, et oculos septem: qui sunt septem spiritus Dei, missi in omnem terram.
    En zie!, ik zag in het midden van de troon en van de vier levende wezens en in het midden van de oudsten een lam staan, geslacht, met zeven horens en zeven ogen; dat zijn de zeven geesten Gods uitgezonden over de hele aarde.

  7. kai ēlthen kai eilēphen to biblion ek tēs dexias tou kathēmenou epi tou thronou.
    en Het kwam en heeft genomen het boek uit de rechter(hand) van de Zittende op de troon.
    En Het kwam, en heeft de boekrol genomen uit de rechterhand van Hem Die op de troon zat.
    And he came and took the book out of the right hand of him that sat upon the throne.
    Et il vint et prit le livre de la main droite de celui qui était assis sur le trône.
    Und es kam und nahm das Buch aus der Hand des, der auf dem Stuhl saß.
    Et venit: et accepit de dextera sedentis in throno librum.
    En het kwam en ontving de rol uit de rechterhand van hem die op de troon zat.

  8. kai hote elaben to biblion ta tessara zōa kai hoi eikositessares [eikosi tessares] presbuteroi epeson [epesan] enōpion tou arniou, echontes hekastos kitharas [kitharan] kai phialas chrusas gemousas thumiamatōn, hai eisin hai proseuchai tōn hagiōn;
    En toen Het nam het boek de vier levende wezens en de vierentwintig oudsten vielen voor het aangezicht van het Lam, hebben ieder lieren en schalen gouden vol zijnde met reukwerk, die zijn de gebeden van de heiligen.
    En toen Het de boekrol genomen had, wierpen de vier dieren en de vierentwintig ouderlingen zich vóór het Lam neer. Zij hadden elk een citer en gouden schalen vol reukwerk. Dit zijn de gebeden van de heiligen.
    And when he had taken the book, the four beasts and four and twenty elders fell down before the Lamb, having every one of them harps, and golden vials full of odours, which are the prayers of saints.
    Et lorsqu’il eut pris le livre, les quatre animaux et les vingt-quatre anciens tombèrent [sur leurs faces] devant l’Agneau, ayant chacun une harpe et des coupes d’or pleines de parfums, qui sont les prières des saints.
    Und da es das Buch nahm, da fielen die vier Tiere und die vierundzwanzig Ältesten nieder vor dem Lamm und hatten ein jeglicher Harfen und goldene Schalen voll Räuchwerk, das sind die Gebete der Heiligen,
    Et cum aperuisset librum, quatuor animalia, et viginti quatuor seniores ceciderunt coram Agno, habentes singuli citharas, et phialas aureas plenas odoramentorum, quae sunt orationes sanctorum:
    En toen het de boekrol aannam, vielen de vier levende wezens en de vierentwintig oudsten neer voor het aanschijn van het lam, ieder met een citer en gouden schalen vol reukwerk, dat zijn de gebeden van de heiligen.

  9. kai aaidousin ōidēn kainēn, legontes: axios ei labein to biblion, kai anoixai tas sphragidas autou; hoti esphagēs kai ēgorasas tōi theōi hēmas en tōi haimati sou, ek pasēs phulēs kai glōssēs kai laou kai ethnous,
    en zij zingen (een) lied nieuw, zeggende: waardig U bent (te) nemen het boek en (te)openen de zegels van het; omdat U bent geslacht en hebt gekocht voor God ons met het bloed van U uit elke stam en taal en volk en natie.
    En zij zongen een nieuw lied en zeiden: U bent het waard om de boekrol te nemen en zijn zegels te openen, want U bent geslacht en hebt ons voor God gekocht met Uw bloed, uit elke stam, taal, volk en natie.
    And they sung a new song, saying, Thou art worthy to take the book, and to open the seals thereof: for thou wast slain, and hast redeemed us to God by thy blood out of every kindred, and tongue, and people, and nation;
    Et ils chantent un cantique nouveau, disant : Tu es digne de prendre le livre, et d’en ouvrir les sceaux ; car tu as été immolé, et tu as acheté pour Dieu par ton sang, de toute tribu, et langue, et peuple, et nation;
    und sangen ein neues Lied und sprachen: Du bist würdig, zu nehmen das Buch und aufzutun seine Siegel; denn du bist erwürget und hast uns Gott erkauft mit deinem Blut aus allerlei Geschlecht und Zunge und Volk und Heiden.
    et cantabant canticum novum, dicentes: Dignus es, Domine, accipere librum, et aperire signacula ejus: quoniam occisus es, et redemisti nos Deo in sanguine tuo ex omni tribu, et lingua, et populo, et natione:
    En zij zongen een nieuw lied, en zeiden: waardig zijt gij de boekrol in ontvangst te nemen en zijn zegels te openen, want gij zijt geslacht en hebt vrijgekocht voor God met uw bloed mensen uit alle stam, taal, gemeenschap en volk;

  10. kai epoiēsas hēmas [autōs] tōi theōi hēmōn basileis [basileian] kai hiereis; kai basileusomen [basileusousin] epi tēs gēs.
    en U hebt gemaakt ons [hen] voor de God van ons koningen [(een) koninkrijk] en priesters; en wij zullen regeren [zij zullen regeren] op de aarde.
    En U hebt ons voor onze God gemaakt tot koningen en priesters en wij zullen als koningen regeren over de aarde.
    And hast made us unto our God kings and priests: and we shall reign on the earth.
    et tu les as faits rois* et sacrificateurs pour notre Dieu, et ils régneront sur la terre.
    und hast uns unserm Gott zu Königen und Priestern gemacht, und wir werden Könige sein auf Erden.
    et fecisti nos Deo nostro regnum, et sacerdotes: et regnabimus super terram.
    en gij hebt hen gemaakt voor onze God tot een koningschap en priesters, en zij zullen als koningen heersen op aarde!

  11. kai eidon, kai ēkousa [hōs] phōnēn aggelōn pollōn kuklothen [kuklōi] tou thronou kai tōn zōōn kai tōn presbuteron [kai ēn ho arithmos autōn muriades muriadōn] kai chiliaides chiliadōn,
    En ik zag en hoorde [als] (een) stem van engelen vele van rondom de troon en van de levende wezens en van de oudsten en duizenden van duizenden.
    En ik zag, en hoorde een geluid van vele engelen rondom de troon, van de dieren en van de ouderlingen. En hun aantal bedroeg tienduizenden tienduizendtallen en duizenden duizendtallen.
    And I beheld, and I heard the voice of many angels round about the throne and the beasts and the elders: and the number of them was ten thousand times ten thousand, and thousands of thousands;
    Et je vis : et j’ouïs une voix de beaucoup d’anges à l’entour du trône et des animaux et des anciens ; et leur nombre était des myriades de myriades et des milliers de milliers,
    Und ich sah und hörte eine Stimme vieler Engel um den Stuhl und um die Tiere und um die Ältesten her; und ihre Zahl war vieltausendmal tausend;
    Et vidi, et audivi vocem angelorum multorum in circuitu throni, et animalium, et seniorum: et erat numerus eorum millia millium,
    En ik zag, en ik hoorde een stem van vele engelen rondom de troon en de levende wezens en de oudsten, en hun aantal was tienduizenden tienduizendtallen en duizenden duizendtallen,

  12. legontes phōnēi megalēi, axion [axios] estin to arnion to esphagmenon labein tēn dunamin kai [tōn] plouton kai sophian kai ischun kai timēn kai doxan kai eulogian.
    zeggende met (een) stem luide, waardig is het Lam geslachte )om) (te) nemen de macht en [de] rijkdom en wijsheid en kracht en eeer en heerlijkheid en zegen.
    En zij zeiden met luide stem: Het Lam Dat geslacht is, is het waard om de kracht te ontvangen, en rijkdom, wijsheid, sterkte, eer, heerlijkheid en dankzegging.
    Saying with a loud voice, Worthy is the Lamb that was slain to receive power, and riches, and wisdom, and strength, and honour, and glory, and blessing.
    disant à haute voix : Digne est l’Agneau qui a été immolé, de recevoir la puissance, et richesse, et sagesse, et force, et honneur, et gloire, et bénédiction.
    und sie sprachen mit großer Stimme: Das Lamm, das erwürget ist, ist würdig, zu nehmen Kraft und Reichtum und Weisheit und Stärke und Ehre und Preis und Lob.
    dicentium voce magna: Dignus est Agnus, qui occisus est, accipere virtutem, et divinitatem, et sapientiam, et fortitudinem, et honorem, et gloriam, et benedictionem.
    zeggende met grote stem: waardig is het lam dat is geslacht om te ontvangen de kracht, rijkdom en wijsheid, sterkte, eer, glorie en zegening!

  13. kai pan ktisma ho estin en tōi ouranōi, kai en tēi gēi [epi tēs gēs], kai epi tēs thalassēs ha estin, kai ta en autois panta [pantas] ēkousa legontas: tōi kathēmenōi epi tou thronou [tōi thronōi] kai tōi arniōi hē eulogia kai hē timē kai hē doxa kai to kratos eis tous aiōnas tōn aiōnōn. [amēn.]
    En elk schepsel dat is in de hemel en op de aarde en onder de aarde en op de zee welke (dingen) zijn en in hen allle (dingen) ik hoorde zeggende: aan de Zittende op de troon en aan het Lam de zegen en de eer en de heerlijkheid en de kracht tot in de eeuwen van de eeuwen. [amen].
    En elk schepsel dat in de hemel, op de aarde, onder de aarde en op de zee is, en alles wat daarin is, hoorde ik zeggen: Aan Hem Die op de troon zit, en aan het Lam zij de dankzegging, de eer, de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid.
    And every creature which is in heaven, and on the earth, and under the earth, and such as are in the sea, and all that are in them, heard I saying, Blessing, and honour, and glory, and power, be unto him that sitteth upon the throne, and unto the Lamb for ever and ever.
    Et j’entendis toutes les créatures qui sont dans le ciel, et sur la terre, et au-dessous de la terre, et sur la mer, et toutes les choses qui y sont, disant : À celui qui est assis sur le trône et à l’Agneau, la bénédiction, et l’honneur, et la gloire, et la force, aux siècles des siècles!
    Und alle Kreatur, die im Himmel ist und auf Erden und unter der Erde und im Meer, und alles, was darinnen ist, hörte ich sagen: Dem, der auf dem Stuhl sitzt, und dem Lamm sei Lob und Ehre und Preis und Gewalt von Ewigkeit zu Ewigkeit!
    Et omnem creaturam, quae in caelo est, et super terram, et sub terra, et quae sunt in mari, et quae in eo: omnes audivi dicentes: Sedenti in throno, et Agno, benedictio et honor, et gloria, et potestas in saecula saeculorum.
    En ieder schepsel in de hemel en op de aarde, onder de aarde en op de zee, én alles wat daarin is, hoorde ik zeggen: aan hem die op de troon zit en aan het lam, de zegening en de eer, de glorie en de kracht, tot in de eeuwen der eeuwen!

  14. kai ta tessara zōa elegon: [legonta to] amēn; kai hoi eikositessares presbuteroi epesan, kai prosekunēsan zōnti eis tous aiōnas tōn aiōnōn.
    En de vier levende wezens zeiden: [zeggende het] amen en de vierentwintig oudsten vielen (neer) en aanbaden (de) Levende tot in de eeuwen van de eeuwen.
    En de vier dieren zeiden: Amen. En de vierentwintig ouderlingen wierpen zich neer en aanbaden Hem Die leeft in alle eeuwigheid.
    And the four beasts said, Amen. And the four and twenty elders fell down and worshipped him that liveth for ever and ever.
    Et les quatre animaux disaient : Amen ! Et les anciens tombèrent [sur leurs faces] et rendirent hommage.
    Und die vier Tiere sprachen: Amen! Und die vierundzwanzig Ältesten fielen nieder und beteten an den, der da lebt von Ewigkeit zu Ewigkeit.
    Et quatuor animalia dicebant: Amen. Et viginti quatuor seniores ceciderunt in facies suas: et adoraverunt viventem in saecula saeculorum.
    En de vier levende wezens zeiden: amen! En de oudsten vielen neer en brachten hem hulde.


1  2  3  4  5  6  7  8  9  10  11  12  13  14  15  16  17  18  19  20  21  22

Openbaring 6

  1. kai eidon hote [hoti] ēnoixen to arnion mian ek tōn [hepta] sphragidōn, kai ēkousa henos ek tōn tessarōn zōōn legontos hōs phōnēs [phōnēi,] [phōnē] brontēs: erchou kai blepe [erchou kai ide] [erchou].
    En ik zag en toen [dat] opende het Lam één van de [zeven] zegels en ik hoorde één van de vier levende wezens zeggende als een geluid van donder : kom en kijk.
    En ik zag hoe het Lam het eerste van de zegels opende en ik hoorde een van de vier dieren met een stem als van een donderslag zeggen: Kom en zie!
    And I saw when the Lamb opened one of the seals, and I heard, as it were the noise of thunder, one of the four beasts saying, Come and see.
    Je regardai, quand l'agneau ouvrit un des sept sceaux, et j'entendis l'un des quatre êtres vivants qui disait comme d'une voix de tonnerre: Viens.
    Und ich sah, daß das Lamm der Siegel eines auftat; und hörte der vier Tiere eines sagen wie mit einer Donnerstimme: Komm!
    Et vidi quod aperuisset Agnus unum de septem sigillis, et audivi unum de quatuor animalibus, dicens tamquam vocem tonitrui: Veni, et vide.
    En ik zag toe toen het lam het eerste van de zeven zegels opende en ik hoorde het eerste van de vier levende wezens roepen met een stem als van een donderslag: kom!

  2. kai eidon kai idou, hippos leukos, kai ho kathēmenos ep'autōi [auton] echōn toxon; kai edothē autōi stephanos, kai exēlthen nikōn, kai hina nikēsēi.
    En ik zag en zie een wit paard en de Zittende op het hebbende een boog en er werd gegeven aan hem een krans en hij ging uit overwinnende en opdat hij overwint.
    En ik zag en zie, een wit paard, en Hij Die erop zat, had een boog. En Hem was een kroon gegeven en Hij trok uit, overwinnend en om te overwinnen.
    And I saw, and behold a white horse: and he that sat on him had a bow; and a crown was given unto him: and he went forth conquering, and to conquer.
    Et je vis : et voici un cheval blanc, et celui qui était assis dessus ayant un arc ; et une couronne lui fut donnée, et il sortit en vainqueur et pour vaincre.
    Und ich sah, und siehe, ein weißes Pferd. Und der daraufsaß, hatte einen Bogen; und ihm ward gegeben eine Krone, und er zog aus sieghaft, und daß er siegte.
    Et vidi: et ecce equus albus, et qui sedebat super illum, habebat arcum, et data est ei corona, et exivit vincens ut vinceret.
    En ik zag en zie: een wit paard, en die daarop gezeten was, had een boog. En hem werd een kroon gegeven en hij trok uit als overwinnaar om te overwinnen.

  3. kai hote ēnoixen tēn deuteran sphragida [tēn deuteran] ēkousa tou deuterō zōiou legontos: erchou kai blepe.
    En toen Het opende het tweede zegelhoorde ik het tweede levende wezen zeggende: kom en kijk.
    En toen het Lam het tweede zegel geopend had, hoorde ik het tweede dier zeggen: Kom en zie!
    And when he had opened the second seal, I heard the second beast say, Come and see.
    Et lorsqu’il ouvrit le second sceau, j’entendis le second animal disant : Viens [et vois].
    Und da es das andere Siegel auftat, hörte ich das andere Tier sagen: Komm!
    Et cum aperuisset sigillum secundum, audivi secundum animal, dicens: Veni, et vide.
    En toen hij het tweede zegel opende, hoorde ik het tweede levende wezen roepen: kom!

  4. kai exēlthen allos hippos purros [puros] kai tōi kathēmenōi ep' autōi [auton] edothē autōi labein tēn eirēnēn apo [ek] tēs gēs kai hina allēlous sphaxōsin [sphaxousin] kai edothē autōi machaira megalē
    En kwam te voorschijn (een) ander paard rood [van vuur] en aan de zittende op het werd gegeven aan hem (te) nemen de vrede weg van [uit] de aarde en opdat elkaar zij slachten en er werd gegeven aan hem (een) groot zwaard.
    En een ander paard, dat rood was, trok uit, en aan hem die erop zat, werd macht gegeven de vrede van de aarde weg te nemen, en te maken dat men elkaar zou afslachten. En hem werd een groot zwaard gegeven.
    And there went out another horse that was red: and power was given to him that sat thereon to take peace from the earth, and that they should kill one another: and there was given unto him a great sword.
    Et il sortit un autre cheval, roux; et il fut donné à celui qui était assis dessus d’ôter la paix de la terre, et [de faire] qu’ils s’égorgeassent l’un l’autre; et il lui fut donné une grande épée.
    Und es ging heraus ein anderes Pferd, das war rot. Und dem, der daraufsaß, ward gegeben, den Frieden zu nehmen von der Erde und daß sie sich untereinander erwürgten; und ward ihm ein großes Schwert gegeben.
    Et exivit alius equus rufus: et qui sedebat super illum, datum est ei ut sumeret pacem de terra, et ut invicem se interficiant, et datus est ei gladius magnus.
    En een ander paard, vuurrood, trok uit. En aan hem die erop gezeten was, werd het gegeven de vrede van de aarde weg te nemen, zodat men elkaar zou afslachten, en hem werd een groot zwaard gegeven.

  5. kai hote ēnoixen tēn tritēn sphragida [tēn tritēn] ēkousa tou tritou zōou legontos: erchou kai blepe [erchou kai ide] [erchou]. kai eidon, kai idou, hippos melas, kai ho kathēmenos ep' autōi [auton] echōn zugōn en tēi cheiri autou.
    En toen Het opende het derde zegel hoorde ik het derde levende wezen zeggende: kom en kijk en ik zag en zie een paard zwart en de zittende op het hebbende (een) weegschaal in de hand van hem.
    En toen het Lam het derde zegel geopend had, hoorde ik het derde dier zeggen: Kom en zie! En ik zag, en zie, een zwart paard, en hij die erop zat had een weegschaal in zijn hand.
    And when he had opened the third seal, I heard the third beast say, Come and see. And I beheld, and lo a black horse; and he that sat on him had a pair of balances in his hand.
    Et lorsqu’il ouvrit le troisième sceau, j’entendis le troisième animal disant : Viens [et vois]. Et je vis : et voici un cheval noir; et celui qui était assis dessus, ayant une balance dans sa main.
    Und da es das dritte Siegel auftat, hörte ich das dritte Tier sagen: Komm! Und ich sah, und siehe, ein schwarzes Pferd. Und der daraufsaß, hatte eine Waage in seiner Hand.
    Et cum aperuisset sigillum tertium, audivi tertium animal, dicens: Veni, et vide. Et ecce equus niger: et qui sedebat super illum, habebat stateram in manu sua.
    En toen hij het derde zegel opende, hoorde ik het derde levende wezen zeggen: kom! En ik zag, en zie: een zwart paard, en die daarop gezeten was had een weegschaal in zijn hand.

  6. kai ēkousa [hōs] phōnēn en mesōi tōn tessarōn zōōn legousan: choinix sitou dēnariou, kai treis choinikes krithēs [krithōn] dēnariou, kai to elaion kai ton oinon mē adikēsēis.
    En ik hoorde [als] (een) stem in (het) midden van de vier levende wezens zeggende : (een) maat van tarwe vor een denarius en drie maten van gerst voor een denarius en de olie en de wijn niet u moet beschadigen.
    En ik hoorde te midden van de vier dieren een stem zeggen: Een maat tarwe voor een penning, dat is het dagloon van een arbeider. en drie maten gerst voor een penning. En breng de olie en de wijn geen schade toe.
    And I heard a voice in the midst of the four beasts say: A measure of wheat for a penny, and three measures of barley for a penny; and see thou hurt not the oil and the wine.
    Et j’ouïs comme une voix au milieu des quatre animaux, disant : Une mesure de froment pour un denier, et trois mesures d’orge pour un denier; et ne nuis pas à l’huile ni au vin.
    Und ich hörte eine Stimme unter den vier Tieren sagen: Ein Maß Weizen um einen Groschen und drei Maß Gerste um einen Groschen; und dem Öl und Wein tu kein Leid!
    Et audivi tamquam vocem in medio quatuor animalium dicentium: Bilibris tritici denario et tres bilibres hordei denario, et vinum, et oleum ne laeseris.
    En ik hoorde iets als een stem te midden van de vier levende wezens zeggen: een maat tarwe voor een dagloon en drie maten gerst voor een dagloon, en breng geen schade toe aan de olie en de wijn!

  7. kai hote ēnoixen tēn sphragida tēn tetartēn, ēkousa phōnēn tou tetartou zōou legousan [legontos]: erchou kai blepe [erchou kai ide] [erchou].
    En toen Het opende de zegel de vierde, ik hoorde (de) stem van het vierde levende wezen zeggende: kom en kijk [kom en zie].
    En toen het Lam het vierde zegel geopend had, hoorde ik de stem van het vierde dier zeggen: Kom en zie!
    And when he had opened the fourth seal, I heard the voice of the fourth beast say, Come and see.
    Et lorsqu’il ouvrit le quatrième sceau, j’entendis [la voix du] quatrième animal, disant : Viens [et vois].
    Und da es das vierte Siegel auftat, hörte ich die Stimme des vierten Tiers sagen: Komm!
    Et cum aperuisset sigillum quartum, audivi vocem quarti animalis dicentis: Veni, et vide.
    En toen hij het vierde zegel opende, hoorde ik de stem van het vierde levende wezen roepen: kom!

  8. kai eidon, kai idou, hippos chlōros, kai ho kathēmenos epanō autou, onoma autōi ho thanatos, kai ho haaidēs akolouthei [ēkolouthei] met' autou [autōi]; kai edothē autois [autōi] exousia apokteinai epi to tetarton tēs gēs [apokteinai] en rhomphaiaai kai en limōi kai en thanatōi, kai hupo tōn thēriōn tēs gēs.
    En ik zag en zie (een) paard vaal en de zittende bovenop het (de) naam aan hem (was) de dood en de onderwereld volgt met hem en (er) werd gegeven aan hen volmacht om te doden opo het vierde van de aarde met het zwaard en met honger en met de dood en door de wilde dieren van de aarde.
    En ik zag, en zie: een grauw paard en die erop zat, zijn naam was de dood, en het rijk van de dood volgde hem. En hun werd macht gegeven over het vierde deel van de aarde om te doden met het zwaard, met honger, met de dood en door de wilde dieren van de aarde.
    And I looked, and behold a pale horse: and his name that sat on him was Death, and Hell followed with him. And power was given unto them over the fourth part of the earth, to kill with sword, and with hunger, and with death, and with the beasts of the earth.
    Et je vis : et voici un cheval livide; et le nom de celui qui était assis dessus est la Mort; et le hadès suivait avec lui; et il lui fut donné pouvoir sur le quart de la terre, pour tuer avec l’épée, et par la famine, et par la mort, et par les bêtes sauvages de la terre.
    Und ich sah, und siehe, ein fahles Pferd. Und der daraufsaß, des Name hieß Tod, und die Hölle folgte ihm nach. Und ihnen ward Macht gegeben, zu töten das vierte Teil auf der Erde mit dem Schwert und Hunger und mit dem Tod und durch die Tiere auf Erden.
    Et ecce equus pallidus: et qui sedebat super eum, nomen illi Mors, et infernus sequebatur eum, et data est illi potestas super quatuor partes terrae, interficere gladio, fame, et morte, et bestiis terrae.
    En ik zag, en zie: een vaal paard, en die daarop gezeten was, diens naam was ‘de dood’, en het schimmenrijk volgde hem; hun werd macht gegeven over het vierde deel van de aarde om te doden met het zwaard en met de honger en de pest en door de beesten van de aarde.

  9. kai hote ēnoixen tēn pemptēn sphragida eidon hupokatō tou thusiastēriou tas psuchas tōn esphagmenōn dia ton logon tou theou, kai dia tēn marturian [tou arniou] hēn eichon.
    En toen Het opende het vijfde zegel zag ik onder het altaar de zielen van de geslachten om het woord van God en om het getuigenis [van het Lam] dat zij hadden.
    En toen het Lam het vijfde zegel geopend had, zag ik onder het altaar de zielen van hen die geslacht waren omwille van het Woord van God en omwille van het getuigenis dat zij hadden.
    And when he had opened the fifth seal, I saw under the altar the souls of them that were slain for the word of God and for the testimony which they held:
    Et lorsqu’il ouvrit le cinquième sceau, je vis sous l’autel les âmes de ceux qui avaient été égorgés pour la parole de Dieu et pour le témoignage qu’ils avaient [rendu].
    Und da es das fünfte Siegel auftat, sah ich unter dem Altar die Seelen derer, die erwürgt waren um des Wortes Gottes willen und um des Zeugnisses willen, das sie hatten.
    Et cum aperuisset sigillum quintum, vidi subtus altare animas interfectorum propter verbum Dei, et propter testimonium, quod habebant:
    En toen hij het vijfde zegel opende, zag ik onder het altaar de zielen van hen die geslacht zijn vanwege het woord Gods en het getuigenis dat zij hadden.

  10. kai ekrazon [ekraxan] phōnēi megalēi [phōnēn megalēn], legontes: heōs pote ho despotēs ho hagios kai ho alēthinos ou krineis kai ekdikeis to haima hēmōn apo [ek tōn katoikountōn epi tēs gēs;
    En zij riepen met een stem luide zeggende: tot wanneer Meester heilige en waarachtige niet oordeelt U en wreekt U het bloed van ons aan de wonenden op de aarde.
    En zij riepen met luide stem: Tot hoelang, heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt U ons bloed niet aan hen die op de aarde wonen?
    And they cried with a loud voice, saying, How long, O Lord, holy and true, dost thou not judge and avenge our blood on them that dwell on the earth?
    Et elles criaient à haute voix, disant : Jusques à quand, ô Souverain, saint et véritable, ne juges-tu pas et ne venges-tu pas notre sang sur ceux qui habitent sur la terre?
    Und sie schrieen mit großer Stimme und sprachen: HERR, du Heiliger und Wahrhaftiger, wie lange richtest du nicht und rächest unser Blut an denen, die auf der Erde wohnen?
    et clamabant voce magna, dicentes: Usquequo Domine (sanctus et verus), non judicas, et non vindicas sanguinem nostrum de iis qui habitant in terra?
    En zij schreeuwden met grote stem, zeggend: hoe lang nog, Meester, heilige en waarachtige, voordat gij oordeelt en ons bloed wreekt aan hen die op de aarde wonen?

  11. kai edothēsan [edothē] hekastois [autois autois hekastōi] stolai leukai [stolē leukē], kai erethē autois hina anapausōntai [anapausontai] eti chronon mikron, heōs hou plērōsontai [plērōthōsin] [plērōsōsin] kai hoi sundouloi autōn kai hoi adelphoi autōn [kai] hoi mellontes apokteinesthai [apoktennesthai] [apoltenesthai] hōs kai autoi
    En zij werden gegeven aan ieder witte gewaden en er werd gezegd tot hen dat zij rusten nog en tijd korte totdat zij voltallig zullen zijn en de mededienstknechten van hen en de broeders van hen de zullende gedood worden zoals ook zij.
    En aan ieder van hen werd een lang wit gewaad gegeven. En tegen hen werd gezegd dat zij nog een korte tijd moesten rusten, totdat ook het aantal van hun mededienstknechten en hun broeders, die evenals zij gedood zouden worden volledig zou zijn geworden.
    And white robes were given unto every one of them; and it was said unto them, that they should rest yet for a little season, until their fellowservants also and their brethren, that should be killed as they were, should be fulfilled.
    Et il leur fut donné à chacun une longue robe blanche; et il leur fut dit qu’ils se reposassent encore un peu de temps, jusqu’à ce que et leurs compagnons d’esclavage et leurs frères qui devaient être mis à mort comme eux, fussent au complet.
    Und ihnen wurde gegeben einem jeglichen ein weißes Kleid, und ward zu ihnen gesagt, daß sie ruhten noch eine kleine Zeit, bis daß vollends dazukämen ihre Mitknechte und Brüder, die auch sollten noch getötet werden gleich wie sie.
    Et datae sunt illis singulae stolae albae: et dictum est illis ut requiescerent adhuc tempus modicum donec compleantur conservi eorum, et fratres eorum, qui interficiendi sunt sicut et illi.
    En aan ieder van hen werd een wit gewaad gegeven. En aan hen werd gezegd nog een korte tijd te rusten, totdat ook het getal van hun mededienaren en broeders vol zou zijn, die gedood zouden worden evenals zijzelf.

  12. kai eidon hote ēnoixen tēn sphragida tēn hektēn kai idou, seismos megas egeneto, kai ho helios egeneto melas [egeneto] hōs sakkos trichinos, kai hē selēnē [holē] egeneto hōs haima,
    En ik zag toen Het opende het zegel zesde en zie, (een) aardbeving grote gebeurde en de zon werd zwart als (een) zak van haar en de maan werd als bloed.
    En ik zag toen het Lam het zesde zegel geopend had en zie er kwam een grote aardbeving en de zon werd zwart als een haren zak en de maan werd als bloed,
    And I beheld when he had opened the sixth seal, and, lo, there was a great earthquake and the sun became black as sackcloth of hair and the moon became as blood;
    Et je vis, lorsqu’il ouvrit le sixième sceau : et il se fit un grand tremblement de terre et le soleil devint noir comme un sac de poil, et la lune devint tout entière comme du sang.
    Und ich sah, daß es das sechste Siegel auftat, und siehe, da ward ein großes Erdbeben, und die Sonne ward schwarz wie ein härener Sack, und der Mond ward wie Blut;
    Et vidi cum aperuisset sigillum sextum: et ecce terraemotus magnus factus est et sol factus est niger tamquam saccus cilicinus: et luna tota facta est sicut sanguis:
    En ik zag, toen hij het zesde zegel opende: er geschiedde een grote aardbeving en het geschiedde dat de zon zwart werd als een haren rouwzak en het geschiedde dat de gehele maan werd als bloed.

  13. kai ho asteres tou ouranou epesan [epeson] eis tēn gēn, hōs sukē ballei [baloùsa] tous olunthous autēs, hupo megalou anemou [megalou] seiomenē;
    En de sterren van de hemel vielen op de aarde; zoals een vijgeboom werpt de onrijpe vijgen van haar door (een) hevige wind geschud wordende;
    en de sterren van de hemel vielen op de aarde, zoals een vijgenboom zijn onrijpe vijgen afwerpt als hij door een harde wind wordt geschud.
    And the stars of heaven fell unto the earth, even as a fig tree casteth her untimely figs, when she is shaken of a mighty wind.
    et les étoiles du ciel tombèrent sur la terre, comme un figuier agité par un grand vent jette loin ses figues tardives.
    und die Sterne des Himmels fielen auf die Erde, gleichwie ein Feigenbaum seine Feigen abwirft, wenn er von großem Wind bewegt wird.
    et stellae de caelo ceciderunt super terram, sicut ficus emittit grossos suos cum a vento magno movetur:
    De sterren vielen van de hemel op de aarde, zoals een vijgenboom zijn onrijpe vruchten afwerpt wanneer hij door een sterke wind geschud wordt.

  14. kai [ho] ouranos apechōristhē hōs biblion heilissomenon, [helissomenon] [helissomenos], kai pan oros kai nēsos ek tōn topōn autōn ekinēthēsan.
    en [de] hemel week terug als een) boek opgerold wordende en elke berg en eiland uit de plaatsen van hen werden bewogen.
    En de hemel week terug als een boekrol die wordt opgerold. En alle bergen en alle eilanden werden van hun plaats gerukt.
    And the heaven departed as a scroll when it is rolled together and every mountain and island were moved out of their places.
    Et le ciel se retira comme un livre qui s’enroule, et toute montagne et toute île furent transportées de leur place.
    Und der Himmel entwich wie ein zusammengerolltes Buch; und alle Berge und Inseln wurden bewegt aus ihren Örtern.
    et cælum recessit sicut liber involutus: et omnis mons, et insulæ de locis suis motæ sunt:
    En de hemel week terug zoals een boekrol die wordt opgerold, en bergen en eilanden werden alle van hun plaats gerukt.

  15. kai hoi basileis tēs gēs kai hoi megestanes kai hoi plousioi, kai hoi chiliarchoi [kai hoi plousioi,] kai hoi dunatoi [ischuroi], kai pas doulos kai pas eleutheros ekrupsan heautous eis ta spēlaia kai eis tas petras tōn oreōn,
    En de koningen van de aarde en de groten en de rijken en de oversten en de machrtigen [sterken] en elke slaaf en elke vrije verborgen zich in de holen en in de rotsen van de bergen.
    En de koningen van de aarde, de groten, de rijken, de oversten over duizend, de machtigen en alle slaven en vrije mensen verborgen zich in de grotten en tussen de rotsen in de bergen.
    And the kings of the earth, and the great men and the rich men, and the chief captains, and the mighty men, and every bondman, and every free man, hid themselves in the dens and in the rocks of the mountains.
    Et les rois de la terre et les grands, et les chiliarques, et les riches et les forts, et tout esclave et [tout] homme libre, se cachèrent dans les cavernes et dans les rochers des montagnes.
    Und die Könige auf Erden und die Großen und die Reichen und die Hauptleute und die Gewaltigen und alle Knechte und alle Freien verbargen sich in den Klüften und Felsen an den Bergen.
    et reges terrae, et principes, et tribuni, et divites, et fortes, et omnis servus, et liber absconderunt se in speluncis, et in petris montium:
    En de koningen van de aarde en de grootheden en de oversten over duizend en de rijken en de sterken, en iedere dienstknecht en vrije, zij verborgen zich in de spelonken en de rotsen van de bergen.

  16. kai legousin tois oresin kai tais petrais: pesete ep' hēmas, kai krupsate hēmas apo prosōpou tou kathēmenou epi tou thronou [toi thronōi], kai apo tēs orgēs tou arniou.
    en zij zeggen tot de bergen en tot de rotsen : valt op ons en verbergt ons weg van (het) aangezicht van de Zittende op de troon en weg van de toorn van het Lam.
    En zij zeiden tegen de bergen en de rotsen: Val op ons en verberg ons voor het aangezicht van Hem Die op de troon zit en voor de toorn van het Lam.
    And said to the mountains and rocks, Fall on us, and hide us from the face of him that sitteth on the throne, and from the wrath of the Lamb:
    et ils disent aux montagnes et aux rochers : Tombez sur nous et tenez-nous cachés de devant la face de celui qui est assis sur le trône et de devant la colère de l’Agneau;
    und sprachen zu den Bergen und Felsen: Fallt über uns und verbergt uns vor dem Angesichte des, der auf dem Stuhl sitzt, und vor dem Zorn des Lammes!
    et dicunt montibus, et petris: Cadite super nos, et abscondite nos a facie sedentis super thronum, et ab ira Agni:
    En zij zeiden tot de bergen en de rotsen: valt op ons en verbergt ons voor het aangezicht van hem die zetelt op de troon en voor de toorn van het lam,

  17. hoti ēlthen hē hēmera hē megalē tēs orgēs autou [autōn] kai tis dunatai stathēnai;
    Omdat is gekomen de dag grote van de toorn van Het/Hem en wie kan blijven staan?
    Want de grote dag van Zijn toorn is aangebroken en wie kan dan staande blijven?
    For the great day of his wrath is come; and who shall be able to stand?
    car le grand jour de sa colère est venu, et qui peut subsister?
    Denn es ist gekommen der große Tag seines Zorns, und wer kann bestehen?
    quoniam venit dies magnus iræ ipsorum: et quis poterit stare?
    want de grote dag van hun toorn is gekomen en wie kan staande blijven?


1  2  3  4  5  6  7  8  9  10  11  12  13  14  15  16  17  18  19  20  21  22

Openbaring 7

  1. kai meta tauta [touto] eidon tessaras aggelous hestōtas epi tas tessaras gōnias tēs gēs kratountas tous tessaras anemous tēs gēs, hina mē pnēei anemos epi tēs gēs, mēte epi tēs thalassēs, mēte epi pan [ti] dendron.
    En na deze (dingen) [dit] zag ik vier engelen staande op de vier hoeken van de aarde vasthoudende de vier winden van de aarde opdat niet blaast (een) wind op de aarde noch op de zee noch op elke boom.
    Hierna zag ik vier engelen staan op de vier hoeken van de aarde. Zij hielden de vier winden van de aarde tegen, opdat er geen wind zou waaien op de aarde, of op de zee of tegen enige boom.
    And after these things I saw four angels standing on the four corners of the earth, holding the four winds of the earth, that the wind should not blow on the earth, nor on the sea, nor on any tree.
    Après cela, je vis quatre anges debout aux quatre coins de la terre ; ils retenaient les quatre vents de la terre, afin qu'il ne soufflât point de vent sur la terre, ni sur la mer, ni sur aucun arbre.
    Und darnach sah ich vier Engel stehen auf den vier Ecken der Erde, die hielten die vier Winde der Erde, auf daß kein Wind über die Erde bliese noch über das Meer noch über irgend einen Baum.
    Post haec vidi quatuor angelos stantes super quatuor angulos terrae, tenentes quatuor ventos terrae, ne flarent super terram, neque super mare, neque in ullam arborem.
    Daarna zag ik vier engelen staan bij de vier hoeken van de aarde, die de vier winden van de aarde vasthielden, zodat er geen wind kon waaien over land of zee of enige boom.

  2. kai eidon allon aggelon anabanta [anabainonta] apo anatolēs heliou, echonta sphragida theou zōntos; kai ekraxen phōnēi megalēi tois tessarsin aggelois, hois edothē autois adikēsai tēn gēn kai tēn thalassan,
    En ik zag (een) andere engel opgekomen zijnde [opkomende] vanaf (de) opkomst van (de) zon hebbende (het) zegel van (de) God levende en hij riep met (een) stem luide tot de vier engelen aan wie het was gegeven aan hen schade toe (te) brengen aan de aarde en de zee.
    En ik zag een andere engel opkomen vanwaar de zon opgaat, met het zegel van de levende God. En hij riep met luide stem tegen de vier engelen aan wie het gegeven was de aarde en de zee schade toe te brengen,
    And I saw another angel ascending from the east, having the seal of the living God: and he cried with a loud voice to the four angels, to whom it was given to hurt the earth and the sea,
    Et je vis un autre ange montant de l’orient, ayant le sceau du Dieu vivant; et il cria à haute voix aux quatre anges, auxquels il avait été donné de nuire à la terre et à la mer,
    Und ich sah einen anderen Engel aufsteigen von der Sonne Aufgang, der hatte das Siegel des lebendigen Gottes und schrie mit großer Stimme zu den vier Engeln, welchen gegeben war zu beschädigen die Erde und das Meer;
    Et vidi alterum angelum ascendentem ab ortu solis, habentem signum Dei vivi: et clamavit voce magna quatuor angelis, quibus datum est nocere terrae et mari,
    En ik zag een andere engel opkomen vanwaar de zon opgaat: hij had het zegel van de levende God en schreeuwde met grote stem tot de vier engelen aan wie het gegeven was om schade toe te brengen aan de aarde en de zee,

  3. legōn: mē adikēsēte tēn gēn, mēte tēn thalassan, mēte ta dendra, achris hou sphragizōmen [sphragisōmen] tous doulos tou theou hēmōn epi tōn metōpōn autōn.
    Zeggende: niet brengt schade toe aan de aarde noch de zee noch de bomen totdat wij verzegelen de dienstknechten van God van ons op de voorhoofden van hen.
    en zei: Breng geen schade toe aan de aarde, en ook niet aan de zee en de bomen, totdat wij de dienaren van onze God aan hun voorhoofd verzegeld hebben.
    Saying, Hurt not the earth, neither the sea, nor the trees, till we have sealed the servants of our God in their foreheads.
    disant : Ne nuisez pas à la terre, ni à la mer, ni aux arbres, jusqu’à ce que nous ayons scellé au front les esclaves de notre Dieu.
    und er sprach: Beschädiget die Erde nicht noch das Meer noch die Bäume, bis wir versiegeln die Knechte unsers Gottes an ihren Stirnen!
    dicens: Nolite nocere terrae, et mari, neque arboribus, quoadusque signemus servos Dei nostri in frontibus eorum.
    en zei: brengt geen schade toe aan de aarde of de zee of de bomen, voordat wij de dienaars van onze God verzegeld hebben op hun voorhoofd!

  4. kai ēkousa ton arithmon tōn esphragismenōn rmd'[hekaton kai tessarakonta tessares] chiliades, esphragismenoi [esphragismenōn] ek pasēs phulēs huiōn Israēl;
    En ik hoorde het getal van de verzegelden: 144 duizend verzegelden uit elke stam van de zonen van Israel;
    En ik hoorde het aantal van hen die verzegeld waren: honderdvierenveertigduizend waren er verzegeld uit alle stammen van de Israëlieten.
    And I heard the number of them which were sealed: and there were sealed an hundred and forty and four thousand of all the tribes of the children of Israel.
    Et j’entendis le nombre de ceux qui étaient scellés : cent quarante-quatre mille scellés de toute tribu des fils d’Israël.
    Und ich hörte die Zahl derer, die versiegelt wurden: hundertvierundvierzigtausend, die versiegelt waren von allen Geschlechtern der Kinder Israel:
    Et audivi numerum signatorum, centum quadraginta quatuor millia signati, ex omni tribu filiorum Israel.
    En ik hoorde het aantal van de verzegelden: honderdvierenveertigduizend verzegelden uit alle stammen van de kinderen Israëls;

  5. ek phulēs Iouda, ib' [dōdeka] chiliades esphragismenoi; [esphragismenai] ek phulēs Rhoubēn [Rhoubim], ib' [dōdeka] chiliades esphragismenoi; ek phulēs Gad, ib' [dōdeka] chiliades esphragismenoi;
    Uit de stam Juda 12 [twaalf] duizend verzegelden; uit (de) stam Ruben 12 [twaalf] duizend verzegelden; uit de stam van Gad 12 [twaalf] duizend verzegelden.
    Uit de stam Juda waren er twaalfduizend verzegeld, uit de stam Ruben waren er twaalfduizend verzegeld, uit de stam Gad waren er twaalfduizend verzegeld,
    Of the tribe of Juda were sealed twelve thousand. Of the tribe of Reuben were sealed twelve thousand. Of the tribe of Gad were sealed twelve thousand.
    de la tribu de Juda, douze mille scellés ; de la tribu de Ruben, douze mille ; de la tribu de Gad, douze mille;
    Von dem Geschlechte Juda zwölftausend versiegelt; von dem Geschlechte Ruben zwölftausend versiegelt; von dem Geschlechte Gad zwölftausend versiegelt;
    Ex tribu Juda duodecim millia signati: ex tribu Ruben duodecim millia signati: ex tribu Gad duodecim millia signati:
    uit de stam Juda twaalfduizend verzegelden, uit de stam Ruben twaalfduizend, uit de stam Gad twaalfduizend,

  6. ek phulēs Asēr, ib' [dōdeka] chiliades esphragismenoi; ek phulēs Nephthaleim, ib' [dōdeka] chiliades esphragismenoi; ek phulēs Manassē, ib' [dōdeka] chiliades esphragismenoi;
    Uit de stam Aser twaalfduizend verzegelden; uit (de) stam Naftali twaalfduizend verzegelden; uit de stam van Manasse twaalfduizend verzegelden.
    uit de stam Aser waren er twaalfduizend verzegeld, uit de stam Naftali waren er twaalfduizend verzegeld, uit de stam Manasse waren er twaalfduizend verzegeld,
    Of the tribe of Aser were sealed twelve thousand. Of the tribe of Nepthalim were sealed twelve thousand. Of the tribe of Manasses were sealed twelve thousand.
    de la tribu d’Aser, douze mille; de la tribu de Nephthali, douze mille; de la tribu de Manassé, douze mille;
    von dem Geschlechte Asser zwölftausend versiegelt; von dem Geschlechte Naphthali zwölftausend versiegelt; von dem Geschlechte Manasse zwölftausend versiegelt;
    ex tribu Aser duodecim millia signati: ex tribu Nephthali duodecim millia signati: ex tribu Manasse duodecim millia signati:
    uit de stam Aser twaalfduizend, uit de stam Naftali twaalfduizend, uit de stam Manasse twaalfduizend,

  7. ek phulēs Sumeōn, ib' [dōdeka] chiliades esphragismenoi; ek phulēs Leuï, ib' [dōdeka] chiliades esphragismenoi; ek phulēs Isachar, ib' [dōdeka] chiliades esphragismenoi;
    Uit de stam Simeon 12 [twaalf] duizend verzegelden; uit (de) stam Levi 12 [twaalf] duizend verzegelden; uit de stam van Issakar 12 [twaalf] duizend verzegelden.
    uit de stam Simeon waren er twaalfduizend verzegeld, uit de stam Levi waren er twaalfduizend verzegeld, uit de stam Issaschar waren er twaalfduizend verzegeld,
    Of the tribe of Simeon were sealed twelve thousand. Of the tribe of Levi were sealed twelve thousand. Of the tribe of Issachar were sealed twelve thousand.
    de la tribu de Siméon, douze mille; de la tribu de Lévi, douze mille; de la tribu d’Issachar, douze mille;
    von dem Geschlechte Simeon zwölftausend versiegelt; von dem Geschlechte Levi zwölftausend versiegelt; von dem Geschlechte Isaschar zwölftausend versiegelt;
    ex tribu Simeon duodecim millia signati: ex tribu Levi duodecim millia signati: ex tribu Issachar duodecim millia signati:
    uit de stam Simeon twaalfduizend, uit de stam Levi twaalfduizend, uit de stam Issachar twaalfduizend,

  8. ek phulēs Zaboulōn, ib' [dōdeka] chiliades esphragismenoi; ek phulēs Iōsēph, ib' [dōdeka] chiliades esphragismenoi; ek phulēs Benjamin, ib' [dōdeka] chiliades esphragismenoi [esphragismenai].
    Uit de stam Zebulon 12 [twaalf] duizend verzegelden; uit (de) stam Jozef 12 [twaalf] duizend verzegelden; uit de stam van Benjamin 12 [twaalf] duizend verzegelden.
    uit de stam Zebulon waren er twaalfduizend verzegeld, uit de stam Jozef waren er twaalfduizend verzegeld en uit de stam Benjamin waren er twaalfduizend verzegeld.
    Of the tribe of Zabulon were sealed twelve thousand. Of the tribe of Joseph were sealed twelve thousand. Of the tribe of Benjamin were sealed twelve thousand.
    de la tribu de Zabulon, douze mille; de la tribu de Joseph, douze mille; de la tribu de Benjamin, douze mille scellés.
    von dem Geschlechte Sebulon zwölftausend versiegelt; von dem Geschlechte Joseph zwölftausend versiegelt; von dem Geschlechte Benjamin zwölftausend versiegelt.
    ex tribu Zabulon duodecim millia signati: ex tribu Joseph duodecim millia signati: ex tribu Benjamin duodecim millia signati.
    uit de stam Zebulon twaalfduizend, uit de stam Jozef twaalfduizend, uit de stam Benjamin twaalfduizend verzegelden.

  9. meta tauta eidon kai idou ochlos polus, hon arithmēsai auton oudeis ēdunato [edunato], ek pantos ethnous kai phulōn kai laōn kai glōssōn, hestōtes [hestōtas] enōpion tou thronou kai enōpion tou arniou, peribeblēmenoi [peribeblēmenous] stolas leukas kai phoinikes [phoinikas] en tais chersin autōn.
    Na deze (dingen) zag ik en zie (een) menigte grote die tellen haar niemand kon uit elke natie en stammen en volken en talen staande voor het aangezicht van de troon en voor het aangezicht van het Lam omhuld (met) gewaden witte en palmtakken in de handen van hen.
    Hierna zag ik en zie, een grote menigte, die niemand tellen kon, uit alle naties, stammen, volken en talen, stond vóór de troon en vóór het Lam, bekleed met witte gewaden en palmtakken in hun hand.
    After this I beheld, and, lo, a great multitude, which no man could number, of all nations, and kindreds, and people, and tongues, stood before the throne, and before the Lamb, clothed with white robes, and palms in their hands;
    Après ces choses, je vis : et voici, une grande foule que personne ne pouvait dénombrer, de toute nation et tribus et peuples et langues, se tenant devant le trône et devant l’Agneau, vêtus de longues robes blanches et [ayant] des palmes dans leurs mains.
    Darnach sah ich, und siehe, eine große Schar, welche niemand zählen konnte, aus allen Heiden und Völkern und Sprachen, vor dem Stuhl stehend und vor dem Lamm, angetan mit weißen Kleidern und Palmen in ihren Händen,
    Post haec vidi turbam magnam, quam dinumerare nemo poterat, ex omnibus gentibus, et tribubus, et populis, et linguis: stantes ante thronum, et in conspectu Agni, amicti stolis albis, et palmae in manibus eorum:
    Daarna zag ik, en zie: een grote schare die niemand tellen kon, uit alle volken en stammen, gemeenschappen en talen, staande vóór de troon en vóór het lam, gekleed in witte gewaden, met palmtakken in hun handen;

  10. kai krazontes [krazousin] phōnēi megalēi, legontes: hē sōtēria tōi kathēmenōi epi tou thronou tou theou hēmōn [theōi, hēmōn tōi kathēmenōi epi tōi thronōi], kai tōi arniōi.
    En roepende [Zij roepen] met (een) stem luide zeggende: het heil aan de Zittende op de troon van de God van ons en aan het Lam.
    En zij riepen met een luide stem: De zaligheid is van onze God, Die op de troon zit, en van het Lam!
    And cried with a loud voice, saying, Salvation to our God which sitteth upon the throne, and unto the Lamb.
    Et ils crient à haute voix, disant : Le salut est à notre Dieu qui est assis sur le trône et à l’Agneau.
    schrieen mit großer Stimme und sprachen: Heil sei dem, der auf dem Stuhl sitzt, unserm Gott, und dem Lamm!
    et clamabant voce magna, dicentes: Salus Deo nostro, qui sedet super thronum, et Agno.
    en zij schreeuwen met grote stem, zeggend: de redding is aan onze God, die zetelt op de troon, en aan het lam!

  11. kai pantes hoi aggeloi hestēkesan [hestēkeisan] kuklōi tou thronou kai tōn presbuterōn kai tōn tessarōn zōōn, kai epeson [epesan] enōpion tou thronou [autou] epi prosōpon [ta prosōpa] autōn, kai prosekunēsan tōi theōi,
    En al de engelen stonden rondom de troon en de oudsten en de vier levende wezens en zij vielen (neer) voor het aangezicht van de troon [van Hem] op (het) aangezicht van hen en zij aanbaden God.
    En alle engelen stonden rondom de troon, de ouderlingen en de vier dieren. Zij wierpen zich vóór de troon neer met hun gezicht ter aarde en aanbaden God,
    And all the angels stood round about the throne, and about the elders and the four beasts, and fell before the throne on their faces, and worshipped God,
    Et tous les anges se tenaient à l’entour du trône et des anciens et des quatre animaux et ils tombèrent sur leurs faces devant le trône et rendirent hommage à Dieu,
    Und alle Engel standen um den Stuhl und um die Ältesten und um die vier Tiere und fielen vor dem Stuhl auf ihr Angesicht und beteten Gott an.
    Et omnes angeli stabant in circuitu throni, et seniorum, et quatuor animalium: et ceciderunt in conspectu throni in facies suas, et adoraverunt Deum,
    En alle engelen stonden rondom de troon met de oudsten en de vier levende wezens, en zij vielen voor het aanschijn van de troon op hun aanschijn; zij brachten God hulde en zeiden:

  12. legontes: amēn; hē eulogia kai hē doxa kai hē sophia kai hē eucharistia kai hē timē kai hē dunamis kai hē ischus tōi theōi hēmōn eis tous aiōnas tōn aiōnōn. amēn.
    Zeggende: amen het zegenen en de heerlijkheid en de wijsheid en het dankzeggen en de eer en de macht en de kracht (is) aan de God van ons tot in de eeuwen van de eeuwen. Amen.
    en zeiden: Amen. De lofprijzing, de heerlijkheid, de wijsheid, de dankzegging, de eer, de kracht en de sterkte is aan onze God tot in alle eeuwigheid. Amen.
    Saying, Amen: Blessing, and glory, and wisdom, and thanksgiving, and honour, and power, and might, be unto our God for ever and ever. Amen.
    disant : Amen ! La bénédiction, et la gloire, et la sagesse, et l’action de grâces, et l’honneur, et la puissance, et la force, à notre Dieu, aux siècles des siècles ! Amen.
    und sprachen: Amen, Lob und Ehre und Weisheit und Dank und Preis und Kraft und Stärke sei unserm Gott von Ewigkeit zu Ewigkeit! Amen.
    dicentes: Amen. Benedictio, et claritas, et sapientia, et gratiarum actio, honor, et virtus, et fortitudo Deo nostro in saecula saeculorum. Amen.
    amen! de zegen, de glorie en de wijsheid, de dankzegging en de eer, de kracht en de sterkte aan onze God, tot in de eeuwen der eeuwen; amen!

  13. kai apekrithē heis ek tōn presbuterōn, legōn moi: houtoi hoi peribeblēmenoi tas stolas tas leukas tines eisin, kai pothen ēlthon;
    En antwoordde één uit de oudsten zeggende tot mij: dezen de bekleden (met) de gewaden witte, wie zijn zij en vanwaar zijn zij gekomen?
    En een van de ouderlingen antwoordde en zei tegen mij: Dezen, die bekleed zijn met witte gewaden, wie zijn zij en waar zijn zij vandaan gekomen?
    And one of the elders answered, saying unto me, What are these which are arrayed in white robes? and whence came they?
    Et l’un des anciens répondit, me disant : Ceux-ci qui sont vêtus de longues robes blanches, qui sont-ils et d’où sont-ils venus?
    Und es antwortete der Ältesten einer und sprach zu mir: Wer sind diese, mit den weißen Kleidern angetan, und woher sind sie gekommen?
    Et respondit unus de senioribus et dixit mihi: Hi, qui amicti sunt stolis albis, qui sunt? et unde venerunt?
    En een van de oudsten antwoordde mij met de woorden: die daar, met hun witte gewaden, wie zijn zij en waar komen zij vandaan?

  14. kai eirēka [eipon] autōikurie [mou], su oidas, kai eipen moi houtoi eisin hoi erchomenoi ek tēs thlipseōs tēs megalēs kai eplunan tas stolas autōn, kai eleukanan stoloas autōn [eleukanan autas] [eleukanan] en tōi haimati tou arniou.
    En ik heb gezegd tot hem : heer, u weet (het) en hij zei tot mij: dezen zijn de komenden uit de verdrukking grote en zij hebben gewassen de gewaden van hen en zij hebben wit gemaakt (de) gewaden van hen in het bloed van het Lam.
    En ik zei tegen hem: U weet het, mijn heer. En hij zei tegen mij: Dezen zijn het die uit de grote verdrukking komen; en zij hebben hun gewaden gewassen en ze hebben hun gewaden wit gemaakt in het bloed van het Lam.
    And I said unto him, Sir, thou knowest. And he said to me, These are they which came out of great tribulation, and have washed their robes, and made them white in the blood of the Lamb.
    Et je lui dis : Mon seigneur, tu le sais. Et il me dit : Ce sont ceux qui viennent de la grande tribulation et ils ont lavé leurs robes et les ont blanchies dans le sang de l’Agneau.
    Und ich sprach zu ihm: Herr, du weißt es. Und er sprach zu mir: Diese sind's, die gekommen sind aus großer Trübsal und haben ihre Kleider gewaschen und haben ihre Kleider hell gemacht im Blut des Lammes.
    Et dixi illi: Domine mi, tu scis. Et dixit mihi: Hi sunt, qui venerunt de tribulatione magna, et laverunt stolas suas, et dealbaverunt eas in sanguine Agni.
    En ik zei hem: mijn heer, gíj weet het! En hij zei tot mij: dat zijn zij die uit de grote verdrukking komen; zij hebben hun gewaden gewassen en witgemaakt in het bloed van het lam;

  15. dia touto eisin enōpion tou thronou tou theou, kai latreuousin autōi hēmeras kai nuktos en tōi naōi autou; kai ho kathēmenos epi tou thronou [tōi thronōi] skēnōsei epi autous
    Vanwege dit zijn zij voor het aangezicht van de troon van God en dienen zij Hem dag en nacht in de tempel van Hem en de zittende op de troon zal zijn tent opslaan over hen.
    Daarom zijn zij vóór de troon van God, en dienen Hem dag en nacht in Zijn tempel. En Hij Die op de troon zit, zal Zijn tent over hen uitspreiden.
    Therefore are they before the throne of God, and serve him day and night in his temple: and he that sitteth on the throne shall dwell among them.
    C’est pourquoi ils sont devant le trône de Dieu et le servent jour et nuit dans son temple; et celui qui est assis sur le trône dressera sa tente sur eux.
    Darum sind sie vor dem Stuhl Gottes und dienen ihm Tag und Nacht in seinem Tempel und der auf dem Stuhl sitzt, wird über ihnen wohnen.
    Ideo sunt ante thronum Dei et serviunt ei die ac nocte in templo ejus: et qui sedet in throno, habitabit super illos:
    daarom zijn zij voor het aanschijn van de troon van God en vereren hem dag en nacht in zijn tempel; en die zetelt op de troon zal zijn tent over hen uitspannen;

  16. ou peinasousin eti, oude dipsēsousin eti, oude mē [oud'ou mē] pesēi ep'autous ho hēlios, oude pan kauma,
    Niet zullen zij honger hebben meer en niet zullen zij dorst hebben meer en [zeer] zeker niet zal vallen op hen de zon noch enige hitte.
    Zij zullen geen honger of dorst meer hebben en geen zonnesteek of enige hitte zal hen treffen.
    They shall hunger no more, neither thirst any more; neither shall the sun light on them, nor any heat.
    Ils n’auront plus faim et ils n’auront plus soif, et le soleil ne les frappera plus, ni aucune chaleur,
    Sie wird nicht mehr hungern noch dürsten; es wird auch nicht auf sie fallen die Sonne oder irgend eine Hitze;
    non esurient, neque sitient amplius, nec cadet super illos sol, neque ullus aestus:
    zij zullen geen honger en dorst meer hebben, de zon noch enige andere hitte zal op hen vallen,

  17. hoti to arnion to anameson [ana meson] tou thronou poimanei [poimainei] autous, kai hodēgēsei [hodēgei] autous epi zōsas [zōēs] pēgas hudatōn, kai exaleipsei ho theos pan dakruon apo [ek] tōn opthalmōn autōn.
    Omdat het Lam in het midden van de troon zal weiden hen en de weg zal wijzen hen naar levende bronnen van wateren en zal wegwissen God elke traan van de ogen van hen.
    Want het Lam, Dat in het midden van de troon is, zal hen weiden en zal hen geleiden naar de levende waterbronnen. En God zal alle tranen van hun ogen afwissen.
    For the Lamb which is in the midst of the throne shall feed them, and shall lead them unto living fountains of waters: and God shall wipe away all tears from their eyes.
    parce que l’Agneau qui est au milieu du trône les paîtra et les conduira aux fontaines des eaux de la vie, et Dieu essuiera toute larme de leurs yeux.
    denn das Lamm mitten im Stuhl wird sie weiden und leiten zu den lebendigen Wasserbrunnen, und Gott wird abwischen alle Tränen von ihren Augen.
    quoniam Agnus, qui in medio throni est, reget illos et deducet eos ad vitae fontes aquarum, et absterget Deus omnem lacrimam ab oculis eorum.
    want het lam in het midden van de troon zal hun herder zijn en hun de weg wijzen naar de waterbronnen van het leven; en God zal iedere traan uit hun ogen wegwissen!


1  2  3  4  5  6  7  8  9  10  11  12  13  14  15  16  17  18  19  20  21  22

Openbaring 8

  1. kai hote [hotan] ēnoixen tēn sphragida tēn hebdomēn, egeneto sigē en tōi ouranōi hōs hemiōrion [hemiōron].
    En toen Hij opende het zegel zevende, ontstond er stilte in de hemel ongeveer (een) half uur.
    En toen het Lam het zevende zegel geopend had, kwam er een stilte in de hemel van ongeveer een halfuur.
    And when he had opened the seventh seal, there was silence in heaven about the space of half an hour.
    Quand il ouvrit le septième sceau, il y eut dans le ciel un silence d'environ une demi-heure.
    Und da es das siebente Siegel auftat, ward eine Stille in dem Himmel bei einer halben Stunde.
    Et cum aperuisset sigillum septimum, factum est silentium in caelo, quasi media hora.
    En toen hij het zevende zegel opende, geschiedde er een stilte in de hemel van ongeveer een half uur.

  2. kai eidon tous hepta aggelous, hoi enōipon tou theou hestēkasin, kai edothēsan autois hepta salpigges.
    En ik zag de zeven engelen die voor het aangezicht van God staan en werden gegeven aan hen zeven bazuinen.
    En ik zag de zeven engelen die vóór God stonden en aan hen werden zeven bazuinen gegeven.
    And I saw the seven angels which stood before God; and to them were given seven trumpets.
    Et je vis les sept anges qui se tiennent devant Dieu, et il leur fut donné sept trompettes.
    Und ich sah die sieben Engel, die da stehen vor Gott, und ihnen wurden sieben Posaunen gegeben.
    Et vidi septem angelos stantes in conspectu Dei: et datae sunt illis septem tubae.
    En ik zag de zeven engelen die voor het aanschijn van God stonden, en hun werden gegeven: zeven bazuinen.

  3. kai allos aggelos ēlthen, kai estathē epi to thusiastērion [tou thusiastērirou], echōn libanōton chrusoun; kai edothē autōi thumiamata polla, hina dōsēi [dōsei] tais proseuchais tōn hagiōn pantōn epi to thusastērion to chrusoun to enōpion tou thronou.
    En (een) andere engel kwam en ging staan op/bij het altaar hebbende (een) wierookvat gouden en werd gegeven aan hem reukwerk veel opdat hij (het) zou geven met de gebeden van de heiligen alle op het altaar gouden voor het angezicht van de troon.
    En er kwam een andere engel, die met een gouden wierookvat bij het altaar ging staan. Aan hem werd veel reukwerk gegeven, opdat hij dat samen met de gebeden van alle heiligen op het gouden altaar vóór de troon zou leggen.
    And another angel came and stood at the altar, having a golden censer; and there was given unto him much incense, that he should offer it with the prayers of all saints upon the golden altar which was before the throne.
    Et un autre ange vint et se tint debout devant l’autel, ayant un encensoir d’or ; et beaucoup de parfums lui furent donnés, pour donner [efficace] aux prières de tous les saints, sur l’autel d’or qui est devant le trône.
    Und ein andrer Engel kam und trat an den Altar und hatte ein goldenes Räuchfaß; und ihm ward viel Räuchwerk gegeben, daß er es gäbe zum Gebet aller Heiligen auf den goldenen Altar vor dem Stuhl.
    Et alius angelus venit, et stetit ante altare habens thuribulum aureum: et data sunt illi incensa multa, ut daret de orationibus sanctorum omnium super altare aureum, quod est ante thronum Dei.
    En er kwam een andere engel die met een gouden wierookvat bij het altaar ging staan en hem werd veel reukwerk gegeven om met de gebeden van alle heiligen neer te leggen op het gouden altaar voor het aanschijn van de troon.

  4. kai anebē ho kapnos tōn thumiamatōn tais proseuchais tōn hagiōn, ek cheiros tou aggelou, enōpion tou theou.
    En ging omhoog de rook van het reukwerk met de gebeden van de heiligen uit (de) hand van de engel voor het aangezicht van God.
    En de rook van het reukwerk steeg, met de gebeden van de heiligen, uit de hand van de engel op tot vóór God.
    And the smoke of the incense, which came with the prayers of the saints, ascended up before God out of the angel's hand.
    Et la fumée des parfums monta avec les prières des saints, de la main de l’ange devant Dieu.
    Und der Rauch des Räuchwerks vom Gebet der Heiligen ging auf von der Hand des Engels vor Gott.
    Et ascendit fumus incensorum de orationibus sanctorum de manu angeli coram Deo.
    En de rook van het reukwerk steeg op mét de gebeden der heiligen, uit de hand van de engel omhoog tot voor Gods aanschijn.

  5. kai eilēphen ho aggelos to [ton] libanōton, kai egemisen auto [auton] ek tou puros thusiastēriou, kai ebalen eis tēn gēn kai egenonto phōnai kai brontai [kai phōnai] ka astrapai kai seismos.
    En nam de engel het wierookvat en hij vulde het uit het vuur van het altaar en hij wiep (het) op de aarde en er ontstondem stemmen en dondersalgen en bliksemflitsen en (een) aardbeving.
    En de engel nam het wierookvat en vulde dat met het vuur van het altaar en wierp het op de aarde en er kwamen stemmen, donderslagen, bliksemstralen en een aardbeving.
    And the angel took the censer, and filled it with fire of the altar, and cast it into the earth: and there were voices, and thunderings, and lightnings, and an earthquake.
    Et l’ange prit l’encensoir et le remplit du feu de l’autel ; et il jeta [le feu] sur la terre ; et il y eut des voix et des tonnerres et des éclairs et un tremblement de terre.
    Und der Engel nahm das Räuchfaß und füllte es mit Feuer vom Altar und schüttete es auf die Erde. Und da geschahen Stimmen und Donner und Blitze und Erdbeben.
    Et accepit angelus thuribulum, et implevit illud de igne altaris, et misit in terram: et facta sunt tonitrua, et voces, et fulgura, et terraemotus magnus.
    En de engel nam het wierookvat, vulde het met vuur van het altaar en wierp het op de aarde, en er geschiedden donderslagen en stemmen, bliksemstralen en een beving.

  6. kai hoi hepta aggeloi [hoi] echontes tas hepta salpiggas hētoimasan heautous [autous] hina salpisōsin.
    En de zeven engelen hebbende de zeven bazuinen maakten zichzelf gereed opdat ze de bazuin blazen.
    En de zeven engelen die de zeven bazuinen hadden, gingen zich gereedmaken om op de bazuin te blazen.
    And the seven angels which had the seven trumpets prepared themselves to sound.
    Et les sept anges qui avaient les sept trompettes se préparèrent pour sonner de la trompette.
    Und die sieben Engel mit den sieben Posaunen hatten sich gerüstet zu posaunen.
    Et septem angeli, qui habebant septem tubas, praeparaverunt se ut tuba canerent.
    En de zeven engelen met de zeven bazuinen maakten zich gereed om de bazuin te blazen.

  7. kai ho prōtos aggelos esalpisen, kai egeneto chalaza kai pur memigmena [en] haimati kai eblēthē eis tēn gēn; [kai to triton tēs gēs katekkaē.] kai to triton tōn dendrōn katekaē, kai pas chortos chlōros katekaē.
    En de eerste engel blies op de bazuin en er kwam hagel en vuur gemengd (met) bloed en het werd geworpen op de aarde en het derde (deel) van de bomen verbrandde en alle gras groen verbrandde.
    En de eerste engel blies op de bazuin, en er kwam hagel en vuur, vermengd met bloed en dat werd op de aarde geworpen. En het derde deel van de bomen verbrandde, en al het groene gras verbrandde.
    The first angel sounded and there followed hail and fire mingled with blood and they were cast upon the earth: and the third part of trees was burnt up and all green grass was burnt up.
    Et le premier sonna de la trompette : et il y eut de la grêle et du feu, mêlés de sang, et ils furent jetés* sur la terre ; et le tiers de la terre fut brûlé; et le tiers des arbres fut brûlé et toute herbe verte fut brûlée.
    Und der erste Engel posaunte: und es ward ein Hagel und Feuer, mit Blut gemengt, und fiel auf die Erde; und der dritte Teil der Bäume verbrannte, und alles grüne Gras verbrannte.
    Et primus angelus tuba cecinit, et facta est grando, et ignis, mista in sanguine, et missum est in terram, et tertia pars terrae combusta est, et tertia pars arborum concremata est, et omne foenum viride combustum est.
    En de eerste blies de bazuin, en het geschiedde: hagel en vuur, met bloed vermengd, werd op de aarde geworpen; en het derde deel van de bomen werd afgebrand, en al het groene gras werd afgebrand.

  8. kai ho deuteros aggelos esalpisen, kai hōs oros mega puri kaiomenon eblēthē eis tēn thalassan; kai egeneto to triton tēs thalassēs haima.
    En de tweede engel blies op de bazuin en (iets) als (een) berg grote met vuur brandend werd geworpen in de zee en werd het derde (del) van de zee bloed.
    En de tweede engel blies op de bazuin en er werd iets als een grote berg, die van vuur brandde in de zee geworpen. En het derde deel van de zee werd bloed.
    And the second angel sounded and as it were a great mountain burning with fire was cast into the sea: and the third part of the sea became blood;
    Et le second ange sonna de la trompette : et comme une grande montagne toute en feu fut jetée dans la mer; et le tiers de la mer devint du sang,
    Und der andere Engel posaunte: und es fuhr wie ein großer Berg mit Feuer brennend ins Meer; und der dritte Teil des Meeres ward Blut,
    Et secundus angelus tuba cecinit: et tamquam mons magnus igne ardens missus est in mare, et facta est tertia pars maris sanguis,
    En de tweede engel blies de bazuin, en iets als een grote berg, laaiend van vuur, werd in de zee geworpen; en het geschiedde dat het derde deel van de zee bloed werd,

  9. kai apethanen to triton tōn ktismatōn tōn en tēi thalassēi ta echonta psuchas, kai to triton tōn ploiōn diephtharē [dieptharēsan].
    En stierf het derde (deel) van de schepsels in de zee hebbende zielen en het derde (deel) van de schepen werd volledig verwoest.
    En het derde deel van de schepselen in de zee, die leven hadden, stierf. En het derde deel van de schepen verging.
    And the third part of the creatures which were in the sea, and had life, died; and the third part of the ships were destroyed.
    et le tiers des créatures qui étaient dans la mer et qui avaient vie mourut, et le tiers des navires fut détruit.
    und der dritte Teil der lebendigen Kreaturen im Meer starben, und der dritte Teil der Schiffe wurden verderbt.
    et mortua est tertia pars creaturae eorum, quae habebant animas in mari, et tertia pars navium interiit.
    het derde deel van de levende schepselen in de zee stierf en het derde deel van de schepen verwoest werd.

  10. kai ho tritos aggelos esalpisen, kai epesen ek tou ouranou astēr megas kaiomenos hōs lampas, kai epesen epi to triton tōn potamōn. kai epi tas pēgas [tōn] hudatōn.
    En de derde engel blies op de bazuin en viel uit de hemel (een) ster grote brandende als (een) fakkel en zij viel op het derde (deel) van de rivieren en op de bronnen van wateren.
    En toen de derde engel op de bazuin blies, viel er een grote ster uit de hemel, die brandde als een fakkel. Hij viel op het derde deel van de rivieren en op de waterbronnen.
    And the third angel sounded, and there fell a great star from heaven, burning as it were a lamp, and it fell upon the third part of the rivers, and upon the fountains of waters;
    Et le troisième ange sonna de la trompette : et il tomba du ciel une grande étoile, brûlant comme un flambeau; et elle tomba sur le tiers des fleuves et sur les fontaines des eaux.
    Und der dritte Engel posaunte: und es fiel ein großer Stern vom Himmel, der brannte wie eine Fackel und fiel auf den dritten Teil der Wasserströme und über die Wasserbrunnen.
    Et tertius angelus tuba cecinit: et cecidit de caelo stella magna, ardens tamquam facula, et cecidit in tertiam partem fluminum, et in fontes aquarum:
    En de derde engel blies de bazuin en uit de hemel viel een grote ster, brandend als een fakkel; en hij viel op het derde deel van de rivieren en de waterbronnen;

  11. kai to onoma kai to onoma tou asteros legetai [ho] Apsinthos; kai ginetai [egeneto] to triton [tō hudatōn] eis apsinthōn, kai polloi [tōn] anthrōpōn apethanōn ek tōn hudatōn hoti epikranthesan.
    En de naam van de ster werd genoemd Alsem en wordt het derde (deel) [van de wateren] tot alsem en velen van [de] mensen stierven door de wateren omdat zij bitter geworden worden.
    En de naam van de ster was Alsem. En het derde deel van de wateren veranderde in alsem. En veel mensen stierven van dat water, omdat het bitter was geworden.
    And the name of the star is called Wormwood: and the third part of the waters became wormwood; and many men died of the waters, because they were made bitter.
    Et le nom de l’étoile est Absinthe et le tiers des eaux devint absinthe et beaucoup d’hommes moururent par les eaux, parce qu’elles avaient été rendues amères.
    Und der Name des Sterns heißt Wermut. Und der dritte Teil der Wasser ward Wermut; und viele Menschen starben von den Wassern, weil sie waren so bitter geworden.
    et nomen stellae dicitur Absinthium, et facta est tertia pars aquarum in absinthium; et multi hominum mortui sunt de aquis, quia amarae factae sunt.
    als naam van de ster wordt gezegd de Absint,- alsem en het geschiedde dat het derde deel van de wateren alsem werd en vele mensen stierven van het water, omdat het bitter was geworden.

  12. kai ho tetartos aggelos esalpisen, kai eplēgē to triton tou hēliou kai to triton tēs selēnēs kai to triton tōn asterōn, hina skotisthēi to triton autōn, kai hē hēmera [to triton autēs] mē phainēi [phanēi] to triton autēs [hē hemēra], kai hē nux homoiōs.
    En de vierde engel blies op de bazuin en getroffen werd het derde (deel) van de zon en het derde (deel) van de maan en het derde (deel) van de sterren zodat deze verduisterd het derde (deel) van hen en de dag niet schijnt (gedurende) het derde (deel) van haar en de nacht evenzo.
    De vierde engel blies op de bazuin, en het derde deel van de zon werd getroffen en het derde deel van de maan en het derde deel van de sterren, zodat het derde deel daarvan verduisterd werd en zodat de dag voor een derde deel niet licht werd en de nacht evenmin.
    And the fourth angel sounded, and the third part of the sun was smitten, and the third part of the moon, and the third part of the stars; so as the third part of them was darkened, and the day shone not for a third part of it, and the night likewise.
    Et le quatrième ange sonna de la trompette : et le tiers du soleil fut frappé, et le tiers de la lune, et le tiers des étoiles, afin que le tiers de ces [astres] fût obscurci, et que le jour ne parût pas pour le tiers de sa [durée], et de même pour la nuit.
    Und der vierte Engel posaunte: und es ward geschlagen der dritte Teil der Sonne und der dritte Teil des Mondes und der dritte Teil der Sterne, daß ihr dritter Teil verfinstert ward und der Tag den dritten Teil nicht schien und die Nacht desgleichen.
    Et quartus angelus tuba cecinit: et percussa est tertia pars solis, et tertia pars lunae, et tertia pars stellarum, ita ut obscuraretur tertia pars eorum, et diei non luceret pars tertia, et noctis similiter.
    En de vierde engel blies de bazuin en het derde deel van de zon en het derde deel van de maan en het derde deel van de sterren werd getroffen, zodat het derde deel ervan verduisterd werd en de dag voor een derde minder licht had en de nacht evenzo.

  13. kai eidon, kai ēkoùsa henos aggelou petōmenou [aetou petomenou] en mesouranēmati, legontos phōnēi megalēi: ouai, ouai, ouai, tois kat-oikousin [tous katoikountes] epi tēs gēs, ek tōn loipōn phōnōn, tēs salpiggos tōn triōn aggelōn tōn mellontōn salpizein.
    En ik zag en ik hoorde één engel vliegende [arend / gier vliegende] in (het) midden van de hemel zeggende met (een) stem luide: wee, wee, wee, aan de wonenden op de aarde vanwege de overige klanken van de bazuin van de drie engelen zullen blazen.
    En ik zag en hoorde één engel, die hoog aan de hemel vloog en met een luide stem riep: Wee, wee, wee hun die op de aarde wonen, vanwege de overige bazuinstoten van de drie engelen die nog op de bazuin zullen blazen.
    And I beheld, and heard an angel flying through the midst of heaven, saying with a loud voice, Woe, woe, woe, to the inhabiters of the earth by reason of the other voices of the trumpet of the three angels, which are yet to sound!
    Et je vis : et j’entendis un aigle qui volait par le milieu du ciel, disant à haute voix : Malheur, malheur, malheur, à ceux qui habitent sur la terre, à cause des autres voix de la trompette des trois anges qui vont sonner de la trompette!
    Und ich sah und hörte einen Engel fliegen mitten durch den Himmel und sagen mit großer Stimme: Weh, weh, weh denen, die auf Erden wohnen, vor den andern Stimmen der Posaune der drei Engel, die noch posaunen sollen!
    Et vidi, et audivi vocem unius aquilae volantis per medium caeli dicentis voce magna: Vae, vae, vae habitantibus in terra de ceteris vocibus trium angelorum, qui erant tuba canituri.
    En ik zag, en ik hoorde één adelaar vliegend in het midden van de hemel met grote stem roepen: wee, wee!, wee degenen die op de aarde wonen, vanwege de overige bazuinstemmen van de drie engelen die op de bazuin gaan blazen!


1  2  3  4  5  6  7  8  9  10  11  12  13  14  15  16  17  18  19  20  21  22

Openbaring 9

  1. kai ho pemptos aggelos esalpisen, kai eidon astera ek tou ouranou peptōkota eis tēn gēn, kai edothē autōi hē kleis tou phreatos tēs abussou.
    En de vijfde engel blies op de bazuin en ik zag (een) ster uit de hemel gevallen zijnde op de aarde en gegeven werd aan haar de sleutel van de put van de afgrond.
    En de vijfde engel blies op de bazuin, en ik zag een ster, uit de hemel op de aarde gevallen. En hem werd de sleutel van de put van de afgrond gegeven.
    And the fifth angel sounded, and I saw a star fall from heaven unto the earth: and to him was given the key of the bottomless pit.
    Le cinquième ange sonna de la trompette. Et je vis une étoile qui était tombée du ciel sur la terre. La clef du puits de l'abîme lui fut donnée,
    Und der fünfte Engel posaunte: und ich sah einen Stern, gefallen vom Himmel auf die Erde; und ihm ward der Schlüssel zum Brunnen des Abgrunds gegeben.
    Et quintus angelus tuba cecinit: et vidi stellam de caelo cecidisse in terram, et data est ei clavis putei abyssi.
    En de vijfde engel blies de bazuin, en ik zag een ster, uit de hemel op de aarde gevallen; en hem werd de sleutel van de put van de afgrond gegeven.

  2. kai ēnoixen to phrear tēs abussou. kai anebē kapnos ek tou phreatos hōs kapnos kaminou megalēs [kaiomenēs], kai eskotisthē [eskotōthē] hō helios kai ho aēr ek tou kapnou tou phreatos.
    En hij opende de put van de afgrond en ging omhoog rook uit de put als rook van (een) oven grote [brandende], en werd verduisterd de zon en de lucht vanwege de rook van de put.
    En hij opende de put van de afgrond en er steeg rook op uit de put als rook van een grote oven. En de zon en de lucht werden verduisterd door de rook van de put.
    And he opened the bottomless pit; and there arose a smoke out of the pit, as the smoke of a great furnace; and the sun and the air were darkened by reason of the smoke of the pit.
    et elle ouvrit le puits de l’abîme, et une fumée monta du puits, comme la fumée d’une grande fournaise, et le soleil et l’air furent obscurcis par la fumée du puits.
    Und er tat den Brunnen des Abgrunds auf; und es ging auf ein Rauch aus dem Brunnen wie ein Rauch eines großen Ofens, und es ward verfinstert die Sonne und die Luft von dem Rauch des Brunnens.
    Et aperuit puteum abyssi: et ascendit fumus putei, sicut fumus fornacis magnae: et obscuratus est sol, et aer de fumo putei:
    En hij opende de put van de afgrond en rook steeg op uit de put als rook van een grote oven. En de zon en de lucht werden verduisterd door de rook van de put.

  3. kai ek tou kapnou exēlthon akrides eis tēn gēn, kai edothē autais [autois] exousia, hōs echousin exousian hoi skorpioi tēs gēs;
    En uit de rook gingen uit sprinkhanen op de aarde en gegeven werd aan hen (vol)macht zoals hebben (vol)macht de schorpioenen van de aarde.
    En uit de rook kwamen sprinkhanen op de aarde, en hun werd macht gegeven, zoals de schorpioenen van de aarde macht hebben.
    And there came out of the smoke locusts upon the earth: and unto them was given power, as the scorpions of the earth have power.
    Et de la fumée il sortit des sauterelles sur la terre; et il leur fut donné un pouvoir semblable au pouvoir qu’ont les scorpions de la terre.
    Und aus dem Rauch kamen Heuschrecken auf die Erde; und ihnen ward Macht gegeben, wie die Skorpione auf Erden Macht haben.
    et de fumo putei exierunt locustae in terram, et data est illis potestas, sicut habent potestatem scorpiones terrae:
    En uit de rook kwamen sprinkhanen op de aarde tevoorschijn; en hun werd macht gegeven zoals aardse schorpioenen macht hebben.

  4. kai errethē autais [autois] hina mē adikēsōsin [adikēsousin] ton chorton tēs gēs, oude pan chlōron, oude pan dendron ei mē tous anthrōpous monous hoitines ouk echousin tēn sphragida tou theou epi tōn metōpōn autōn,
    En er werd gezegd aan hen dat niet zij beschadigen [zij zullen beschadigen] het gras van de aarde, noch enig gewas, noch ernige boom, behalve de mensen alleen die niet hebben het zegel van God op de voorhoofden van hen.
    En tegen hen werd gezegd dat ze geen schade mochten toebrengen aan het gras van de aarde, of welke groene plant of welke boom dan ook, maar alleen aan de mensen die het zegel van God niet op hun voorhoofd hadden.
    And it was commanded them that they should not hurt the grass of the earth, neither any green thing, neither any tree; but only those men which have not the seal of God in their foreheads.
    Et il leur fut dit qu’elles ne nuisissent ni à l’herbe de la terre, ni à aucune verdure, ni à aucun arbre, mais aux hommes qui n’ont pas le sceau de Dieu sur leurs fronts.
    Und es ward ihnen gesagt, daß sie nicht beschädigten das Gras auf Erden noch ein Grünes noch einen Baum, sondern allein die Menschen, die nicht haben das Siegel Gottes an ihren Stirnen.
    et praeceptum est illis ne laederent foenum terrae, neque omne viride, neque omnem arborem: nisi tantum homines, qui non habent signum Dei in frontibus suis:
    En hun werd gezegd geen schade toe te brengen aan het gras van de aarde, noch aan enig groen, noch aan enige boom, maar alleen aan die mensen die het zegel van God niet op het voorhoofd hebben.

  5. kai edothē autais [autois] hina mē apokteinōsin autous, all' hina basanisthōsin [basanisthēsontai] menas pente. kai ho basanismos autōn hōs basanismos skorpiou, hotan paisēi anthrōpon;
    En gegeven werd aan hen dat niet zij doden hen, maar dat zij gepijnigd worden [zij gepijnigd zullen worden] (gedurende) maanden vijf en de pijniging van hen (was) als pijniging van (een) schorpioen wanneer hij steekt een mens.
    En hun werd macht gegeven, niet om hen te doden, maar om hen te pijnigen, vijf maanden lang. Hun pijniging was als de pijniging door een schorpioen, wanneer hij een mens steekt.
    And to them it was given that they should not kill them, but that they should be tormented five months: and their torment was as the torment of a scorpion, when he striketh a man.
    Et il leur fut donné de ne pas les tuer, mais qu’ils fussent tourmentés cinq mois ; et leur tourment est comme le tourment du scorpion, quand il frappe l’homme.
    Und es ward ihnen gegeben, daß sie sie nicht töteten, sondern sie quälten fünf Monate lang; und ihre Qual war wie eine Qual vom Skorpion, wenn er einen Menschen schlägt.
    et datum est illis ne occiderent eos: sed ut cruciarent mensibus quinque: et cruciatus eorum, ut cruciatus scorpii cum percutit hominem.
    En hun werd het gegeven om hen niet te doden maar vijf maanden lang te kwellen. En hun kwelling was als een kwelling van een schorpioen wanneer deze een mens steekt.

  6. kai en tais hēmerais ekeinais zētēsousin hoi anthrōpoi ton thanaton, kai ouk [ou mē] heurēsousin auton. kai epithumēsousin apothanein, kai pheuxetai [pheugei] [ap'autōn] hō thanatos ap' autōn.
    En in dagewn die zullen zoeken de mensen de dood, en niet [geenszins] zullen zij vinden hem en zij zullen verlangen (te) sterven en zal vluchten [vlucht] [van hen] de dood van hen.
    En in die dagen zullen de mensen de dood zoeken maar die niet vinden. En zij zullen ernaar verlangen te sterven, maar de dood zal van hen wegvluchten.
    And in those days shall men seek death, and shall not find it; and shall desire to die, and death shall flee from them.
    Et en ces jours-là les hommes chercheront la mort et ils ne la trouveront point; et ils désireront de mourir, et la mort s’enfuit d’eux.
    Und in den Tagen werden die Menschen den Tod suchen, und nicht finden; werden begehren zu sterben, und der Tod wird vor ihnen fliehen.
    Et in diebus illis quaerent homines mortem, et non invenient eam: et desiderabunt mori, et fugiet mors ab eis.
    En in die dagen zullen de mensen de dood zoeken, maar hem zeker niet vinden; en zij zullen verlangen te sterven, maar de dood vlucht van hen weg.

  7. kai ta hormoiōmata tōn akridōn homoia [homoioi] hippois hētoimasmenois eis polemon, kai epi tas kephalas autōn hōs stephanoi homoioi chrusōi [chrusoi], kai ta prosōpa autōn hōs prosōpa anthrōpōn;
    En de gedaanten van de sprinkhanen (waren) gelijkend op paarden toebereid voor oorlog en op de hoofden van hen (iets) als kransen gelijkend op goud en de gezichten van hen als gezichten van mensen.
    En de sprinkhanen zagen eruit als paarden die voor de oorlog gereedgemaakt zijn. En op hun koppen droegen zij kransen als van goud, en hun gezichten leken op gezichten van mensen.
    And the shapes of the locusts were like unto horses prepared unto battle; and on their heads were as it were crowns like gold, and their faces were as the faces of men.
    Et la ressemblance des sauterelles était semblable à des chevaux préparés pour le combat ; et sur leurs têtes il y avait comme des couronnes semblables à de l’or; et leurs faces étaient comme des faces d’hommes;
    Und die Heuschrecken sind gleich den Rossen, die zum Kriege bereitet sind; und auf ihrem Haupt wie Kronen, dem Golde gleich, und ihr Antlitz gleich der Menschen Antlitz;
    Et similitudines locustarum, similes equis paratis in praelium: et super capita earum tamquam coronae similes auro: et facies earum tamquam facies hominum.
    De sprinkhanen zagen eruit als paarden, toegerust tot de oorlog, op hun koppen iets als kronen gelijkend op goud en hun gelaten waren als gelaten van mensen;

  8. kai eichon trichas hōs trichas gunaikōn kai hoi odontos autōn hōs leontōn ēsan;
    En zij hadden haren als haren van vrouwen en de tanden van hen als van leeuwen waren.
    En zij hadden haar als haar van vrouwen en hun tanden waren als tanden van leeuwen.
    And they had hair as the hair of women and their teeth were as the teeth of lions.
    et elles avaient des cheveux comme des cheveux de femmes, et leurs dents étaient comme [des dents] de lions;
    und hatten Haare wie Weiberhaare, und ihre Zähne waren wie die der Löwen;
    Et habebant capillos sicut capillos mulierum. Et dentes earum, sicut dentes leonum erant:
    zij hadden haren als vrouwenharen, en hun tanden waren als die van leeuwen;

  9. kai eichon thōrakas hōs thōrakas sidērous; kai he phōnē tōn pterugōn autōn autōn hōs phōnē harmatōn hippōn pollōn trechontōn eis polemon.
    En zij hadden harnassen als harnassen ijzeren en het geluid van de vleugels van hen (was) als (het) geluid van wagens van paarden vele dravende tot oorlog.
    En zij hadden borstharnassen van ijzer, en het geluid van hun vleugels was als het geluid van wagens met veel paarden die ten strijde snellen.
    And they had breastplates, as it were breastplates of iron; and the sound of their wings was as the sound of chariots of many horses running to battle.
    et elles avaient des cuirasses comme des cuirasses de fer et le bruit de leurs ailes était comme le bruit de chariots à plusieurs chevaux courant au combat;
    und hatten Panzer wie eiserne Panzer, und das Rasseln ihrer Flügel wie das Rasseln an den Wagen vieler Rosse, die in den Krieg laufen;
    et habebant loricas sicut loricas ferreas, et vox alarum earum sicut vox curruum equorum multorum currentium in bellum:
    zij hadden borstpantsers als ijzeren borstpantsers en het gedruis van hun vleugels was als gedruis van wagens met veel paarden die oprukken ten strijde;

  10. kai echousin ouras homoias skorpios kai kentra; ēn [kai] en tais ourais autōn kai hē exousia autōn [exousian echousin tou] adikēsai tous anthrōpous mēnas pente.
    En zij hebben staarten gelijkend op schorpioenen en angels en er was in de staarten van hen ook de (vol)macht van hen (om te) beschadigen de mensen (gedurende) maanden vijf.
    En zij hadden staarten die leken op schorpioenen en er zaten angels aan hun staarten. En zij hadden de macht om de mensen schade toe te brengen, vijf maanden lang.
    And they had tails like unto scorpions, and there were stings in their tails: and their power was to hurt men five months.
    et elles ont des queues semblables à des scorpions, et des aiguillons ; et leur pouvoir était dans leurs queues, pour nuire aux hommes cinq mois.
    und hatten Schwänze gleich den Skorpionen, und es waren Stacheln an ihren Schwänzen; und ihre Macht war, zu beschädigen die Menschen fünf Monate lang.
    et habebant caudas similes scorpionum, et aculei erant in caudis earum: et potestas earum nocere hominibus mensibus quinque:
    zij hebben staarten als schorpioenen en ook angels, en in hun staarten de macht de mensen vijf maanden lang schade toe te brengen.

  11. kai echousin ep' hautōn basilea ton [echousai basilea ep' autōn] [echousin ep' autōn basilea ton] aggelon tēs abussou; onoma autōi hEbraïsti Abaddōn, kai en [de] tēi hEllēnikēi onoma echei Apolluōn.
    En zij hebben over hen (een) koning de engel van de afgrond; de naam aan hem in het Hebreeuws (is) Abaddon en in het Grieks (de) naam hij heeft Apollyon.
    En zij hadden een koning over zich, de engel van de afgrond. Zijn naam is in het Hebreeuws Abaddon en in het Grieks heeft hij de naam Apollyon.
    And they had a king over them, which is the angel of the bottomless pit, whose name in the Hebrew tongue is Abaddon, but in the Greek tongue hath his name Apollyon.
    Elles ont sur elles un roi, l’ange de l’abîme, dont le nom est en hébreu : Abaddon, et en grec il a nom : Apollyon.
    Und hatten über sich einen König, den Engel des Abgrunds, des Name heißt auf hebräisch Abaddon, und auf griechisch hat er den Namen Apollyon.
    et habebant super se regem angelum abyssi cui nomen hebraice Abaddon, graece autem Apollyon, latine habens nomen Exterminans.
    Zij hebben over zich als koning de engel van de afgrond, wiens naam is in het Hebreeuws ‘Abadon’,- verwoesting en in het Grieks is zijn naam ‘Apollyon’,- verderver.

  12. hē ouai hē mia apēlthen, idou, erchontai [erchetai] eti duo ouia meta tauta.
    Het wee eerste is voorbijgegaan zie, er komen nog twee weeën na deze (dingen).
    Het ene wee is voorbijgegaan. Zie, nog twee weeën komen hierna.
    One woe is past; and, behold, there come two woes more hereafter.
    Le premier malheur est passé; voici, il arrive encore deux malheurs après ces choses.
    Ein Wehe ist dahin; siehe, es kommen noch zwei Wehe nach dem.
    Vae unum abiit, et ecce veniunt adhuc duo vae post haec.
    Het eerste ‘wee’ is voorbij; zie, er komen na deze dingen nog twee weeën!

  13. kai ho hektos aggelos esalpisen, kai ēkousa phōnēn mian ek tōn tessarōn keratōn tou thusiastēriou tou chrusou tou enōpion tou theou.
    En de zesde engel blies op de bazuin en ik hoorde (een) stem één uit de vier horens van het altaar gouden voor het aangezicht van God.
    En de zesde engel blies op de bazuin en ik hoorde uit de vier hoorns van het gouden altaar dat vóór God stond, één stem komen.
    And the sixth angel sounded, and I heard a voice from the four horns of the golden altar which is before God,
    Et le sixième ange sonna de la trompette : et j’ouïs une voix sortant des [quatre] cornes de l’autel d’or qui était devant Dieu,
    Und der sechste Engel posaunte: und ich hörte eine Stimme aus den vier Ecken des goldenen Altars vor Gott,
    Et sextus angelus tuba cecinit: et audivi vocem unam ex quatuor cornibus altaris aurei, quod est ante oculos Dei,
    En de zesde engel blies de bazuin, en ik hoorde één stem uit de vier horens van het gouden altaar dat voor het aanschijn van God staat.

  14. legousan tōi hektōi aggelōi hos eiche [ho echōn] tēn salpigga; luson tous tessaras aggelous tous dedemenous epi tōi potamōi tōi megalōi Euphrateia.
    Zeggende aan de zesde engel die had de bazuin: maak los de vier engelen de vastgebonden zijnde bij de grote rivier (de) Eufraat.
    Die zei tegen de zesde engel die de bazuin had: Maak de vier engelen los die gebonden zijn bij de grote rivier de Eufraat.
    Saying to the sixth angel which had the trumpet, Loose the four angels which are bound in the great river Euphrates.
    disant au sixième ange qui avait la trompette : Délie les quatre anges qui sont liés sur le grand fleuve Euphrate.
    die sprach zu dem sechsten Engel, der die Posaune hatte: Löse die vier Engel, die gebunden sind an dem großen Wasserstrom Euphrat.
    dicentem sexto angelo, qui habebat tubam: Solve quatuor angelos, qui alligati sunt in flumine magno Euphrate.
    tot de zesde engel met de bazuin zeggen: maak de vier engelen los die zijn vastgebonden bij de grote rivier, de Eufraat!

  15. kai eluthēsan hoi tessares aggeloi hoi hētoimasmenoi eis tēn hōran kai [eis tēn] hēmeran kai mēna kai eniauton, hina apokteinōsin to triton tōn anthrōpōn.
    En werden losgemaakt de vier engelen de toebereid zijnde voor het uur en (de) dag en (de) maand en (het) jaar opdat zij doden het derde (deeL) van de mensen.
    En de vier engelen werden losgemaakt. Zij waren in gereedheid gehouden tegen het uur en de dag en de maand en het jaar dat zij het derde deel van de mensen zouden doden.
    And the four angels were loosed, which were prepared for an hour, and a day, and a month, and a year, for to slay the third part of men.
    Et les quatre anges qui étaient préparés pour l’heure et le jour et le mois et l’année, furent déliés, afin de tuer le tiers des hommes.
    Und es wurden die vier Engel los, die bereit waren auf die Stunde und auf den Tag und auf den Monat und auf das Jahr, daß sie töteten den dritten Teil der Menschen.
    Et soluti sunt quatuor angeli, qui parati erant in horam, et diem, et mensem, et annum, ut occiderent tertiam partem hominum.
    En de vier engelen werden losgemaakt, die gereed gehouden waren voor het uur en de dag en de maand en het jaar, om het derde deel van de mensen te doden.

  16. kai ho arithmos [tōn] strateumatōn tou hippikou [hippou] duo muriades [dismuriades] [muriades] muriadōn; kai ēkousa ton arithmon autōn.
    En het aantal legers van de ruiterij (was) twee tienduizendtallen van tienduizendtallen en ik hoorde het antal van hen.
    En het aantal bereden troepen bedroeg tweemaal tienduizend maal tienduizend en ik hoorde hun aantal.
    And the number of the army of the horsemen were two hundred thousand thousand: and I heard the number of them.
    Et le nombre des armées de la cavalerie était de deux myriades de myriades: j’en entendis le nombre.
    Und die Zahl des reisigen Volkes war vieltausendmal tausend; und ich hörte ihre Zahl.
    Et numerus equestris exercitus vicies millies dena millia. Et audivi numerum eorum.
    En het aantal van de legers van de ruiterij was tweemaal tienduizendmaal tienduizend; ik hoorde hun aantal.

  17. kai houtōs eidon tous hippous en tēi horasei, kai tous kathēmenous ep' autōn, echontas thōrakas purinous kai huakinthinous kai theiōdeis; kai hai kephalai tōn hippōn hōs kephalai leontōn, kai ek tōn stomatōn autōn ekporeuetai pur kai kapnos kai theion.
    En zo zag ik de paarden in het gezicht en de zittenden op hen hebbende harnassen vuurrood en hyacintkleurige en zwavelkleurige en de hoofden van de paarden (waren) als hoofden van leeuwen en en uit de monden van hen gaat uit vuur en rook en zwavel.
    En in dit visioen zag ik de paarden en hen die erop zaten aldus: ze hadden vuurrode en blauwe en zwavelkleurige borstharnassen. En de hoofden van de paarden waren als leeuwenkoppen en uit hun mond kwam vuur, rook en zwavel.
    And thus I saw the horses in the vision, and them that sat on them, having breastplates of fire, and of jacinth, and brimstone: and the heads of the horses were as the heads of lions; and out of their mouths issued fire and smoke and brimstone.
    Et c’est ainsi que je vis les chevaux dans la vision, et ceux qui étaient assis dessus, ayant des cuirasses de feu, et d’hyacinthe, et de soufre; et les têtes des chevaux étaient comme des têtes de lions; et de leur bouche sortent du feu, et de la fumée, et du soufre.
    Und also sah ich die Rosse im Gesicht und die daraufsaßen, daß sie hatten feurige und bläuliche und schwefelige Panzer; und die Häupter der Rosse waren wie die Häupter der Löwen, und aus ihrem Munde ging Feuer und Rauch und Schwefel.
    Et ita vidi equos in visione: et qui sedebant super eos, habebant loricas igneas, et hyacinthinas, et sulphureas, et capita equorum erant tamquam capita leonum: et de ore eorum procedit ignis, et fumus, et sulphur.
    En zó zag ik dat de paarden eruitzagen en die daarop gezeten waren: met vuurrode, paarse en zwavelgele borstpantsers, en de koppen van de paarden als koppen van leeuwen, en uit hun bek kwam vuur en rook en zwavel.

  18. hupo [apo] tōn triōn [plēgōn] toutōn apektanthēsan to triton tōn anthrōpōn, ek [apo] tou puros kai ek tou kapnou kai ek tou theiou, tou ekporeuomenou ek tōn stomatōn autōn.
    Door de drie [plagen] deze werd gedood het derde (deel) van de mensen door het vuur en door de rook en door de zwavel uitgaande uit de monden van hen.
    Door deze drie werd het derde deel van de mensen gedood: door het vuur, de rook en de zwavel die uit hun mond kwam.
    By these three was the third part of men killed, by the fire, and by the smoke, and by the brimstone, which issued out of their mouths.
    Par ces trois fléaux fut tué le tiers des hommes, par le feu et la fumée et le soufre qui sortent de leur bouche;
    Von diesen drei Plagen ward getötet der dritte Teil der Menschen, von dem Feuer und Rauch und Schwefel, der aus ihrem Munde ging.
    Et ab his tribus plagis occisa est tertia pars hominum de igne, et de fumo, et sulphure, quae procedebant de ore ipsorum.
    Door deze drie plagen werd het derde deel van de mensen gedood, door het vuur, de rook en de zwavel die uit hun bek kwamen.

  19. hai gar exousiai [hē gar exousia] autōn [tōn hippōn] en tōi stomati autōn eisin [estin] [kai en tais ourais autōn]; hai gar ourai autōn homoiai ophesin [opheōn], echousai kephalas, kai en autais adikousin.
    De want (vol)machten van hen [van de paarden] in de mond van hern zijn; de want staarten van hen (zijn) gelijkend op slangen hebbende hoofden en met hen richten zij schade aan.
    Want hun macht ligt in hun mond en in hun staart, want hun staarten zijn als slangen, met koppen eraan en daarmee brengen zij schade toe.
    For their power is in their mouth, and in their tails: for their tails were like unto serpents, and had heads, and with them they do hurt.
    car le pouvoir des chevaux est dans leur bouche et dans leurs queues ; car leurs queues sont semblables à des serpents, ayant des têtes, et par elles ils nuisent.
    Denn ihre Macht war in ihrem Munde; und ihre Schwänze waren den Schlangen gleich und hatten Häupter, und mit denselben taten sie Schaden.
    Potestas enim equorum in ore eorum est, et in caudis eorum, nam caudae eorum similes serpentibus, habentes capita: et in his nocent.
    Want de macht van de paarden zit in hun bek en in hun staarten, want hun staarten lijken op slangen met koppen, en daarmee richten zij schade aan.

  20. kai hoi loipoi tōn anthrōpōn hoi ouk apektanthēsan en tais plēgais tautais, oute [ou] [oude] metenoēsan ek tōn ergōn tōn cheirōn autōn, hina mē [proskunēsōsin] ta daimonia, kai [ta] eidōla ta chrusa kai ta argura kai ta chalka kai ta lithina kai ta xulina, ha oute blepēn dunatai [dunantai], oute akouein, oute peripatein;
    En de overigen van de mensen die niet gedood werden in/door plagen deze, niet bekeerden zich van de werken van de handen van hen opdat niet zij aanbidden de boze geesten en [de] afgoden gouden en zilveren en bronzen en stenen en houten, die noch zien kunnen noch horen, noch rondlopen.
    En de overige mensen, die niet door deze plagen werden gedood, bekeerden zich niet van de werken van hun handen; zij bleven de demonen aanbidden en de gouden, zilveren, koperen, stenen en houten afgoden, die niet kunnen zien, horen of lopen.
    And the rest of the men which were not killed by these plagues yet repented not of the works of their hands, that they should not worship devils, and idols of gold, and silver, and brass, and stone, and of wood: which neither can see, nor hear, nor walk:
    Et les autres hommes qui n’avaient pas été tués par ces plaies, ne se repentirent pas des œuvres de leurs mains, pour ne pas rendre hommage aux démons, et aux idoles d’or et d’argent, et d’airain et de pierre et de bois, qui ne peuvent ni voir, ni entendre, ni marcher;
    Und die übrigen Leute, die nicht getötet wurden von diesen Plagen, taten nicht Buße für die Werke ihrer Hände, daß sie nicht anbeteten die Teufel und goldenen, silbernen, ehernen, steinernen und hölzernen Götzen, welche weder sehen noch hören noch wandeln können;
    Et ceteri homines, qui non sunt occisi in his plagis, neque poenitentiam egerunt de operibus manuum suarum, ut non adorarent daemonia, et simulacra aurea, et argentea, et aerea, et lapidea, et lignea, quae neque videre possunt, neque audire, neque ambulare,
    En de overige mensen die niet gedood waren door die plagen, kwamen toch niet tot omkeer van de werken van hun handen, om geen hulde meer te brengen aan de demonen en aan de afgoden van goud en zilver, koper, steen en hout, die niet kunnen zien of horen of voortbewegen.

  21. kai ou metenoēsan ek tōn phonōn autōn, oute ek tōn pharmakeiōn [pharmakōn] autōn, oute ek tēs porneias autōn, oute ek tōn klemmatōn autōn.
    En niet bekeerden zij zich van de moorden van hen, noch van de toverijen [tovermiddelen] van hen, noch van de hoererij van hen, noch van de diefstallen van hen.
    Ook bekeerden zij zich niet van hun moorden, hun tovenarij, hun ontucht en het plegen van diefstal.
    Neither repented they of their murders, nor of their sorceries, nor of their fornication, nor of their thefts.
    et ils ne se repentirent pas de leurs meurtres, ni de leur magie, ni de leur fornication, ni de leurs larcins.
    und taten auch nicht Buße für ihre Morde, Zauberei, Hurerei und Dieberei.
    et non egerunt poenitentiam ab homicidiis suis, neque a veneficiis suis, neque a fornicatione sua, neque a furtis suis.
    En zij kwamen niet tot omkeer van hun moorden, hun toverijen, hun hoererij en dieverijen.


1  2  3  4  5  6  7  8  9  10  11  12  13  14  15  16  17  18  19  20  21  22

Openbaring 10

  1. kai eidon allon aggelon ischuron katabainonta ek tou ouranou, peribeblemenōn nephelēn kai [hē] iris epi tēs kephalēs [tēn kephalēn] [autou], kai tō prosōpon autou hōs ho hēlios, kai hoi podes autou hōs stuloi puros;
    En ik zag (een) andere engel sterke neerdalende uit de hemel, bekleed zijnde (met (een) wolk en [de] (een) regenboog op het hoofd van hem en het gezicht van hem als de zon en de voeten van hem als pilaren van vuur.
    En ik zag een andere sterke Engel uit de hemel afdalen. Hij was bekleed met een wolk en boven Zijn hoofd was een regenboog. Zijn gezicht was als de zon, en Zijn voeten waren als zuilen van vuur.
    AndI saw another mighty angel come down from heaven, clothed with a cloud: and a rainbow was upon his head, and his face was as it were the sun, and his feet as pillars of fire:
    Je vis un autre ange puissant, qui descendait du ciel, enveloppé d'une nuée; au-dessus de sa tête était l'arc-en-ciel, et son visage était comme le soleil, et ses pieds comme des colonnes de feu.
    Und ich sah einen andern starken Engel vom Himmel herabkommen; der war mit einer Wolke bekleidet, und ein Regenbogen auf seinem Haupt und sein Antlitz wie die Sonne und Füße wie Feuersäulen,
    Et vidi alium angelum fortem descendentem de caelo amictum nube, et iris in capite ejus, et facies ejus erat ut sol et pedes ejus tamquam columnae ignis:
    En ik zag een andere sterke engel gehuld in een wolk neerdalen vanuit de hemel; de regenboog was boven zijn hoofd, zijn aangezicht was als de zon en zijn voeten als zuilen van vuur.

  2. kai eichen [echon] en tēi cheiri autou biblaridion [biblion] aneōigmenon [ēneōigmenon] kai ethēken ton poda auto ton dexion epi tēn thalassan [tēs thalassēs], ton de euōnumon epi tēn gēn [tēn gēs],
    En hij had [hebbende] in de hand van hem (een) boekje geopend; en hij zette de voet van hem de rechter op de zee, de nu linker op de aarde.
    En Hij had in Zijn hand een boekje dat geopend was. En Hij zette Zijn rechtervoet op de zee en Zijn linker op de aarde.
    And he had in his hand a little book open: and he set his right foot upon the sea, and his left foot on the earth,
    et il avait dans sa main un petit livre ouvert. Et il mit son pied droit sur la mer et le gauche sur la terre;
    und er hatte in seiner Hand ein Büchlein aufgetan. Und er setzte seinen rechten Fuß auf das Meer und den linken auf die Erde;
    et habebat in manu sua libellum apertum: et posuit pedem suum dextrum super mare, sinistrum autem super terram:
    In zijn hand hield hij een geopend boekje. En hij zette zijn rechtervoet op de zee en zijn linker op het land.

  3. kai ekraxen phōnēi megalēi hōsper leōn mukatai; kai hote ekraxen, elalēsan hai hepta brontai tas heautōn phōnas;
    En hij riep met (een) stem luide zoals (een) leeuw brult en toen hij riep spraken de zeven donderslagen de van hen stemmen.
    En Hij riep met een luide stem, zoals een leeuw brult. En toen Hij geroepen had, lieten de zeven donderslagen hun stemmen horen.
    And cried with a loud voice, as when a lion roareth: and when he had cried, seven thunders uttered their voices.
    et il cria à haute voix, comme un lion rugit; et quand il cria, les sept tonnerres firent entendre leurs propres voix.
    und er schrie mit großer Stimme, wie ein Löwe brüllt. Und da er schrie, redeten sieben Donner ihre Stimmen.
    et clamavit voce magna, quemadmodum cum leo rugit. Et cum clamasset, locuta sunt septem tonitrua voces suas.
    En hij schreeuwde met grote stem zoals een leeuw brult. En toen hij schreeuwde, begonnen de zeven donderslagen te spreken met hun eigen stemmen.

  4. kai hote elalēsan hai hepta brontai tas phōnas heautōn emellon graphein; kai ēkousa phōnēn ek tou ouranou, legousan moi: sphragison ha elalēsan hai hepta brontai kai mē tauta [auta] grapsēis.
    En toen spraken de zeven donderslagen de stemmen van hen wilde ik (het) opschrijven en ik hoorde (een) stem uit de hemerl, zeggende tot mj: verzegel welke (dingen) spraken de zeven donderslagen en niet deze (dingen) schrijf op.
    En toen de zeven donderslagen hun stemmen hadden laten horen, stond ik op het punt ze op te schrijven. Maar ik hoorde een stem uit de hemel tegen mij zeggen: Verzegel wat de zeven donderslagen gesproken hebben en schrijf dat niet op.
    And when the seven thunders had uttered their voices, I was about to write: and I heard a voice from heaven saying unto me, Seal up those things which the seven thunders uttered, and write them not.
    Et quand les sept tonnerres eurent parlé, j’allais écrire; et j’ouïs une voix venant du ciel, disant : Scelle les choses que les sept tonnerres ont prononcées et ne les écris pas.
    Und da die sieben Donner ihre Stimmen geredet hatten, wollte ich sie schreiben. Da hörte ich eine Stimme vom Himmel sagen zu mir: Versiegle, was die sieben Donner geredet haben; schreibe es nicht!
    Et cum locuta fuissent septem tonitrua voces suas, ego scripturus eram: et audivi vocem de caelo dicentem mihi: Signa quae locuta sunt septem tonitrua: et noli ea scribere.
    En toen de zeven donderslagen gesproken hadden, wilde ik gaan schrijven, maar ik hoorde een stem uit de hemel zeggen: verzegel wat de zeven donderslagen hebben gesproken, en schrijf dat níet op!

  5. kai ho aggelos, hon eidon hestōta epi tēs thalassēs kai epi tēs gēs, ēren tēn cheira autou [tēn dexian] eis ton ouranon.
    En de engel die ik zag staande op de zee en op de aarde hief op de arm van hem naar de hemel.
    En de Engel Die ik op de zee en op de aarde zag staan, hief Zijn hand op naar de hemel,
    And the angel which I saw stand upon the sea and upon the earth lifted up his hand to heaven,
    Et l’ange que j’avais vu se tenir sur la mer et sur la terre, leva sa main droite vers le ciel,
    Und der Engel, den ich sah stehen auf dem Meer und der Erde, hob seine Hand gen Himmel
    Et angelus, quem vidi stantem super mare et super terram, levavit manum suam ad caelum:
    En de engel die ik op de zee en het land zag staan hief zijn rechterhand op naar de hemel

  6. kai ōmosen en tōi zonti eis tous aiōnas tai aiōnōn, hos ektisen ton ouranon kai ta en autōi, kai tēn gēn kai ta en autēi, kai tēn thalassan kai ta en autēi hoti; chronos ouk estai eti [ouketi estai];
    En hij zwoer bij de Levende tot in de eeuw van de eeuwen die heeft geschapen de hemel en de (dingen) in hem en de aarde en de (dingen) in haar en de zee en de (dingen) in haar : tijd(sverloop) niet er zal zijn meer.
    en Hij zwoer bij Hem Die leeft in alle eeuwigheid, Die de hemel heeft geschapen met wat daarin is, de aarde met wat daarop is en de zee met wat daarin is, dat er geen tijd meer zou zijn.
    And sware by him that liveth for ever and ever, who created heaven, and the things that therein are, and the earth, and the things that therein are, and the sea, and the things which are therein, that there should be time no longer:
    et jura par celui qui vit aux siècles des siècles, lequel a créé le ciel et les choses qui y sont, et la terre et les choses qui y sont, et la mer et les choses qui y sont, qu’il n’y aurait plus de délai,
    und schwur bei dem Lebendigen von Ewigkeit zu Ewigkeit, der den Himmel geschaffen hat und was darin ist, und die Erde und was darin ist, und das Meer und was darin ist, daß hinfort keine Zeit mehr sein soll;
    et juravit per viventem in saecula saeculorum, qui creavit caelum, et ea quae in eo sunt: et terram, et ea quae in ea sunt: et mare, et ea quae in eo sunt: Quia tempus non erit amplius:
    en zwoer bij hem die leeft tot in de eeuwen der eeuwen, die de hemel en wat erin is, en de aarde en wat erop is, en de zee en wat erin is, heeft geschapen: er zal geen tijd meer zijn;

  7. alla en tais hēmerais tēs phōnēs tou hebdomou aggelou, hōtan mellēi salpizein, kai thelesthēi [etelesthē] to mustērion tou theou, hōs euēggelisen tois heautou doulois tois prophētais [tous heautou doulous tous prophētas] [tous doulous autou tous prophētas].
    Maar in de dagen van de stem van de zevende engel wanneer hij zal blazen op de bazuin ook zal worden vervuld [is vervuld] de verborgenheid van God, zoals Hij als goed nieuws heeft verkondigd aan de van Hem dienstknechten de profeten.
    Maar in de dagen van de stem van de zevende engel, wanneer die op de bazuin zal blazen, zal ook het geheimenis van God volbracht worden, zoals Hij aan Zijn dienstknechten, de profeten, verkondigd heeft.
    But in the days of the voice of the seventh angel, when he shall begin to sound, the mystery of God should be finished, as he hath declared to his servants the prophets.
    mais qu’aux jours de la voix du septième ange, quand il sera sur le point de sonner de la trompette, le mystère de Dieu aussi sera terminé, comme il en a annoncé la bonne nouvelle à ses esclaves les prophètes.
    sondern in den Tagen der Stimme des siebenten Engels, wenn er posaunen wird, soll vollendet werden das Geheimnis Gottes, wie er hat verkündigt seinen Knechten, den Propheten.
    sed in diebus vocis septimi angeli, cum coeperit tuba canere, consummabitur mysterium Dei sicut evangelizavit per servos suos prophetas.
    maar in de dagen van het geluid van de zevende engel, wanneer hij de bazuin zal gaan blazen, zal het geheimenis van God tot voleinding worden gebracht, zoals hij verkondigd heeft aan zijn dienaren, de profeten!

  8. kai hē phōnē hēn ēkousa ek tou ouranou, palin lalousa [lalousan] met emou kai legousa [legousan]; hupage labe to biblaridion [biblion] [biblidarion] to ēneōigmenon [aneōigmenon] en tēi cheiri [tou] aggelou tou hestōtos epi tēs thalassēs kai epi tēs gēs.
    En de stem die ik hoorde uit de hemel, (was) weer sprekende met mij en zeggende: ga heen neeem het boekje [boek] het geopende in de hand van (de) engel staande op de zee en op de aarde.
    En de stem die ik uit de hemel gehoord had, sprak opnieuw met mij en zei: Ga, neem het boekje dat geopend ligt in de hand van de Engel Die op de zee en op de aarde staat.
    And the voice which I heard from heaven spake unto me again, and said, Go and take the little book which is open in the hand of the angel which standeth upon the sea and upon the earth.
    Et la voix que j’avais ouïe du ciel me parla de nouveau et dit: Va, prends le petit livre qui est ouvert dans la main de l’ange qui se tient sur la mer et sur la terre.
    Und ich hörte eine Stimme vom Himmel abermals mit mir reden und sagen: Gehe hin, nimm das offene Büchlein von der Hand des Engels, der auf dem Meer und der Erde steht!
    Et audivi vocem de caelo iterum loquentem mecum, et dicentem: Vade, et accipe librum apertum de manu angeli stantis super mare, et super terram.
    En de stem die ik uit de hemel hoorde sprak weer met mij en zei: ga, neem het boekje dat geopend ligt in de hand van de engel die op de zee en op het land staat!

  9. kai apēlthon [apēltha] pros ton aggelon, legōn autōi: dos [dounai] moi to biblaridion [biblidarion] kai legei moi: labe kai kataphage auto; kai pikranei sou tēn koilian, all' en tōi stomati sou estai gluku hōs meli.
    En ik ging weg naar de engel zeggende tot hem: geef aan mij het boekje; en hij zegt tot mij : neem en eet het op en het zal bitter maken van u de buik, maar in de mond van u zal het zijn zoet als honing.
    En ik ging naar de Engel toe en zei tegen Hem: Geef mij dat boekje. En Hij zei tegen mij: Neem het en eet het op, en het zal uw buik bitter maken, maar in uw mond zal het zoet zijn als honing.
    And I went unto the angel, and said unto him, Give me the little book. And he said unto me, Take it, and eat it up; and it shall make thy belly bitter, but it shall be in thy mouth sweet as honey.
    Et je m’en allai vers l’ange, lui disant de me donner le petit livre. Et il me dit : Prends-le et dévore-le; et il remplira ton ventre d’amertume, mais dans ta bouche il sera doux comme du miel.
    Und ich ging hin zu dem Engel und sprach zu ihm: Gib mir das Büchlein! Und er sprach zu mir: Nimm hin und verschling es! und es wird dich im Bauch grimmen; aber in deinem Munde wird's süß sein wie Honig.
    Et abii ad angelum, dicens ei, ut daret mihi librum. Et dixit mihi: Accipe librum, et devora illum: et faciet amaricari ventrem tuum, sed in ore tuo erit dulce tamquam mel.
    En ik ging naar de engel en zei hem mij het boekje te geven. En hij zei tot mij: neem en eet het op; het zal je buik bitter maken, maar in je mond zal het zoet zijn als honing!

  10. kai elabon to biblaridion [biblion] ek tēs cheiros tou aggelou, kai katephagon auto; kai ēn en tōi stomati mou hōs meli gluku; kai hote ephagon auto, epikranthē hē koilia mou.
    En ik nam het boekje [boek] uit de hand van de engel en ik at het op en het was in de mond van mij als zoete honing; en toen ik het gegeten had werd bitter de buik van mij.
    En ik nam het boekje uit de hand van de Engel en at het op en het was in mijn mond zoet als honing, maar toen ik het opgegeten had, werd mijn buik bitter.
    And I took the little book out of the angel's hand and ate it up and it was in my mouth sweet as honey: and as soon as I had eaten it, my belly was bitter.
    Et je pris le petit livre de la main de l’ange, et je le dévorai ; et il fut dans ma bouche doux comme du miel; et quand je l’eus dévoré, mon ventre fut rempli d’amertume.
    Und ich nahm das Büchlein von der Hand des Engels und verschlang es, und es war süß in meinem Munde wie Honig; und da ich's gegessen hatte, grimmte mich's im Bauch.
    Et accepi librum de manu angeli, et devoravi illum: et erat in ore meo tamquam mel dulce, et cum devorassem eum, amaricatus est venter meus:
    En ik nam het boekje aan uit de hand van de engel en at het op en het was in mijn mond zoet als honing. En toen ik het opgegeten had werd mijn buik bitter’.

  11. kai legei [legousin] moi: dei se palin prophēteusai epi laois kai [epi] ethnesin kai glōssais kai basileusin pollois.
    En hij zegt tot mij: het is nodig u opnieuw (te) profeteren over/tegen volken en natiën en talen en koningen vele.
    En Hij zei tegen mij: U moet opnieuw profeteren over vele volken, naties, talen en koningen.
    And he said unto me, Thou must prophesy again before many peoples, and nations, and tongues, and kings.
    Et il me fut dit : Il faut que tu prophétises de nouveau sur des peuples et des nations et des langues et beaucoup de rois.
    Und er sprach zu mir: Du mußt abermals weissagen von Völkern und Heiden und Sprachen und vielen Königen.
    et dixit mihi: Oportet te iterum prophetare gentibus, et populis, et linguis, et regibus multis.
    En zij zeiden tot mij: jij moet weer profeteren over gemeenschappen en volkeren, talen en koningen!


1  2  3  4  5  6  7  8  9  10  11  12  13  14  15  16  17  18  19  20  21  22

Openbaring 11

  1. kai edothē moi kalamos homoios rhabdōi, legōn: egeira [egeire], kai metrēson ton naon tou theou, kai to thusiastērion; kai tous proskunountas en autōi.
    En er werd gegeven aan mij (een) meetriet gelijken op (een) staf, zeggende: sta op en meet de tempel van God en het altaar en de aanbiddenden in het.
    En mij werd een meetlat gegeven, die op een staf leek. En de engel was erbij komen staan en zei: Sta op en meet de tempel van God, het altaar en hen die daarin aanbidden.
    And there was given me a reed like unto a rod: and the angel stood, saying, Rise, and measure the temple of God, and the altar, and them that worship therein.
    On me donna un roseau semblable à une verge, en disant: Lève-toi, et mesure le temple de Dieu, l'autel, et ceux qui y adorent.
    Und es ward ein Rohr gegeben, einem Stecken gleich, und er sprach: Stehe auf und miß den Tempel Gottes und den Altar und die darin anbeten.
    Et datus est mihi calamus similis virgæ, et dictum est mihi: Surge, et metire templum Dei, et altare, et adorantes in eo:
    En mij werd een rietstengel gegeven, een scepter gelijk, met de woorden: sta op en meet de tempel van God, én het altaar en hen die daarin hulde brengen:

  2. kai tēn aulēn tēn esōthen [exōthen] tou naou ekbale exō [exōthēn], kai me autēn metrēsēis, hoti edothē tois ethnesin; kai tēn polin tēn hagian patēsousin menas tessarakonta [kai] duo.
    En de voorhof binnen [buiten] de tempel werp uit naar buiten, en niet haar meet, omdat zij is gegeven aan de volken; en de stad heilige zullen zij vertreden (gedurende) maanden veertig [en] twee.
    Maar laat de buitenste voorhof van de tempel erbuiten en meet die niet, want die is aan de heidenen gegeven. En zij zullen de heilige stad vertrappen, tweeënveertig maanden lang.
    But the court which is without the temple leave out, and measure it not; for it is given unto the Gentiles: and the holy city shall they tread under foot forty and two months.
    et le parvis, qui est en dehors du temple, rejette-le et ne le mesure point, car il a été donné aux nations, et elles fouleront aux pieds la cité sainte quarante-deux mois.
    Aber den Vorhof außerhalb des Tempels wirf hinaus und miß ihn nicht; denn er ist den Heiden gegeben, und die heilige Stadt werden sie zertreten zweiundvierzig Monate.
    atrium autem, quod est foris templum, ejice foras, et ne metiaris illud: quoniam datum est gentibus, et civitatem sanctam calcabunt mensibus quadraginta duobus:
    en laat de voorhof buiten de tempel erbuiten vallen en meet die níet, want hij werd aan de volkeren gegeven en zij zullen de heilige stad vertrappen, tweeënveertig maanden lang;

  3. kai dōsō tois dusin martusin mou, kai prophēteusousin hēmeras chilias diakosias hexēkonta, peribeblēmenoi sakkous.
    En ik zal geven an de twee getuigen van mij en zij zullen profeteren dagen duizend twee honderd zestig bekleed zijnde (met) zakken.
    En Ik zal Mijn twee getuigen macht geven en zij zullen, in rouwkleding gekleed, twaalfhonderdzestig dagen lang profeteren.
    And I will give power unto my two witnesses, and they shall prophesy a thousand two hundred and threescore days, clothed in sackcloth.
    Et je donnerai [puissance] à mes deux témoins, et ils prophétiseront mille deux cent soixante jours, vêtus de sacs.
    Und ich will meinen zwei Zeugen geben, daß sie weissagen tausendzweihundertundsechzig Tage, angetan mit Säcken.
    et dabo duobus testibus meis, et prophetabunt diebus mille ducentis sexaginta, amicti saccis.
    en ik zal mijn twee getuigen opdracht geven en zij zullen profeteren twaalfhonderdzestig dagen lang, gehuld in rouwzakken!

  4. houtoi eisin hai duo elaiai, kai [hai] duo luchniai hai enōpion tou theou [kuriou] tēs gēs hestōsai [hestōtes].
    Dezen zijn de twee olijfbomen een (de) twee kandelaars voor het aangezicht van God [(de) Heer] van de aarde staande.
    Zij zijn de twee olijfbomen en de twee kandelaars, die voor de God van de aarde staan.
    These are the two olive trees, and the two candlesticks standing before the God of the earth.
    Ceux-ci sont les deux oliviers et les deux lampes qui se tiennent devant le Seigneur de la terre.
    Diese sind die zwei Ölbäume und die Fackeln, stehend vor dem HERRN der Erde.
    Hi sunt duæ olivæ et duo candelabra in conspectu Domini terræ stantes.
    Zij zijn ‘de twee olijfbomen en de twee kandelaren, die vóór het aanschijn van de Heer van de aarde staan’

  5. kai ei tis autous thelēi [thelei] adikēsai, pur ekporeuetai ek tou stomatos autōn, kai katesthiei tous echthrous autōn; kai ei tis [thelei] [thelēsēi] autous thelēi adikēsai, houtōs dei auton apoktanthēnai.
    En indien iemand hen wil kwaad doen, vuur gaat uit de mond van hen en verteert de vijanden van hen en indien iemand hen wil kwaad doen, zó moet hij worden gedood.
    En als iemand hun schade wil toebrengen, komt er vuur uit hun mond en dat verslindt hun vijanden. En als iemand hun schade wil toebrengen, moet hij op dezelfde manier gedood worden.
    And if any man will hurt them, fire proceedeth out of their mouth and devoureth their enemies: and if any man will hurt them, he must in this manner be killed.
    Et si quelqu’un veut leur nuire, le feu sort de leur bouche et dévore leurs ennemis; et si quelqu’un veut leur nuire, il faut qu’il soit ainsi mis à mort.
    Und so jemand sie will schädigen, so geht Feuer aus ihrem Munde und verzehrt ihre Feinde; und so jemand sie will schädigen, der muß also getötet werden.
    Et si quis voluerit eos nocere, ignis exiet de ore eorum, et devorabit inimicos eorum: et si quis voluerit eos lædere, sic oportet eum occidi.
    En indien iemand hun onrecht wil doen, zal vuur uitgaan uit hun mond om hun vijanden te verteren. Ja, indien iemand hun onrecht zal willen doen, moet hij zó sterven.

  6. houtoi echousin exousian kleisai [tēn exousian kleisai] ton ouranon [exousian kleisai], hina mē brechēi huetos en hēmerais autōn tēs prophēteias [huetos brechēi tas hēmeras tēs prophēteias autōn]; kai exousian echousin epi tōn hudatōn, strephein auta eis haima, kai pataxai tēn gēn hosakis ean thelēsōsin] [en] pasēi plēgēi hosakis ean thelēsōsin.
    Dezen hebben (vol)macht (om te) sluiten de hemel opdat het niet regen regent in (de) dagen van hen van het profeteren en (vol)macht hebben zij over de wateren (om te) veranderen hen in bloed en (om te) slaan de aarde [met] elke plaag zo dikwijls als zij maar willen.
    Zij hebben macht de hemel te sluiten, zodat er geen regen zal vallen in de dagen dat zij profeteren. En zij hebben macht over de wateren om die in bloed te veranderen, en de aarde te treffen met allerlei plagen, zo vaak zij dat willen.
    These have power to shut heaven, that it rain not in the days of their prophecy: and have power over waters to turn them to blood, and to smite the earth with all plagues, as often as they will.
    Ceux-ci ont le pouvoir de fermer le ciel, afin qu’il ne tombe point de pluie durant les jours de leur prophétie; et ils ont pouvoir sur les eaux pour les changer en sang, et pour frapper la terre de toutes sortes de plaies, toutes les fois qu’ils le voudront.
    Diese haben Macht, den Himmel zu verschließen, daß es nicht regne in den Tagen ihrer Weissagung, und haben Macht über das Wasser, es zu wandeln in Blut, und zu schlagen die Erde mit allerlei Plage, so oft sie wollen.
    Hi habent potestatem claudendi cælum, ne pluat diebus prophetiæ ipsorum: et potestatem habent super aquas convertendi eas in sanguinem, et percutere terram omni plaga quotiescumque voluerint.
    Zíj hebben de macht de hemel te sluiten, zodat er geen regen valt gedurende de dagen van hun profeteren. En zij hebben macht over de wateren om die in bloed te veranderen, en om de aarde met allerlei plagen te slaan, zo dikwijls als zij maar willen.

  7. kai hotan telesōsin tēn marturian autōn, to thērion to anabainon ek tēs abussou poiēsei [met' autōn] polemon met' autōn, kai nikēsei autous, kai apoktenei autous.
    En wanneer zij hebben voltooid het getuigenis van hen het beest omhoog komende uit de afgrond zal maken oorlog met hen en het zal hen overwinnen en het zal hen doden.
    En wanneer zij hun getuigenis volbracht hebben, zal het beest dat uit de afgrond opkomt, oorlog met hen voeren en het zal hen overwinnen en hen doden.
    And when they shall have finished their testimony, the beast that ascendeth out of the bottomless pit shall make war against them and shall overcome them and kill them.
    Et quand ils auront achevé leur témoignage, la bête qui monte de l’abîme leur fera la guerre, et les vaincra, et les mettra à mort;
    Und wenn sie ihr Zeugnis geendet haben, so wird das Tier, das aus dem Abgrund aufsteigt, mit ihnen einen Streit halten und wird sie überwinden und wird sie töten.
    Et cum finierint testimonium suum, bestia, quae ascendit de abysso, faciet adversum eos bellum, et vincet illos, et occidet eos.
    En wanneer zij hun getuigenis tot voleinding gebracht hebben, zal het beest dat opkomt uit de afgrond oorlog met hen voeren en hen overwinnen en doden.

  8. kai ta ptōmata [tō ptōma] autōn epi tēs plateias [tēs] poleōs tēs megalēs, hētis kaleitai pteumatikōs Sodoma kai Aiguptos, hopou kai ho kurios hēmōn [autōn] estaurōthē.
    En de lijken van hen op de straat van de grote stad, die wordt genoemd in geestelijke zin Sodom en Egypte alwaar ook de Heer van ons is gekruisigd.
    En hun dode lichamen zullen liggen op de straat van de grote stad, die in geestelijke zin genoemd wordt Sodom en Egypte, waar ook onze Heere werd gekruisigd.
    And their dead bodies shall lie in the street of the great city, which spiritually is called Sodom and Egypt, where also our Lord was crucified.
    et leur corps mort [sera étendu] sur la place de la grande ville qui est appelée spirituellement Sodome et Égypte, où aussi leur Seigneur a été crucifié.
    Und ihre Leichname werden liegen auf der Gasse der großen Stadt, die da heißt geistlich "Sodom und Ägypten", da auch der HERR gekreuzigt ist.
    Et corpora eorum jacebunt in plateis civitatis magnae, quae vocatur spiritualiter Sodoma, et AEgyptus, ubi et Dominus eorum crucifixus est.
    En hun lijk zal blijven liggen op de straat van de grote stad, die geestelijk ‘Sodom’ en ‘Egypte’ genoemd wordt, waar ook hun Heer is gekruisigd.

  9. kai blepsousin ek tōn laōn kai phulōn kai glōssōn kai ethnōn ta ptōmata [to ptōma] autōn hēmeras treis kai hēmisu, kai ta ptōmata autōn ouk aphēsousin [aphiousin] tethēnai eis mnēmata [mnēma].
    En zullen zien (degenen) uit de volken en stammen en talen en natiën de lijken van hen dagen drie en (een) halve en de lijken van hen niet zij zullen toelaten te worden gelegd in graven.
    En de mensen uit de volken, stammen, talen en naties zullen hun dode lichamen drieënhalve dag zien en zullen niet toelaten dat hun dode lichamen in het graf gelegd worden.
    And they of the people and kindreds and tongues and nations shall see their dead bodies three days and an half, and shall not suffer their dead bodies to be put in graves.
    Et ceux des peuples et des tribus et des langues et des nations voient leur corps mort durant trois jours et demi, et ils ne permettent point que leurs corps morts soient mis dans un sépulcre.
    Und es werden etliche von den Völkern und Geschlechter und Sprachen ihre Leichname sehen drei Tage und einen halben und werden ihre Leichname nicht lassen in Gräber legen.
    Et videbunt de tribubus, et populis, et linguis, et gentibus corpora eorum per tres dies et dimidium: et corpora eorum non sinent poni in monumentis:
    En mensen van alle gemeenschappen en stammen, talen en volkeren, bekijken hun lijken drieëneenhalve dag lang en laten niet toe dat ze in een graf worden gelegd.

  10. kai ho katoikountes epi tēs gēs charousin [chairouisin] ep' autois, kai euphranthēsontai [euphrainontai]; kai dōra pempsousin [dōsousin] allēlois, hoti houtoi hoi duo prophētai ebasanisan tous katoikountas epi tēs gēs.
    En de wonenden op de aarde zullen zich verheugen over hen en zij zullen vrolijk zijn en geschenken zullen zij zenden aan elkaar, omdat deze twee profeten kwelden de wonenden op de aarde.
    En zij die op de aarde wonen, zullen zich over hen verblijden, en zullen feest gaan vieren en elkaar geschenken sturen, omdat deze twee profeten hen die op de aarde wonen, zo gekweld hadden.
    And they that dwell upon the earth shall rejoice over them and make merry and shall send gifts one to another; because these two prophets tormented them that dwelt on the earth.
    Et ceux qui habitent sur la terre se réjouissent à leur sujet et font des réjouissances, et ils s’enverront des présents les uns aux autres, parce que ces deux prophètes tourmentaient ceux qui habitent sur la terre.
    Und die auf Erden wohnen, werden sich freuen über sie und wohlleben und Geschenke untereinander senden; denn diese zwei Propheten quälten die auf Erden wohnten.
    et inhabitantes terram gaudebunt super illos, et jucundabuntur: et munera mittent invicem, quoniam hi duo prophetae cruciaverunt eos, qui habitabant super terram.
    En die op de aarde wonen verheugen zich over hen, en vieren feest en zenden elkaar geschenken, omdat deze twee profeten de bewoners van de aarde hebben gekweld.

  11. kai meta tas treis hēmeras kai hēmisu, pneuma zōēs ek tou theou eisēlthen ep' autous [en autois] [eis autous], kai estēsan epi tous podas autōn, kai phobos megas epesen [epepesen] epi tous theōrountas autous.
    En na de drie dagen en (een) halve, (de) geest van (het) leven uit God kwam binnen over hen en zij gingen staan op de voeten van hen en grote vrees viel op de hen aanschouwenden.
    En na die drieënhalve dag kwam er een levensgeest uit God in hen en zij gingen op hun voeten staan. En grote vrees overviel hen die hen zagen.
    And after three days and an half the Spirit of life from God entered into them, and they stood upon their feet; and great fear fell upon them which saw them.
    Et après les trois jours et demi, l’esprit de vie venant de Dieu entra en eux; et ils se tinrent sur leurs pieds, et une grande crainte tomba sur ceux qui les contemplaient.
    Und nach drei Tagen und einem halben fuhr in sie der Geist des Lebens von Gott, und sie traten auf ihre Füße; und eine große Furcht fiel über die, so sie sahen.
    Et post dies tres et dimidium, spiritus vitae a Deo intravit in eos. Et steterunt super pedes suos, et timor magnus cecidit super eos qui viderunt eos.
    En na drieëneenhalve dag kwam levensadem uit God in hen, en zij gingen op hun voeten staan, en een grote vrees viel op hen die hen aanschouwden.

  12. kai ēkousan phōnēn megalēn [phōnēs megalēs] ek tou ouranou legoùsan [legousēs] autois: anabēte [anabate] hōde. kai anebēsan eis ton ouranon en tēi nephelēi kai etheōrēsan autous hoi echthroi autōn.
    En zij hoorden (een) luide stem uit de hemel zeggende tot hen: komt omhoog hierheen en zij gingen omhoog naar de hemel in/met de wolk en aanschouwden hen de vijanden van hen.
    En zij hoorden een luide stem uit de hemel tegen hen zeggen: Kom hier omhoog. En zij gingen omhoog naar de hemel, in de wolk en hun vijanden keken hen na.
    And they heard a great voice from heaven saying unto them, Come up hither. And they ascended up to heaven in a cloud; and their enemies beheld them.
    Et j’ouïs une grande voix venant du ciel, leur disant : Montez ici. Et ils montèrent au ciel dans la nuée, et leurs ennemis les contemplèrent.
    Und sie hörten eine große Stimme von Himmel zu ihnen sagen: Steiget herauf! und sie stiegen auf in den Himmel in einer Wolke, und es sahen sie ihre Feinde.
    Et audierunt vocem magnam de caelo, dicentem eis: Ascendite huc. Et ascenderunt in caelum in nube: et viderunt illos inimici eorum.
    En zij hoorden een luide stem uit de hemel tot hen zeggen: klimt óp, hierheen! En zij klommen ten hemel op in de wolk, en hun vijanden aanschouwden hen.

  13. kai en ekeinēi tēi hōraai [hēmerai] egeneto seismos megas, kai to dekaton tēs poleōos epesen, kai apektanthēsan en tōi seismōi onomata anthrōpōn chiliades hepta; kai hoi loipoi emphoboi egenontō, kai edōkan doxan tōi theōi tou ouranou.
    En op dat uur ontstond er (een) grote aardbeving en het tiende (deel) van de stad stortte in en werden gedood in/door de aardbeving (de) namen van mensen zeven duizend en de overigen werden zeer bevreesd en zij gaven eer aan de God van de hemel.
    En op datzelfde uur vond er een grote aardbeving plaats, en het tiende deel van de stad stortte in. En bij die aardbeving werden zevenduizend met name bekende personen gedood. En de overigen werden zeer bevreesd, en gaven eer aan de God van de hemel.
    And the same hour was there a great earthquake and the tenth part of the city fell and in the earthquake were slain of men seven thousand: and the remnant were affrighted, and gave glory to the God of heaven.
    Et à cette heure-là, il y eut un grand tremblement de terre; et la dixième partie de la ville tomba, et sept mille noms d’hommes furent tués dans le tremblement de terre et les autres furent épouvantés et donnèrent gloire au Dieu du ciel.
    Und zu derselben Stunde ward ein großes Erdbeben, und der zehnte Teil der Stadt fiel; und wurden getötet in dem Erdbeben siebentausend Namen der Menschen und die andern erschraken und gaben Ehre dem Gott des Himmels.
    Et in illa hora factus est terraemotus magnus, et decima pars civitatis cecidit: et occisa sunt in terraemotu nomina hominum septem millia: et reliqui in timorem sunt missi, et dederunt gloriam Deo caeli.
    En op dat uur geschiedde een grote aardbeving en het tiende deel van de stad viel in, en zevenduizend namen van mensen werden in de beving gedood. En het geschiedde dat de overigen door vrees bevangen werden, en zij gaven glorie aan de God van de hemel.

  14. hē ouai hē deutera apēlthen; idou, hē ouai hē tritē [,idou] erchetai tachu.
    het wee tweede ging voorbij zie het derde wee komt spoedig.
    Het tweede wee is voorbijgegaan. Zie, het derde wee komt spoedig.
    The second woe is past and behold, the third woe cometh quickly.
    Le second malheur est passé; voici, le troisième malheur vient promptement.
    Das andere Wehe ist dahin; siehe, das dritte Wehe kommt schnell.
    Vae secundum abiit: et ecce vae tertium veniet cito.
    Het tweede ‘wee’ is voorbij; zie, het derde ‘wee’ komt weldra!

  15. kai ho hebdomos aggelos esalpisen, kai egenonto phōnai megalai en tōi ouranōi, legousai [legontes]: egenonto hai basileiai [egeneto hē basileia] tou kosmou tou kuriou hēmōn, kai tou Christou autou, kai basileusei eis tous aiōnas tōn aiōnōn.
    en de zevende engel blies op de bazuin en geworden zijn luide stemmen in de hemel zeggende: geworden zijn de koninkrijken van de wereld van de Heer van ons en van de Gezalfde van Hem en Hij zal regeren tot in de eeuwen van de eeuwen.
    En de zevende engel blies op de bazuin, en er klonken luide stemmen in de hemel, die zeiden: De koninkrijken van de wereld zijn van onze Heere en van Zijn Christus geworden, en Hij zal Koning zijn in alle eeuwigheid.
    And the seventh angel sounded; and there were great voices in heaven, saying, The kingdoms of this world are become the kingdoms of our Lord, and of his Christ; and he shall reign for ever and ever.
    Et le septième ange sonna de la trompette: et il y eut dans le ciel de grandes voix, disant: Le royaume du monde de notre Seigneur et de son Christ est venu, et il régnera aux siècles des siècles.
    Und der siebente Engel posaunte: und es wurden große Stimmen im Himmel, die sprachen: Es sind die Reiche der Welt unsers HERRN und seines Christus geworden, und er wird regieren von Ewigkeit zu Ewigkeit.
    Et septimus angelus tuba cecinit: et factae sunt voces magnae in caelo dicentes: Factum est regnum hujus mundi, Domini nostri et Christi ejus, et regnabit in saecula saeculorum. Amen.
    En de zevende engel blies de bazuin, en grote stemmen geschiedden in de hemel, roepend: geschied is het koningschap over de wereld van onze Heer en zijn Gezalfde; en hij zal als koning heersen tot in de eeuwen der eeuwen!

  16. kai hoi eikosi kai tessares presbuteroi hoi enōpion [tou thronou] tou theou kathēmenoi [hoi kathēntai] epi tous thronous autōn, epesan [epeson] epi ta prosōpa autōn kai prosekunēsan tōi theōi,
    En de twintig en vier oudsten voor het aangezicht [van de troon] van God zittenden op de tronen van hen vielen op de aangezichten van hen en zij aanbaden God.
    En de vierentwintig ouderlingen, die voor God op hun troon zitten, wierpen zich met hun gezicht ter aarde en aanbaden God,
    And the four and twenty elders, which sat before God on their seats, fell upon their faces, and worshipped God,
    Et les vingt-quatre anciens qui sont assis devant Dieu sur leurs trônes, tombèrent sur leurs faces et rendirent hommage à Dieu,
    Und die vierundzwanzig Ältesten, die vor Gott auf ihren Stühlen saßen, fielen auf ihr Angesicht und beteten Gott an
    Et viginti quatuor seniores, qui in conspectu Dei sedent in sedibus suis, ceciderunt in facies suas, et adoraverunt Deum, dicentes:
    En de vierentwintig oudsten, die vóór het aanschijn van God op hun tronen gezeten zijn, vielen op hun aanschijn en brachten God hulde, zeggend:

  17. legontes: eucharistoumen soi, kurie ho theos ho pantokrator, ho ōn kai hō ēn kai hōi werchomenos, hoti eilēphas tēn dunamin sou tēn megalēn, kai ebasileusas.
    Zeggende: wij danken U Heer God Almachtige, de Zijnde de(gene) die was en de Komende, omdat U hebt genomen de macht van U grote en U heeft geregeerd / bent koning geworden.
    en zeiden: Wij danken U, Heere, God de Almachtige, Die is en Die was en Die komt, omdat U Uw grote kracht ter hand hebt genomen en Koning geworden bent.
    Saying, We give thee thanks, O Lord God Almighty, which art, and wast, and art to come; because thou hast taken to thee thy great power, and hast reigned.
    disant : Nous te rendons grâces, Seigneur, Dieu, Tout-puissant, celui qui est et qui était, de ce que tu as pris ta grande puissance et de ce que tu es entré dans ton règne.
    und sprachen: Wir danken dir, HERR, allmächtiger Gott, der du bist und warest, daß du hast angenommen deine große Kraft und herrschest;
    Gratias agimus tibi, Domine Deus omnipotens, qui es, et qui eras, et qui venturus es: quia accepisti virtutem tuam magnam, et regnasti.
    wij danken u, Heer God, albeheerser, die is en die was, dat gij uw grote kracht hebt opgenomen en uw koningschap begonnen zijt;

  18. kai ta ethnē ōrgisthēsan, kai ēlthen hē orgē sou, kai ho kairos tōn nekrōn, krithēnai, kai dounai ton misthon tois doulois sou tois prophētais, kai tois hagiois kai tois phoboumenois to onoma sou, tois mikrois kai tois megalois [tous mikrous kai tous megalous], kai diaphtheirai tous diaphtheirontas tēn gēn.
    En de volken werden vertoornd enm gekomen is de toorn van U en de tijd van de doden (om) geoordeeld (te) worden en (om te) geven het loon aan de dienstknechten van U de profeten en aan de heiligen en aan de vrezenden de naam van U, de kleinen en de groten en (om te) vernietigen de vernietigenden de aarde.
    En de volken zijn toornig geworden, en Uw toorn is gekomen en daarmee ook het tijdstip voor de doden om geoordeeld te worden, en om het loon te geven aan Uw dienstknechten, de profeten, en aan de heiligen en aan hen die Uw naam vrezen, de kleinen en de groten, en om hen te vernietigen die de aarde vernietigden.
    And the nations were angry, and thy wrath is come, and the time of the dead, that they should be judged, and that thou shouldest give reward unto thy servants the prophets, and to the saints, and them that fear thy name, small and great; and shouldest destroy them which destroy the earth.
    Et les nations se sont irritées; et ta colère est venue et le temps des morts pour être jugés, et pour donner la récompense à tes esclaves les prophètes et aux saints et à ceux qui craignent ton nom, petits et grands et pour détruire ceux qui corrompent la terre.
    und die Heiden sind zornig geworden, und es ist gekommen dein Zorn und die Zeit der Toten, zu richten und zu geben den Lohn deinen Knechten, den Propheten, und den Heiligen und denen, die deinen Namen fürchten, den Kleinen und Großen, und zu verderben, die die Erde verderbt haben.
    Et iratae sunt gentes, et advenit ira tua et tempus mortuorum judicari, et reddere mercedem servis tuis prophetis, et sanctis, et timentibus nomen tuum pusillis et magnis, et exterminandi eos qui corruperunt terram.
    de volken waren in toorn ontstoken, maar uw toorn is gekomen én het tijdstip om de doden te oordelen, om het loon te geven aan uw dienaren de profeten en aan de heiligen en wie uw naam vrezen, de kleinen en de groten, en om te verderven die de aarde verderven!

  19. kai ēnoigē [ēnoichthē] ho naos thou theou [ho] en tōi ouranōi, kai ōphthē hē kibōtos tēs diathēkēs autou [tou kuriou] en tōi naōi autou; kai egenonto astrapai kai phōnai kai brontai kai seismos kai chalaza megalē.
    En werd geopend de tempel van God in de hemel en werd gezien de ark van het verbond van Hem [van de Heer] in de tempel van Hem en er ontstonden bliksemschichten en stemmen en donderslagen en (een) aardbeving en grote hagel.
    En de tempel van God in de hemel werd geopend en de ark van Zijn verbond werd zichtbaar in Zijn tempel. En er kwamen bliksemstralen, stemmen, donderslagen, een aardbeving en grote hagel.
    And the temple of God was opened in heaven, and there was seen in his temple the ark of his testament: and there were lightnings, and voices, and thunderings, and an earthquake, and great hail.
    Et le temple de Dieu dans le ciel fut ouvert et l’arche de son alliance apparut dans son temple et il y eut des éclairs et des voix et des tonnerres et un tremblement de terre et une grosse grêle.
    Und der Tempel Gottes ward aufgetan im Himmel, und die Lade seines Bundes ward im Tempel gesehen; und es geschahen Blitze und Donner und Erdbeben und ein großer Hagel.
    Et apertum est templum Dei in caelo: et visa est arca testamenti ejus in templo ejus et facta sunt fulgura et voces et terraemotus et grando magna.
    En geopend werd de tempel van God in de hemel, en zichtbaar werd de ark van zijn verbond in zijn tempel; en er geschiedden bliksemstralen en stemmen, donderslagen, een aardbeving en zware hagel.


1  2  3  4  5  6  7  8  9  10  11  12  13  14  15  16  17  18  19  20  21  22

Openbaring 12

  1. kai sēmeion mega ōphthē en tōi ouranōi, gunē peribeblēmenē ton hēlion, kai hē selēnē hupakatō tōn podōn autēs, kai epi tēs kephalēs autēs stephanos asterōn dōdeka;
    En (een) groot teken werd gezien in de hemel, (een) vrouw bekleed zijnde met de zon en de maan onder de voeten van haar en op het hoofd van haar (een) krans van twaalf sterren;
    En er verscheen een groot teken in de hemel: een vrouw, bekleed met de zon, en de maan was onder haar voeten en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren,
    And there appeared a great wonder in heaven; a woman clothed with the sun, and the moon under her feet, and upon her head a crown of twelve stars:
    Un grand signe parut dans le ciel: une femme enveloppée du soleil, la lune sous ses pieds, et une couronne de douze étoiles sur sa tête.
    Und es erschien ein großes Zeichen im Himmel: ein Weib, mit der Sonne bekleidet, und der Mond unter ihren Füßen und auf ihrem Haupt eine Krone mit zwölf goldenen Sternen.
    Et signum magnum apparuit in caelo: mulier amicta sole, et luna sub pedibus ejus, et in capite ejus corona stellarum duodecim:
    Er werd een groot teken gezien aan de hemel: een vrouw, bekleed met de zon, en de maan was onder haar voeten en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren;

  2. kai en gastri echousa, [kai] krazei [ekrazen] ōdinousa kai basanizomenē tekein.
    en in de buik hebbende roept zij barensweeën hebbende en gepijnigd wordende (om te) baren.
    En zij was zwanger en schreeuwde het uit in barensnood en in haar pijn om te baren.
    And she being with child cried, travailing in birth, and pained to be delivered.
    Et étant enceinte, elle crie étant en mal d’enfant et en grand tourment pour enfanter.
    Und sie war schwanger und schrie in Kindesnöten und hatte große Qual zur Geburt.
    et in utero habens, clamabat parturiens, et cruciabatur ut pariat.
    zij was zwanger en schreeuwde in haar barensnood, gekweld in het baren.

  3. kai ōphthē allo sēmeion en tōi ouranōi, kai idou, drakōn [puros] megas purros, echōn kephalas hepta kai kerata deka kai epi tas kephalas autou [hepta] diadēmata hepta.
    en er werd gezien (een) ander teken in de hemel, en zie, (een) draak grote rode, hebbende koppen zeven en horens tien; en op de koppen van hem zeven diademen.
    En er verscheen een ander teken in de hemel. En zie: een grote vuurrode draak met zeven koppen en tien hoorns. En op zijn koppen zeven diademen.
    And there appeared another wonder in heaven and behold a great red dragon, having seven heads and ten horns and seven crowns upon his heads.
    Et il apparut un autre signe dans le ciel : et voici, un grand dragon roux, ayant sept têtes et dix cornes, et sur ses têtes sept diadèmes;
    Und es erschien ein anderes Zeichen im Himmel, und siehe, ein großer, roter Drache, der hatte sieben Häupter und zehn Hörner und auf seinen Häuptern sieben Kronen;
    Et visum est aliud signum in caelo: et ecce draco magnus rufus habens capita septem, et cornua decem: et in capitibus ejus diademata septem,
    En er werd een ander teken aan de hemel gezien; zie: een grote, vuurrode draak met zeven koppen en tien horens en op zijn koppen zeven diademen.

  4. kai hē oura autou surei to triton tōn asterōn tou ouranou, kai ebalen autous eis tēn gēn. kai ho drakōn hestēken enōpion tēs gunaikos tēs mellousēs tekein, hina hotan tekēi, to teknon autēs kataphagēi.
    En de staart van hem sleept me het derde (deel) van de sterren van de hemel en hij wierp hen op de aarde en de draak stond voor het aangezicht van de vrouw de op het punt staande (om te) baren, opdat wanneer maar zij heeft gebaard het kind vanwaar hij opeet.
    En zijn staart veegde het derde deel van de sterren van de hemel en wierp die op de aarde. En de draak stond voor de vrouw, die op het punt stond te baren, om haar Kind te verslinden, zodra zij Het gebaard zou hebben.
    And his tail drew the third part of the stars of heaven, and did cast them to the earth: and the dragon stood before the woman which was ready to be delivered, for to devour her child as soon as it was born.
    et sa queue entraîne le tiers des étoiles du ciel et elle les jeta sur la terre. Et le dragon se tenait devant la femme qui allait enfanter, afin que, lorsqu’elle aurait enfanté, il dévorât son enfant.
    und sein Schwanz zog den dritten Teil der Sterne des Himmels hinweg und warf sie auf die Erde. Und der Drache trat vor das Weib, die gebären sollte, auf daß, wenn sie geboren hätte, er ihr Kind fräße.
    et cauda ejus trahebat tertiam partem stellarum caeli, et misit eas in terram: et draco stetit ante mulierem, quae erat paritura, ut cum peperisset, filium ejus devoraret.
    En zijn staart vaagde het derde deel van de sterren van de hemel weg en wierp ze op de aarde. En de draak stond voor het aanschijn van de vrouw die zou gaan baren, om zodra zij haar kind gebaard had het te verslinden.

  5. kai eteken huion arrena [arsen], hos mellei poimainein panta ta ethnē en rhabdōi sidēraai; kai hērpasthē to teknon autēs pros ton theon kai [pros] ton thronon autou.
    En zij baarde (een) mannelijke zoon die zal behoeden al de volken met (een) ijzeren staf en het kind werd van haar weggerukt naar God en naar de troon van hem.
    En zij baarde een Zoon, een mannelijk Kind, dat alle heidenvolken zal hoeden met een ijzeren staf. En haar Kind werd weggerukt naar God en naar Zijn troon.
    And she brought forth a man child, who was to rule all nations with a rod of iron: and her child was caught up unto God and to his throne.
    Et elle enfanta un fils mâle qui doit paître toutes les nations avec une verge de fer; et son enfant fut enlevé vers Dieu et vers son trône.
    Und sie gebar einen Sohn, ein Knäblein, der alle Heiden sollte weiden mit eisernem Stabe. Und ihr Kind ward entrückt zu Gott und seinem Stuhl.
    Et peperit filium masculum, qui recturus erat omnes gentes in virga ferrea: et raptus est filius ejus ad Deum, et ad thronum ejus,
    En zij baarde een zoon, een mannelijk kind, die alle volken met ijzeren scepter zou gaan weiden. En haar kind werd weggevoerd naar God en naar zijn troon.

  6. kai hē gunē ephugen eis tēn erēmon, hopou echei [ekei] topon hētoimasmenon apo [hupo] tou theou, hina ekei trephōsin [ektrephōsin] autēn hēmeras chilias diakosias hexēkonta.
    En de vrouw vluchtte naar de woestijn, waaar zij heeft (een) plaats gereed gemaakt zijnde van de kant van God, opdat daar zij haar voeden duizend twee honderd zestig dagen.
    En de vrouw vluchtte naar de woestijn, waar zij een plaats had, die door God voor haar gereedgemaakt was, opdat men haar daar zou voeden twaalfhonderdzestig dagen.
    And the woman fled into the wilderness, where she hath a place prepared of God, that they should feed her there a thousand two hundred and threescore days.
    Et la femme s’enfuit dans le désert, où elle a un lieu préparé par Dieu, afin qu’on la nourrisse là mille deux cent soixante jours.
    Und das Weib entfloh in die Wüste, wo sie einen Ort hat, bereitet von Gott, daß sie daselbst ernährt würde tausend zweihundertundsechzig Tage.
    et mulier fugit in solitudinem ubi habebat locum paratum a Deo, ut ibi pascant eam diebus mille ducentis sexaginta.
    En de vrouw vluchtte de woestijn in, waar zij een plaats had, gereedgemaakt door God, opdat ze haar daar twaalfhonderdzestig dagen zouden voeden.

  7. kai egeneto polemos en tōi ouranōi; ho Michaēl kai ho aggeloi autou epolemēsan kata [tou polemēsai meta] [polemēsai meta] tou drakontos, kai ho drakōn epolemēsen, kai hoi aggeloi autou;
    En er ontstond oorlog in de hemel; Michaël en de engelen van hem voerden oorlog tegen de draak en de draak voerde oorlog en de engelen van hem.
    Toen brak er oorlog uit in de hemel: Michaël en zijn engelen voerden oorlog tegen de draak, ook de draak en zijn engelen voerden oorlog.
    And there was war in heaven: Michael and his angels fought against the dragon; and the dragon fought and his angels,
    Et il y eut un combat dans le ciel : Michel et ses anges combattaient contre le dragon.
    Und es erhob sich ein Streit im Himmel: Michael und seine Engel stritten mit dem Drachen; und der Drache stritt und seine Engel,
    Et factum est praelium magnum in caelo: Michael et angeli ejus praeliabantur cum dracone, et draco pugnabat, et angeli ejus:
    En er geschiedde oorlog in de hemel. Michaël en zijn engelen streden tegen de draak. En de draak streed met zijn engelen.

  8. kai ouk ischusan [ischusen], oute [oude] topos heurethē autōn [autōi] eti en tōi ouranoi.
    En niet waren zij krachtig (genoeg) noch (een) plaats werd gevonden van hen meer in de hemel.
    Maar zij waren niet sterk genoeg en hun plaats werd in de hemel niet meer gevonden.
    And prevailed not; neither was their place found any more in heaven.
    Et le dragon combattait et ses anges; et il ne fut pas le plus fort et leur place ne fut plus trouvée dans le ciel.
    und siegten nicht, auch ward ihre Stätte nicht mehr gefunden im Himmel.
    et non valuerunt, neque locus inventus est eorum amplius in caelo.
    Maar hij was niet sterk genoeg en ook werd hun plaats in de hemel niet meer gevonden.

  9. kai eblēthē ho drakōn ho megas, ho ophis ho archaios, ho kaloumenos diabolos kai ho satanas, ho planōn tēn oikoumenēn holēn, eblēthē eis tēn gēn, kai hoi aggeloi autou met' autou eblēthēsan.
    En werd geworpen de draak de grote, de slang oude, de genoemd wordende duivel en de satan, de misleidende de hele bewoonde wereld, hij werd op de aarde geworpen en de engelen van hem werden met hem geworpen.
    En de grote draak werd neergeworpen, namelijk de oude slang, die duivel en satan genoemd wordt, die de hele wereld misleidt. Hij werd neergeworpen op de aarde en zijn engelen werden met hem neergeworpen.
    And the great dragon was cast out, that old serpent, called the Devil, and Satan, which deceiveth the whole world: he was cast out into the earth, and his angels were cast out with him.
    Et le grand dragon fut précipité, le serpent ancien, celui qui est appelé diable et Satan, celui qui séduit la terre habitée tout entière, il fut précipité sur la terre, et ses anges furent précipités avec lui.
    Und es ward ausgeworfen der große Drache, die alte Schlange, die da heißt der Teufel und Satanas, der die ganze Welt verführt, und ward geworfen auf die Erde, und seine Engel wurden auch dahin geworfen.
    Et projectus est draco ille magnus, serpens antiquus, qui vocatur diabolus, et Satanas, qui seducit universum orbem: et projectus est in terram, et angeli ejus cum illo missi sunt.
    Néérgeworpen werd de grote draak, de aloude slang, die genaamd wordt ‘uiteenwerper’ en ‘satan’, die de hele bewoonde wereld verleidt, néérgeworpen werd hij ter aarde, néérgeworpen werden zijn engelen met hem.

  10. kai ēkousa phōnēn megalēn legousan en tōi ouranoi [legousan]: arti egeneto hē sōtēria kai hē dunamis kai hē basileia tou theou hēmōn, kai hē exousia tou Christou autou; hoti kateblēthē [eblēthē] ho katēgoros [katēgōr] tōn adelphōn hēmōn, ho katēgorōn autōn [autous] enōpion tou theou hēmōn hēmeras kai nuktos.
    En ik hoorde een grote stem zeggende in de hemel: nu is geworden de behoudenis en de kracht en het koninkrijk van God van ons en de macht van de Gezalfde van Hem, omdat werd neergeworpen de aanklager van de broeders van ons, de hen aanklagende voor het aangezicht van de God van ons dag en nacht.
    En ik hoorde een luide stem in de hemel zeggen: Nu is gekomen de zaligheid, de kracht en het koninkrijk van onze God en de macht van Zijn Christus, want de aanklager van onze broeders, die hen dag en nacht aanklaagde voor onze God, is neergeworpen.
    And I heard a loud voice saying in heaven, Now is come salvation, and strength, and the kingdom of our God, and the power of his Christ: for the accuser of our brethren is cast down, which accused them before our God day and night.
    Et j’ouïs une grande voix dans le ciel, disant : Maintenant est venu le salut et la puissance et le royaume de notre Dieu et le pouvoir de son Christ, car l’accusateur de nos frères, qui les accusait devant notre Dieu jour et nuit, a été précipité;
    Und ich hörte eine große Stimme, die sprach im Himmel: Nun ist das Heil und die Kraft und das Reich unsers Gottes geworden und die Macht seines Christus, weil der Verkläger unserer Brüder verworfen ist, der sie verklagte Tag und Nacht vor Gott.
    Et audivi vocem magnam in caelo dicentem: Nunc facta est salus, et virtus, et regnum Dei nostri, et potestas Christi ejus: quia projectus est accusator fratrum nostrorum, qui accusabat illos ante conspectum Dei nostri die ac nocte.
    En ik hoorde een luide stem in de hemel roepen: nú is geschied het heil en de kracht, en de koninklijke heerschappij van onze God, en de macht van zijn Gezalfde, want néérgeworpen is de aanklager van onze broeders, die hen aanklaagde vóór het aanschijn van onze God, dag en nacht;

  11. kai autoi enikēsan auton dia to haima tou arniou, kai dia ton logon tēs marturias autōn, kai ouk ēgapēsan tēn psuchēn autōn achri thanatou.
    En zij hebben hem overwonnen door het bloed van het Lam en door het woord van het getuigenis van hen en zij hebben niet liefgehad de ziel van hen tot (de) dood.
    En zij hebben hem overwonnen door het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis en zij hebben hun leven niet liefgehad tot in de dood.
    And they overcame him by the blood of the Lamb, and by the word of their testimony; and they loved not their lives unto the death.
    et eux l’ont vaincu à cause du sang de l’Agneau et à cause de la parole de leur témoignage; et ils n’ont pas aimé leur vie, [même] jusqu’à la mort.
    Und sie haben ihn überwunden durch des Lammes Blut und durch das Wort ihres Zeugnisses und haben ihr Leben nicht geliebt bis an den Tod.
    Et ipsi vicerunt eum propter sanguinem Agni, et propter verbum testimonii sui, et non dilexerunt animas suas usque ad mortem.
    zijzelf hebben hem overwonnen door het bloed van het lam en het woord van hun getuigenis; zij hebben hun leven niet liefgehad tot in de dood;

  12. dia touto euphrainesthe hoi ouranoi kai hoi en autois skēnountes. ouai tois katoikousin tēn gēn kai tēn thalassan [tēn gēn kai tēn thalassan] [tēi gēi kai tēi thalassēi], hoti katebē ho diabolos pros humas echōn thumon megan, eidōs hoti oligon kairon echei.
    vanwege dit, weest vrolijk hemelen en de in hen hun tentwoning hebbenden; wee aan de bewonenden de aarde en de zee omdat de duivel is neergekomen tot jullie hebbende grote toorn/woede wetende dat hij weinig tijd heeft.
    Daarom, verblijd u, hemelen, en u die daarin woont! Wee hun die de aarde en de zee bewonen, want de duivel is naar beneden gekomen, naar u toe, in grote woede, omdat hij weet dat hij nog maar weinig tijd heeft.
    Therefore rejoice, ye heavens, and ye that dwell in them. Woe to the inhabiters of the earth and of the sea! for the devil is come down unto you, having great wrath, because he knoweth that he hath but a short time.
    C’est pourquoi réjouissez-vous, cieux et vous qui y habitez. Malheur à la terre et à la mer, car le diable est descendu vers vous, étant en grande fureur, sachant qu’il a peu de temps.
    Darum freuet euch, ihr Himmel und die darin wohnen! Weh denen, die auf Erden wohnen und auf dem Meer! denn der Teufel kommt zu euch hinab und hat einen großen Zorn und weiß, daß er wenig Zeit hat.
    Propterea laetamini caeli, et qui habitatis in eis. Vae terrae, et mari, quia descendit diabolus ad vos habens iram magnam, sciens quod modicum tempus habet.
    daarom, verheugt u, hemelen, en die daarin woont; wee de aarde en de zee, omdat de uiteenwerper in grote woede tot u is afgedaald, wetend dat hij weinig tijd heeft!

  13. kai hote eiden ho drakōn hoti eblēthē eis tēn gēn, ediōxen tēn gunaika hētis eteken ton arrena [arsena].
    en toen de draak zag dat hij op de aarde was geworpen vervolgde hij de vrouw die de mannelijke (zoon) gebaard heeft.
    En zodra de draak zag dat hij op de aarde was neergeworpen, ging hij de vrouw vervolgen die het mannelijke Kind gebaard had.
    And when the dragon saw that he was cast unto the earth, he persecuted the woman which brought forth the man child.
    Et quand le dragon vit qu’il avait été précipité sur la terre, il persécuta la femme qui avait enfanté le [fils] mâle.
    Und da der Drache sah, daß er verworfen war auf die Erde, verfolgte er das Weib, die das Knäblein geboren hatte.
    Et postquam vidit draco quod projectus esset in terram, persecutus est mulierem, quae peperit masculum:
    En toen de draak zag dat hij op aarde neergeworpen was, begon hij de vrouw die het mannelijke kind gebaard had te vervolgen.

  14. kai edothēsan tēi gunaiki [hai] duo pteruges tou aetou tou megalou, hina petētai eis tēn erēmon eis ton topon autēs, hopou trephetai [hopōs trephētai] ekei kairon, kai kairous, kai hemisu kairou, apo prosōpou tou opheōs.
    En werden gegeven aan de vrouw twee vleugels van de grote arend opdat zij naar de woestijn vliegt nnaar de plaats van haar, waar zij gevoed wordt een tijd en tijden en en halve tijd weg van het aangezicht van de slang.
    En aan de vrouw werden twee vleugels van een grote arend gegeven, opdat zij naar de woestijn zou vliegen, naar haar plaats, waar zij gevoed wordt, een tijd en tijden en een halve tijd, buiten het gezicht van de slang.
    And to the woman were given two wings of a great eagle, that she might fly into the wilderness, into her place, where she is nourished for a time, and times, and half a time, from the face of the serpent.
    Et les deux ailes du grand aigle furent données à la femme, afin qu’elle s’envolât dans le désert, en son lieu, où elle est nourrie un temps et des temps et la moitié d’un temps, loin de la face du serpent.
    Und es wurden dem Weibe zwei Flügel gegeben wie eines Adlers, daß sie in die Wüste flöge an ihren Ort, da sie ernährt würde eine Zeit und zwei Zeiten und eine halbe Zeit vor dem Angesicht der Schlange.
    et datae sunt mulieri alae duae aquilae magnae ut volaret in desertum in locum suum, ubi alitur per tempus et tempora, et dimidium temporis a facie serpentis.
    En aan de vrouw werden gegeven de twee vleugels van de grote adelaar, om te vliegen naar de woestijn, naar haar plaats waar zij gevoed zou worden, een tijd en tijden en een halve tijd, weg van het aanschijn van de slang.

  15. kai ebalen ho ophis opisō tēs gunaikos ek tou stomatos autou [opisō tēs gunaikos] hudōr hōs potamon hina tautēn [autēn] potamophorēton poiēsēi.
    En wierp de slang achter de vrouw uit de mond van hem water als (een) rivier opdat deze een door een rivier meegesleurde hij maakt.
    En de slang spuwde uit zijn bek water als een rivier, de vrouw achterna, om haar door de rivier te laten meesleuren.
    And the serpent cast out of his mouth water as a flood after the woman, that he might cause her to be carried away of the flood.
    Et le serpent lança de sa bouche de l’eau, comme un fleuve, après la femme, afin de la faire emporter par le fleuve;
    Und die Schlange schoß nach dem Weibe aus ihrem Munde ein Wasser wie einen Strom, daß er sie ersäufte.
    Et misit serpens ex ore suo post mulierem, aquam tamquam flumen, ut eam faceret trahi a flumine.
    En de slang wierp uit zijn mond water als een rivier achter de vrouw aan, om haar door de stroom mee te sleuren.

  16. kai eboēthēsen hē gē tēi gunaiki, kai ēnoixen hē gē to stoma autēs, kai katepien ton potamon hon ebalen ho drakōn ek tou stomatos autou.
    En kwam te hulp de aarde de vrouw en opende de aarde de mond van haar en slurpte op de rivier die geworpen heeft de draak uit de mond van hem.
    Maar de aarde kwam de vrouw te hulp, en de aarde opende haar mond en verzwolg de rivier die de draak uit zijn bek had gespuwd.
    And the earth helped the woman, and the earth opened her mouth, and swallowed up the flood which the dragon cast out of his mouth.
    et la terre vint en aide à la femme et la terre ouvrit sa bouche et engloutit le fleuve que le dragon avait lancé de sa bouche.
    Aber die Erde half dem Weibe und tat ihren Mund auf und verschlang den Strom, den der Drache aus seinem Munde schoß.
    Et adjuvit terra mulierem, et aperuit terra os suum, et absorbuit flumen, quod misit draco de ore suo.
    Maar de aarde kwam de vrouw te hulp en de aarde opende haar mond en verzwolg de rivier die de draak uit zijn mond had geworpen.

  17. kai ōrgisthē ho drakōn epi tēi gunaiki, kai apēlthen poiēsai polemon meta tōn loipōn tou spermatos autēs, tōn tērountōn tas entolas tou theou, kai echontōn tēn marturian tou Iēsou Christou.
    En werd toornig de draak op de vrouw en hij ging weg (om te) maken oorlog met de overigen van het zaad van haar, de bewarenden de geboden van God en (de) hebbenden het getuigenis van Jezus Christus.
    En de draak werd boos op de vrouw, en ging heen om oorlog te voeren tegen de overigen van haar nageslacht, die de geboden van God in acht nemen en het getuigenis van Jezus Christus hebben.
    And the dragon was wroth with the woman and went to make war with the remnant of her seed, which keep the commandments of God and have the testimony of Jesus Christ.
    Et le dragon fut irrité contre la femme et s’en alla faire la guerre contre le résidu de la semence de la femme, ceux qui gardent les commandements de Dieu et qui ont le témoignage de Jésus.
    Und der Drache ward zornig über das Weib und ging hin zu streiten mit den übrigen von ihrem Samen, die da Gottes Gebote halten und haben das Zeugnis Jesu Christi.
    Et iratus est draco in mulierem: et abiit facere praelium cum reliquis de semine ejus, qui custodiunt mandata Dei, et habent testimonium Jesu Christi.
    En de draak werd razend op de vrouw en ging heen om oorlog te voeren met de overigen van haar zaad, die de geboden van God bewaren en het getuigenis van Jezus hebben.

  18. kai estathēn [estathē] epi tēn ammon tēs thalassēs;
    en ik stond [hij stond] op het zand van de zee.
    En ik stond op het zand bij de zee.
    Et je me tins sur le sable de la mer;
    Et stetit supra arenam maris.
    En hij ging staan op het strand van de zee.


1  2  3  4  5  6  7  8  9  10  11  12  13  14  15  16  17  18  19  20  21  22

Openbaring 13

  1. kai eidon ek tēs thalassēs thērion anabainon, echon kephalas hepta kai kerata deka [kai kephalas hepta]; kai epi tōn keratōn autou deka diadēmata, kai epi tas kephalas autou onoma [onomata] blasphēmias.
    En ik zag uit de zee (een) beest opkomende, hebbende koppen zeven en orens 10 [en koppen zeven]; en op de horens van hem tien diademen en op de koppen van hem (een) naam van (gods-)lastering.
    En ik zag uit de zee een beest opkomen, dat zeven koppen en tien hoorns had, en op zijn hoorns waren tien diademen, en op zijn koppen een godslasterlijke naam.
    And I stood upon the sand of the sea, and saw a beast rise up out of the sea, having seven heads and ten horns, and upon his horns ten crowns, and upon his heads the name of blasphemy.
    Et il se tint sur le sable de la mer. Puis je vis monter de la mer une bête qui avait dix cornes et sept têtes, et sur ses cornes dix diadèmes, et sur ses têtes des noms de blasphème.
    Und ich trat an den Sand des Meeres und sah ein Tier aus dem Meer steigen, das hatte sieben Häupter und zehn Hörner und auf seinen Hörnern zehn Kronen und auf seinen Häuptern Namen der Lästerung.
    Et vidi de mari bestiam ascendentem habentem capita septem, et cornua decem, et super cornua ejus decem diademata, et super capita ejus nomina blasphemiae.
    En ik zag vanuit de zee een beest opkomen met tien horens en zeven koppen en op zijn horens tien diademen en op zijn koppen lasterlijke namen.

  2. kai to thērion ho eidon ēn homoion pardalei, kai hoi podes autou hōs arktou [arkou], kai to stoma autou hōs stoma leontos, kai edōken autōi ho drakōn tēn dunamin autou kai ton thronon autou kai exousian megalēn.
    En het beest dat ik zag was gelijkend op (een) panter en de voeten van hem als van (een) beer en de bek van hem als (de) bek van 9een) leeuw en gaf hem de draak de kracht van hem en de troon van hem en (vol)macht grote.
    En het beest dat ik zag, leek op een panter, en zijn poten waren als die van een beer, en zijn muil was als de muil van een leeuw. En de draak gaf hem zijn kracht, zijn troon en grote macht.
    And the beast which I saw was like unto a leopard and his feet were as the feet of a bear, and his mouth as the mouth of a lion: and the dragon gave him his power, and his seat and great authority.
    Et la bête que je vis était semblable à un léopard et ses pieds comme ceux d’un ours, et sa bouche comme la bouche d’un lion et le dragon lui donna sa puissance et son trône et un grand pouvoir.
    Und das Tier, daß ich sah, war gleich einem Parder und seine Füße wie Bärenfüße und sein Mund wie eines Löwen Mund. Und der Drache gab ihm seine Kraft und seinen Stuhl und große Macht.
    Et bestia, quam vidi, similis erat pardo, et pedes ejus sicut pedes ursi, et os ejus sicut os leonis. Et dedit illi draco virtutem suam, et potestatem magnam.
    En het beest dat ik zag leek op een panter en zijn poten als van een beer en zijn muil als een leeuwenmuil. De draak gaf hem zijn kracht en zijn troon en zijn grote macht.

  3. kai eidon mian [ek] tōn kephalōn auto hōs [hōsei] esphagmenēn eis thanaton; kai hē plēgē tou thanatou autou etherapeuthē, kai ethaumasthē [ethaumasen] en holēi tēi gēi [holē hē gē] opisō tou thēriou.
    En ik zag één [uit] van de hoofden van hem als geslacht zijnde tot (de) dood en de wond van de dood van hem werd genezen en men werd verwonderd in heel de aarde achter het beest.
    En ik zag een van zijn koppen als dodelijk gewond, maar zijn dodelijke wond werd genezen. En de hele aarde ging het beest met verwondering achterna.
    And I saw one of his heads as it were wounded to death and his deadly wound was healed: and all the world wondered after the beast.
    Et je vis l’une de ses têtes comme frappée à mort; et sa plaie mortelle avait été guérie; et la terre tout entière était dans l’admiration de la bête.
    Und ich sah seiner Häupter eines, als wäre es tödlich wund; und seine tödliche Wunde ward heil. Und der ganze Erdboden verwunderte sich des Tieres.
    Et vidi unum de capitibus suis quasi occisum in mortem: et plaga mortis ejus curata est. Et admirata est universa terra post bestiam.
    En één van zijn koppen was als ten dode toe afgeslacht, maar zijn dodelijke wond genas. En de hele aarde liep vol bewondering achter het beest aan.

  4. kai pros-ekunēsan ton drakonta [tōi drakonti] hos edōken [hoti edōken] [tōi dedōkoti] [tēn] exousian tōi thēriōi, kai prosekunēsan to thērion, [tōi thēriōi], legontes; tis homoios tōi thēriōi? [kai] tis dunatai [dunatos] polemēsai met' autou?
    En zij aanbaden de draak die gaf (fol)macht aan het beest en zij aanbaden het beest, zeggende: wie (is) gelijk aan het beest? Wie is in staat oorlog (te) voren met hem?
    En zij aanbaden de draak, omdat hij aan het beest macht gegeven had. En zij aanbaden het beest en zeiden: Wie is aan dit beest gelijk? En wie kan er oorlog tegen voeren?
    And they worshipped the dragon which gave power unto the beast: and they worshipped the beast, saying, Who is like unto the beast? who is able to make war with him
    Et ils rendirent hommage au dragon, parce qu’il avait donné le pouvoir à la bête; et ils rendirent hommage à la bête, disant : Qui est semblable à la bête, et qui peut combattre contre elle?
    und sie beteten den Drachen an, der dem Tier die Macht gab, und beteten das Tier an und sprachen: Wer ist dem Tier gleich, und wer kann mit ihm kriegen?
    Et adoraverunt draconem, qui dedit potestatem bestiae: et adoraverunt bestiam, dicentes: Quis similis bestiae? et quis poterit pugnare cum ea?
    En men bracht hulde aan de draak omdat hij de macht aan het beest gegeven had en men bracht hulde aan het beest met de woorden: wie is gelijk aan het beest en wie kan met hem strijden?

  5. kai edothē autōi stoma laloun megala kai blasphēmias [blasphēmian]; kai edothē autōi exousia [polemon] poiēsai mēnas tessarakonta [kai] duo;
    En werd gegeven aan hem (een) mond sprekende grote (dingen) en (gods)lasteringen en werd gegeven an hem (vo)macht [oorlog] (te) maken twee en veertig maanden.
    En het werd een mond gegeven om grote woorden en godslasteringen te spreken, en het werd macht gegeven om dit tweeënveertig maanden lang te doen.
    And there was given unto him a mouth speaking great things and blasphemies; and power was given unto him to continue forty and two months.
    Et il lui fut donné une bouche qui proférait de grandes choses et des blasphèmes; et le pouvoir d’agir quarante-deux mois lui fut donné.
    Und es ward ihm gegeben ein Mund, zu reden große Dinge und Lästerungen, und ward ihm gegeben, daß es mit ihm währte zweiundvierzig Monate lang.
    Et datum est ei os loquens magna et blasphemias: et data est ei potestas facere menses quadraginta duos.
    En hem werd een mond gegeven vol grootspraak en lastering; hem werd macht gegeven om het tweeënveertig maanden ‘te maken’.

  6. kai ēnoixen to stoma autou eis blasphēmian [blasphēmias] pros ton theon, blasphēmēsai to onoma autou, kai tēn skēnēn autou, kai tous en tōi ouranōi skēnountas.
    En hij opende de mond van hem tot (gods)lastering tegen God (om te) lasteren de naam van Hem en de tent(wonig) van Hem en de in de hemel hun tent(woning) hebbenden.
    En het opende zijn mond om God te lasteren, om Zijn Naam te lasteren en Zijn tent en hen die in de hemel wonen.
    And he opened his mouth in blasphemy against God, to blaspheme his name, and his tabernacle, and them that dwell in heaven.
    Et elle ouvrit sa bouche en blasphèmes contre Dieu, pour blasphémer son nom, et son habitation, et ceux qui habitent dans le ciel.
    und es tat seinen Mund auf zur Lästerung gegen Gott, zu lästern seinen Namen und seine Hütte und die im Himmel wohnen.
    Et aperuit os suum in blasphemias ad Deum, blasphemare nomen ejus, et tabernaculum ejus, et eos qui in caelo habitant.
    En het opende zijn mond voor lasteringen tegen God, om zijn naam en zijn tent en hen die in de hemel wonen te lasteren.

  7. kai edothē autōi [poiēsai] polemon poiēsai meta tōn hagiōn, kai nikēsai autous; kai edothē autōi exousia epi pasan phulēn [kai laon] kai glōssan kai ethnos.
    En werd gegeven aan hem oorlog (te) maken met de heiligen en hen (te) overwinnen en aan hem werd volmacht gegeven over elke stam en taal en natie.
    En het beest werd macht gegeven om oorlog te voeren tegen de heiligen en om hen te overwinnen, en hem werd macht gegeven over elke stam, taal en volk.
    And it was given unto him to make war with the saints, and to overcome them: and power was given him over all kindreds, and tongues, and nations.
    Et il lui fut donné de faire la guerre aux saints et de les vaincre. Et il lui fut donné pouvoir sur toute tribu et peuple et langue et nation.
    Und ward ihm gegeben, zu streiten mit den Heiligen und sie zu überwinden; und ward ihm gegeben Macht über alle Geschlechter und Sprachen und Heiden.
    Et est datum illi bellum facere cum sanctis, et vincere eos. Et data est illi potestas in omnem tribum, et populum, et linguam, et gentem,
    En hem werd gegeven oorlog te voeren met de heiligen en hen te overwinnen; hem werd macht gegeven over iedere stam en gemeenschap, taal en volk.

  8. kai proskunēsousin autōi [auton] pantes hoi katoikountes epi tēs gēs hōn [hou] ou gegraptai ta onomata [to onoma autou] [to onoma] en tēi bibliōi [tōi bibliōi] tēs zōēs tou arniou [tou] esphagmenou apo katabolēs kosmou.
    En zullen aanbidden het/hem alle wonenden op de aarde van wie niet geschreven zijn de naam in het boek van het leven van het Lam geslacht zijnde vanaf de grondlegging van de wereld.
    En allen die op de aarde wonen, zullen het aanbidden, althans van wie de namen niet zijn geschreven in het boek des levens van het Lam Dat geslacht is, van de grondlegging van de wereld af.
    And all that dwell upon the earth shall worship him, whose names are not written in the book of life of the Lamb slain from the foundation of the world.
    Et tous ceux qui habitent sur la terre, dont le nom n’a pas été écrit, dès la fondation du monde, dans le livre de vie de l’Agneau immolé, lui rendront hommage.
    Und alle, die auf Erden wohnen, beten es an, deren Namen nicht geschrieben sind in dem Lebensbuch des Lammes, das erwürgt ist, von Anfang der Welt.
    et adoraverunt eam omnes, qui inhabitant terram: quorum non sunt scripta nomina in libro vitae Agni, qui occisus est ab origine mundi.
    En allen die op de aarde wonen zullen hem hulde brengen, zij van wie de naam niet is geschreven in het boek des levens van het lam dat geslacht is vanaf de grondlegging der wereld.

  9. ei tis echei ous akousatō!
    Indien iemand heeft een oor, hij moet horen!
    Indien iemand oren heeft, laat hij horen.
    If any man have an ear, let him hear.
    Si quelqu’un a des oreilles, qu’il écoute!
    Hat jemand Ohren, der höre!
    Si quis habet aurem, audiat.
    Als iemand oren heeft, dan moet hij horen!

  10. ei tis aichmalōsian sunagei [eis aichmalōsian echei aichmalōsian], eis aichmalōsian hupagei; ei tis en machairaai [machairēi] apoktenei dei auton en machairaai apoktanthēnai. [dei auton apoktanthēnai apoktanthēnai auton en machairēi apoktanthēnai]. hōde estin hē hupomonē kai hē pistis tōn hagiōn.
    Indien iemand (in) krijgsgevangenschap bijeendrijft, in krijgsgevangenschap gaat hij heen; indien iemand met (het) zwaard zal doden, moet hij met het zwaaard gedood worden.
    Als iemand in gevangenschap voert, die gaat zelf in gevangenschap. Als iemand met het zwaard doodt, die moet zelf met het zwaard gedood worden. Hier is de volharding en het geloof van de heiligen.
    He that leadeth into captivity shall go into captivity: he that killeth with the sword must be killed with the sword. Here is the patience and the faith of the saints.
    Si quelqu’un [mène] en captivité, il ira en captivité ; si quelqu’un tue avec l’épée, il faut qu’il soit tué par l’épée. C’est ici la patience et la foi des saints.
    So jemand in das Gefängnis führt, der wird in das Gefängnis gehen; so jemand mit dem Schwert tötet, der muß mit dem Schwert getötet werden. Hier ist Geduld und Glaube der Heiligen.
    Qui in captivitatem duxerit, in captivitatem vadet: qui in gladio occiderit, oportet eum gladio occidi. Hic est patientia, et fides sanctorum.
    Als iemand in krijgsgevangenschap moet, láát hij in krijgsgevangenschap gaan. Als iemand door het zwaard moet worden gedood, láát hij door het zwaard worden gedood. Hier komt het aan op de volharding en het geloof van de heiligen.

  11. kai eidon allo thērion anabainon ek tēs gēs, kai eichen kerata duo homoia arniōi, kai elalei hōs drakōn.
    En ik zag (een) ander beest opkomende uit de aarde en het had twee horens gelekend op (een) lam en het sprak als (een) draak.
    En ik zag een ander beest opkomen, uit de aarde, en het had twee hoorns, als die van het Lam, maar het sprak als de draak.
    And I beheld another beast coming up out of the earth; and he had two horns like a lamb, and he spake as a dragon.
    Et je vis une autre bête montant de la terre; et elle avait deux cornes semblables à un agneau; et elle parlait comme un dragon.
    1 Und ich sah ein anderes Tier aufsteigen aus der Erde; das hatte zwei Hörner gleichwie ein Lamm und redete wie ein Drache.
    Et vidi aliam bestiam ascendentem de terra, et habebat cornua duo similia Agni, et loquebatur sicut draco.
    En ik zag een ander beest opkomen uit de aarde, en het had twee horens, aan een lam gelijk, maar het sprak zoals de draak.

  12. kai tēn exousian tou protou thēriou pasan poiei enōpion autou; kai poiei [epoiei] tēn gēn kai tous [en autēi] katoikountas en autēi hina proskunēsōsin [proskunēsousin] to thērion to prōton, hou eterapeuthē hē plēgē tou thanatou autou;
    En de (vol)macht van het eerste beest alle oefent het uit voor het aangegzicht van hem e het maakt de aarde en de wonende op haar dat zij aanbidden het eerste beest van wie is genezen de wond van de dood van hem.
    En het oefent al de macht van het eerste beest voor zijn ogen uit en het maakt dat de aarde en zij die er wonen het eerste beest aanbidden, waarvan de dodelijke wond genezen was.
    And he exerciseth all the power of the first beast before him, and causeth the earth and them which dwell therein to worship the first beast, whose deadly wound was healed.
    Et elle exerce tout le pouvoir de la première bête devant elle, et fait que la terre et ceux qui habitent sur elle rendent hommage à la première bête dont la plaie mortelle avait été guérie.
    Und es übt alle Macht des ersten Tiers vor ihm; und es macht, daß die Erde und die darauf wohnen, anbeten das erste Tier, dessen tödliche Wunde heil geworden war;
    Et potestatem prioris bestiae omnem faciebat in conspectu ejus: et fecit terram, et habitantes in ea, adorare bestiam primam, cujus curata est plaga mortis.
    En heel de macht van het eerste beest oefent het voor zijn aanschijn uit. En het maakt dat de aarde en haar bewoners het eerste beest, welks dodelijke wond genezen is, hulde brengen.

  13. kai poiei sēmeia megala hina kai pur poiēi katabainein [hina kai pur poiēi] [kai pur hina] ek tou ouranou [katabainein katabainēi] eis [epi] tēn gēn enōpion tōn anthrōpōn.
    En het doet tekenen grote, opdat zelfs vuur het doet neerdalen uit de hemel naar de aarde voor het aangezicht van de mensen.
    En het doet grote tekenen, zodat het zelfs vuur uit de hemel laat neerkomen op de aarde, voor de ogen van de mensen.
    And he doeth great wonders, so that he maketh fire come down from heaven on the earth in the sight of men.
    Et elle fait de grands miracles, en sorte que même elle fait descendre le feu du ciel sur la terre, devant les hommes.
    und tut große Zeichen, daß es auch macht Feuer vom Himmel fallen vor den Menschen;
    Et fecit signa magna, ut etiam ignem faceret de caelo descendere in terram in conspectu hominum.
    En het doet grote tekenen, zodat het zelfs voor het oog van de mensen op de aarde vuur doet neerdalen uit de hemel.

  14. kai planaai [tous emous] tous kat-oikountas epi tēs gēs, dia ta sēmeia ha edothē autōi poiēsai enōpion tou thēriou legōn tois katoikousin epi tēs gēs, poiēsai eikona tōi thēriōi ho [hos] echei [eiche] tēn plēgēn tēs machairas kai ezēsen [-kai ezēsen!- apo tēs macharias].
    En het misleidt de wonenden op de aarde door de tekenen die gegeven werden aan hem (te) doen voor het aangezicht van het beest, zeggende tot de wonenden op de aarde, te maken een beeld voor het beest dat de wond heeft van het zwaard en het leefde.
    En het misleidt hen die op de aarde wonen door middel van de tekenen die het gegeven zijn te doen voor de ogen van het beest. En het zegt tegen hen die op de aarde wonen, dat zij een beeld moeten maken voor het beest dat de wond van het zwaard had en weer levend werd.
    And deceiveth them that dwell on the earth by the means of those miracles which he had power to do in the sight of the beast; saying to them that dwell on the earth, that they should make an image to the beast, which had the wound by a sword, and did live.
    Et elle séduit ceux qui habitent sur la terre, à cause des miracles qu’il lui fut donné de faire devant la bête, disant à ceux qui habitent sur la terre de faire une image à la bête qui a la plaie de l’épée et qui a repris vie.
    und verführt, die auf Erden wohnen, um der Zeichen willen, die ihm gegeben sind zu tun vor dem Tier; und sagt denen, die auf Erden wohnen, daß sie ein Bild machen sollen dem Tier, das die Wunde vom Schwert hatte und lebendig geworden war.
    Et seduxit habitantes in terra propter signa, quae data sunt illi facere in conspectu bestiae, dicens habitantibus in terra, ut faciant imaginem bestiae, quae habet plagam gladii et vixit.
    En het misleidt de bewoners van de aarde door de tekenen die hem gegeven zijn te doen voor de ogen van het beest, zeggend tot de bewoners van de aarde dat ze een beeld moeten maken voor het beest dat de wond van het zwaard heeft en lééft.

  15. kai edothē autōi dounai pneuma [dounai] tēi eikoni tou thēriou, hina kai lalēsēi hē eikōn tou thēriou, kai poiēsēi, [hina] hosoi an [ean] mē proskunēsōsin tēn eikona [tēi eikoni] tou thēriou hina apoktanthōsin.
    En werd gegeven aan hem te geven een geest aan het beeld van het beest, opdat ook spreekt het beeld van het beest en het maakt, zovelen als ook maar niet aanbidden het beeld van het beeld dat zij gedood worden.
    En hem werd macht gegeven om een geest te geven aan het beeld van het beest, opdat het beeld van het beest zelfs zou spreken en zou maken dat allen die het beeld van het beest niet zouden aanbidden, gedood zouden worden.
    And he had power to give life unto the image of the beast, that the image of the beast should both speak, and cause that as many as would not worship the image of the beast should be killed.
    Et il lui fut donné de donner la respiration à l’image de la bête, afin que l’image de la bête parlât même et qu’elle fît que tous ceux qui ne rendraient pas hommage à l’image de la bête fussent mis à mort.
    Und es ward ihm gegeben, daß es dem Bilde des Tiers den Geist gab, daß des Tiers Bild redete und machte, daß alle, welche nicht des Tiers Bild anbeteten, getötet würden.
    Et datum est illi ut daret spiritum imagini bestiae, et ut loquatur imago bestiae: et faciat ut quicumque non adoraverint imaginem bestiae, occidantur.
    En het werd hem gegeven het beeld van het beest een geest te geven, opdat het beeld van het beest ook zou spreken en maken dat allen die het beeld van het beest geen hulde zouden brengen, zouden worden gedood.

  16. kai poiei pantas tous mikrous kai tous megalous, kai tous plousious kai tous ptōchous kai tous eleutherous kai tous doulous, hina dōsēi [dōsōsin sdōsin] autois charagma [charagmata] epi tēs cheiros autōn tēs dexias, ē epi tōn metōpōn [to metōpon] autōn,
    En het maakt allen, de kleinen en de groten en de rijken en de armen en de vrijen en de slaven, dat het geeft hun een merkteken op de hand van hen de rechter, of op de voorhoofden van hen.
    En het maakt dat men aan allen, kleinen en groten, rijken en armen, vrijen en slaven een merkteken geeft op hun rechterhand of op hun voorhoofd,
    And he causeth all, both small and great, rich and poor, free and bond, to receive a mark in their right hand, or in their foreheads:
    Et elle fait qu’à tous, petits et grands, et riches et pauvres, et libres et esclaves, on leur donne une marque sur leur main droite ou sur leur front;
    Und es macht, daß die Kleinen und die Großen, die Reichen und die Armen, die Freien und die Knechte-allesamt sich ein Malzeichen geben an ihre rechte Hand oder an ihre Stirn,
    Et faciet omnes pusillos, et magnos, et divites, et pauperes, et liberos, et servos habere caracterem in dextera manu sua, aut in frontibus suis:
    En het maakt dat allen, de kleinen en de groten, de rijken en de armen, de vrijen en de dienstknechten, dat ze hun een merkteken geven op hun rechterhand of op hun voorhoofd;

  17. kai hina mē tis dunētai [dunatai] agorasai ē polēsai, ei mē ho echōn to charagma ē to onoma tou thēriou, ē ton arithmon tou onomatos autou.
    En dat niet iemand kan kopen of verkopen behalve de hebbende het merkteken of de naam van het beest of het getal van de naam van hem.
    en het maakt dat niemand kan kopen of verkopen, behalve hij die dat merkteken heeft, of de naam van het beest of het getal van zijn naam.
    And that no man might buy or sell, save he that had the mark, or the name of the beast, or the number of his name.
    et que personne ne peut acheter ou vendre, sinon celui qui a la marque, le nom de la bête, ou le nombre de son nom.
    daß niemand kaufen oder verkaufen kann, er habe denn das Malzeichen, nämlich den Namen des Tiers oder die Zahl seines Namens.
    et nequis possit emere, aut vendere, nisi qui habet caracterem, aut nomen bestiae, aut numerum nominis ejus.
    zodat níemand kan kopen of verkopen, die niet het merkteken heeft met de naam van het beest of het getal van zijn naam.

  18. hōde hē sophia estin. ho echōn ton noun psēphisatō ton arithmon tou thēriou; arithmos gar anthrōpou estin, kai ho arithmos autou chxs' [hexakosioi hexēkonta hex].
    Hier de wijsheid is, de hebbende het verstand, moet berekenen het getal van het beest; (een) getal want van (een) mens het is, en het getal van hem (is) 666 [(is) zeshonderd zestig zes].
    Hier is de wijsheid: wie verstand heeft, laat hij het getal van het beest berekenen, want het is een getal van een mens, en zijn getal is zeshonderdzesenzestig.
    Here is wisdom. Let him that hath understanding count the number of the beast: for it is the number of a man; and his number is Six hundred threescore and six.
    Ici est la sagesse. Que celui qui a de l’intelligence compte le nombre de la bête, car c’est un nombre d’homme; et son nombre est six cent soixante-six.
    Hier ist Weisheit! Wer Verstand hat, der überlege die Zahl des Tiers; denn es ist eines Menschen Zahl, und seine Zahl ist sechshundertsechsundsechzig.
    Hic sapientia est. Qui habet intellectum, computet numerum bestiae. Numerus enim hominis est: et numerus ejus sexcenti sexaginta sex.
    Hier komt het aan op de wijsheid: wie kan denken moet het getal van het beest berekenen, want het is een getal van een mens; zijn getal is zeshonderdzesenzestig.


1  2  3  4  5  6  7  8  9  10  11  12  13  14  15  16  17  18  19  20  21  22

Openbaring 14

  1. kai eidon, kai idou, [to] arnion hestēkos [hestos] epi to oros Sion, kai met' autoi hekaton tessarakonta tessares [arithmos, rmd'] chiliades, echousai to onoma [autou kai to onoma] tou patros autou gegrammenōn epi tōn metōpōn autōn.
    En ik zag, en zie, [het] Lam staande op de erg Sion, en met Hem honderd veertig vier [(in) getal, 144] duizend, hebbende de naam [van Hem en de naam] van de Vader van hem geschreven zijnde op de voorhoofden van hen.
    En ik zag, en zie, het Lam stond op de berg Sion, en bij Hem honderdvierenveertigduizend mensen met op hun voorhoofd de Naam van Zijn Vader geschreven.
    And I looked, and, lo, a Lamb stood on the mount Zion, and with him an hundred forty and four thousand, having his Father's name written in their foreheads.
    Je regardai, et voici, l'agneau se tenait sur la montagne de Sion, et avec lui cent quarante-quatre mille personnes, qui avaient son nom et le nom de son Père écrits sur leurs fronts.
    Und ich sah das Lamm stehen auf dem Berg Zion und mit ihm hundertvierundvierzigtausend, die hatten seinen Namen und den Namen seines Vaters geschrieben an ihre Stirn.
    Et vidi: et ecce Agnus stabat supra montem Sion, et cum eo centum quadraginta quatuor millia, habentes nomen ejus, et nomen Patris ejus scriptum in frontibus suis.
    En ik zag, en zie: het lam stond op de berg Sion, en met hem honderdvierenveertigduizend die zijn naam hadden, en de naam van zijn Vader was geschreven op hun voorhoofden.

  2. kai ēkousa phōnēn ek tou ouranou hōs phōnēn hudatōn pollōn, kai hōs phōnēn brontēs megalēs; kai phōnēn [hē phōnē] hēn] ēkousa [hōs] kitharōidōn kitharizontōn en tais kitharais autōn.
    en ik hoorde een stem uit de hemel als (een) stem van wateren vele, en als (een) stem van wateren vele en als (een) stem van donder grote en (een) stem [de stem die] ik hoorde [(was) als] van lierzangers lier spelende op de lieren van hen.
    En ik hoorde een geluid uit de hemel, als Openb. 1:15een geluid van vele wateren en als het geluid van een zware donderslag. En ik hoorde het geluid van citerspelers die op hun citers spelen.
    And I heard a voice from heaven, as the voice of many waters, and as the voice of a great thunder: and I heard the voice of harpers harping with their harps:
    Et j’ouïs une voix venant du ciel, comme une voix de grandes eaux et comme une voix d’un grand tonnerre; et la voix que j’entendis était comme de joueurs de harpe, jouant de leurs harpes;
    Und ich hörte eine Stimme vom Himmel wie eines großen Wassers und wie eine Stimme eines großen Donners; und die Stimme, die ich hörte, war wie von Harfenspielern, die auf ihren Harfen spielen.
    Et audivi vocem de caelo, tamquam vocem aquarum multarum, et tamquam vocem tonitrui magni: et vocem, quam audivi, sicut citharoedorum citharizantium in citharis suis.
    En ik hoorde een stem uit de hemel als een stem van vele wateren en als een stem van een grote donderslag, en de stem die ik hoorde was als van citerspelers die op hun citers musiceerden.

  3. kai aaidousin hōs ōidēn kainēn enōpion tou thronou, kai enōpion tōn tessarōn zōōn kai tōn presbuterōn; kai oudeis ēdunato [edunato] mathein tēn ōidēn, ei mē hai hekaton tessarakonta tessares [rmd'] chiliades, hoi ēgorasmenoi apo tēs gēs.
    En zij zingen als (een) lied nieuw voor het aangezicht van de troon en voor het aangezicht van de vier levende wezens en vande oudsten; en niemand kon leren het lied, behalve de honderd vier en veertig duizend, de gekocht zijnden van de aarde.
    En zij zongen als een nieuw lied vóór de troon, vóór de vier dieren en de ouderlingen. En niemand kon dat lied leren behalve de honderdvierenveertigduizend, die van de aarde gekocht waren.
    And they sung as it were a new song before the throne, and before the four beasts, and the elders: and no man could learn that song but the hundred and forty and four thousand, which were redeemed from the earth.
    et ils chantent un cantique nouveau devant le trône, et devant les quatre animaux et les anciens. Et personne ne pouvait apprendre le cantique, sinon les cent quarante-quatre milliers qui ont été achetés de la terre.
    Und sie sangen ein neues Lied vor dem Stuhl und vor den vier Tieren und den Ältesten; und niemand konnte das Lied lernen denn die hundertvierundvierzigtausend, die erkauft sind von der Erde.
    Et cantabant quasi canticum novum ante sedem, et ante quatuor animalia, et seniores: et nemo poterat dicere canticum, nisi illa centum quadraginta quatuor millia, qui empti sunt de terra
    En zij zongen een nieuw lied voor het aanschijn van de troon, en voor het aanschijn van de vier levende wezens en de oudsten en niemand kon het lied leren dan die honderdvierenveertigduizend, die van de aarde zijn vrijgekocht.

  4. houtoi eisin hoi meta gunaikōn ouk emolunthēsan parthenoi gar eisin; houtoi eisin hoi akolouthountes tōi arniōi hopou an [ean] hupagēi. houtoi [hupo Iēsou] ēgorasthēsan apo tōn anthrōpōn, aparchē tōi theōi kai tōi arniōi.
    Zij zijn degenen die met vrouwen niet besmet geworden zijn: maagden namelijk zijn zij; zij zijn de volgenden het Lam waar ook maar Het heengaat. Zij [door Jezus] zijn gekocht uit de mensen, (een) eersteling voor God en voor het Lam.
    Zij zijn het die niet met vrouwen bevlekt zijn, want zij zijn maagden. Dezen zijn het die het Lam volgen waar Het ook naartoe gaat. Dezen zijn gekocht uit de mensen, als eerstelingen voor God en het Lam.
    These are they which were not defiled with women; for they are virgins. These are they which follow the Lamb whithersoever he goeth. These were redeemed from among men, being the firstfruits unto God and to the Lamb.
    Ce sont ceux qui ne se sont point souillés avec les femmes, car ils sont vierges; ce sont ceux qui suivent l’Agneau où qu’il aille; ceux-ci ont été achetés d’entre les hommes, des prémices à Dieu et à l’Agneau;
    Diese sind's, die mit Weibern nicht befleckt sind-denn sie sind Jungfrauen-und folgen dem Lamme nach, wo es hingeht. Diese sind erkauft aus den Menschen zu Erstlingen Gott und dem Lamm;
    Hi sunt, qui cum mulieribus non sunt coinquinati: virgines enim sunt. Hi sequuntur Agnum quocumque ierit. Hi empti sunt ex hominibus primitiae Deo, et Agno:
    Zij zijn het die zich niet met vrouwen hebben bezoedeld, want zij zijn maagden, zij, die het lam volgen waarheen het ook maar gaat. Zíj werden vrijgekocht uit de mensen als eersteling voor God en het lam,

  5. kai en tōi stomati autōn ouk heurethē [en tōi stomati autōn] dolos [pseudos]; amōmoi gar eisin enōpion tou thronou tou theou.
    En in de mond van hen niet is gevonden bedrog [(een) leugen]: onberispelijk namelijk zijn zij voor het aangezicht van de troon van God.
    En in hun mond is geen leugen gevonden, want zij zijn smetteloos voor de troon van God.
    And in their mouth was found no guile: for they are without fault before the throne of God.
    et il n’a pas été trouvé de mensonge dans leur bouche ; ils sont irréprochables.
    und in ihrem Munde ist kein Falsch gefunden; denn sie sind unsträflich vor dem Stuhl Gottes.
    et in ore eorum non est inventum mendacium: sine macula enim sunt ante thronum Dei.
    en in hun mond is geen leugen gevonden, ze zijn zonder smet.

  6. kai eidon allon aggelon petōmenon [petomenon] en mesouranēmati echonta euaggelion aiōnion euaggelisai [epi] tous katoikountas [kathēmenous] epi tēs gēs, kai [epi] pan ethnos kai phulēn kai glōssan kai laon,
    En ik zag (een) andere engel vliegende in (het) midden van de hemel hebbende (een) evangelie eeuwig (om te) verkondigen [over] de woorden [zittenden] op de aarde en [over] elke natie en stam en taal en volk.
    En ik zag een andere engel, die hoog aan de hemel vloog. En hij had het eeuwige Evangelie, om dat te verkondigen aan hen die op de aarde wonen, en aan elke natie, stam, taal en volk.
    And I saw another angel fly in the midst of heaven, having the everlasting gospel to preach unto them that dwell on the earth and to every nation, and kindred and tongue and people,
    Et je vis un [autre] ange volant par le milieu du ciel, ayant l’évangile éternel pour l’annoncer à ceux qui sont établis sur la terre, et à toute nation et tribu et langue et peuple,
    Und ich sah einen Engel fliegen mitten durch den Himmel, der hatte ein ewiges Evangelium zu verkündigen denen, die auf Erden wohnen, und allen Heiden und Geschlechtern und Sprachen und Völkern,
    Et vidi alterum angelum volantem per medium caeli, habentem Evangelium aeternum, ut evangelizaret sedentibus super terram, et super omnem gentem, et tribum, et linguam, et populum:
    En ik zag een andere engel in het midden van de hemel vliegen, met een eeuwig evangelie om te verkondigen aan hen die op aarde zijn gezeten, aan alle volk en stam, taal en gemeenschap,

  7. legonta [legōn] en phōnēi megalēi; phobēthēte ton theon [kurion], kai dote autōi doxan, hoti ēlthen hē hōra tēs krisēos autou; kai proskunēsate tōi poiēsanti [auton ton poiēsanta] ton ouranon kai tēn gēn kai [tēn] thalassan kai pēgas hudatōn.
    Zeggende met stem grote: vreest God [(de) Heer] en geeft Hem eer, omdat gekomen is het uur van het oordeel van Hem en aanbidt de gemaakt hebbende de hemel en de aarde en zee en bronnen van wateren.
    En hij zei met een luide stem: Vrees God en geef Hem eer, want het uur van Zijn oordeel is gekomen. En aanbid Hem Die de hemel, de aarde, de zee en de waterbronnen gemaakt heeft.
    Saying with a loud voice, Fear God, and give glory to him; for the hour of his judgment is come: and worship him that made heaven, and earth and the sea and the fountains of waters.
    disant à haute voix : Craignez Dieu et donnez-lui gloire, car l’heure de son jugement est venue; et rendez hommage à celui qui a fait le ciel et la terre et la mer et les fontaines d’eaux.
    und sprach mit großer Stimme: Fürchtet Gott und gebet ihm die Ehre; denn die Zeit seines Gerichts ist gekommen! Und betet an den, der gemacht hat Himmel und Erde und Meer und Wasserbrunnen.
    dicens magna voce: Timete Dominum, et date illi honorem, quia venit hora judicii ejus: et adorate eum, qui fecit caelum, et terram, mare, et fontes aquarum.
    zeggend met grote stem: vreest God en geeft hem glorie, want het uur van zijn gericht is gekomen; brengt hem hulde die de hemel en de aarde, de zee en de waterbronnen heeft gemaakt!

  8. kai allos [deuteros] aggelos [deuteros] ēkolouthēsen, legōn: epesen epesen Babulōn hē polis hē megalē; hoti ek [hē ek] [ek] tou oinou tou thumou tēs taporneias autēs pepotiken panta [ta] ethnē.
    En (een) andere [(een) tweede] engel volgde, zeggende: gevallen is gevallen is Babylon de stad grote; omdat van de wijn van het opbruisen van de hoererij van haar zij heeft te drinken gegeven alle [de] volken.
    En een andere engel volgde, die zei: Zij is gevallen, zij is gevallen, Babylon, de grote stad, omdat zij alle volken van de wijn van de toorn van haar hoererij heeft laten drinken.
    And there followed another angel, saying, Babylon is fallen, is fallen, that great city, because she made all nations drink of the wine of the wrath of her fornication.
    Et un autre, un second ange, suivit, disant: Elle est tombée, elle est tombée, Babylone la grande, qui, du vin de la fureur de sa fornication, a fait boire à toutes les nations.
    Und ein anderer Engel folgte nach, der sprach: Sie ist gefallen, sie ist gefallen, Babylon, die große Stadt; denn sie hat mit dem Wein der Hurerei getränkt alle Heiden.
    Et alius angelus secutus est dicens: Cecidit, cecidit Babylon illa magna: quae a vino irae fornicationis suae potavit omnes gentes.
    En een andere, tweede, engel volgde, zeggend: gevallen, gevallen is het grote Babylon, dat met de wijn van haar hartstochtelijke hoererij alle volkeren dronken heeft gemaakt!

  9. kai [allos] tritos aggelos [tritos] ēkolouthēsen autois, legōn en phōnēi megalēi; ei tis [prokunei] to thērion proskunei kai tēn eikona autou, kai lambanei charagma epi tou metōpou autou, ē epi tēn cheira autou,
    En (een) derde engel volgde hen, zeggende met stem grote: indien iemand het beest aanbidt en het beeld van hem en hij ontvangt (een) merkteken op het voorhoofd van hem of op de hand van hem,
    En een derde engel volgde hen, die met een luide stem zei: Als iemand het beest en zijn beeld aanbidt en het merkteken op zijn voorhoofd of op zijn hand ontvangt,
    And the third angel followed them, saying with a loud voice, If any man worship the beast and his image, and receive his mark in his forehead, or in his hand,
    Et un autre, un troisième ange, suivit ceux-là, disant à haute voix : Si quelqu’un rend hommage à la bête et à son image, et qu’il reçoive une marque sur son front ou sur sa main,
    Und der dritte Engel folgte diesem nach und sprach mit großer Stimme: So jemand das Tier anbetet und sein Bild und nimmt sein Malzeichen an seine Stirn oder an seine Hand,
    Et tertius angelus secutus est illos, dicens voce magna: Si quis adoraverit bestiam, et imaginem ejus, et acceperit caracterem in fronte sua, aut in manu sua:
    En een andere, derde, engel volgde hen, zeggend met grote stem: als iemand hulde brengt aan het beest en zijn beeld, en het merkteken aanneemt op zijn voorhoofd of op zijn hand,

  10. kai autos pietai ek tou oinou tou thumou tou theou, tou kekerasmenou akratou en tōi potēriōi tēs orgēs autou, kai basanisthēsetai en puri kai theiōi, enōpion tōn hagiōn aggelōn [hagiōn], kai enōpion tou arniou;
    ook hij zal drinken van de wijn van de grimmigheid van God de gemengd zijnde ongemengd in de beker van de toorn van Hem en hij zal gepijnigd worden met vuur en zwavel voor het aangezicht van heilige engelen en voor het aangezicht van het Lam;
    dan zal hij ook drinken van de wijn van de toorn van God, die onvermengd is ingeschonken in de drinkbeker van Zijn toorn en gepijnigd worden in vuur en zwavel voor het oog van de heilige engelen en van het Lam.
    The same shall drink of the wine of the wrath of God, which is poured out without mixture into the cup of his indignation; and he shall be tormented with fire and brimstone in the presence of the holy angels, and in the presence of the Lamb:
    lui aussi boira du vin de la fureur de Dieu, versé sans mélange dans la coupe de sa colère ; et il sera tourmenté dans le feu et le soufre devant les saints anges et devant l’Agneau.
    der wird vom Wein des Zorns Gottes trinken, der lauter eingeschenkt ist in seines Zornes Kelch, und wird gequält werden mit Feuer und Schwefel vor den heiligen Engeln und vor dem Lamm;
    et hic bibet de vino irae Dei, quod mistum est mero in calice irae ipsius, et cruciabitur igne, et sulphure in conspectu angelorum sanctorum, et ante conspectum Agni:
    dan zal ook hij drinken van de wijn van de hartstocht van God, die ongemengd is ingeschonken in de beker van zijn toorn; en hij zal gekweld worden met vuur en zwavel voor het aanschijn van de heilige engelen en voor het aanschijn van het lam;

  11. kai ho kapnos tou basanismou autōn anabainei eis aiōnas aiōnōn [anabainei], kai ouk echousin anapausin hēmeras kai nuktos hoi proskunountes to thērion kai tēn eikona autou, kai ei tis lambanei to charagma tou onomatos autou.
    en de rook van de pijniging van hen stijgt op tot in (de) eeuwigheden van (de) eeuwigheden en hebben geen rust dag en nacht de aanbiddenden het beest en het beeld van hem en indiemand ontvangt het merkteken van de naam van hem.
    En de rook van hun pijniging stijgt op tot in alle eeuwigheid, en zij die het beest en zijn beeld aanbidden, hebben dag en nacht geen rust, evenmin als iemand die het merkteken van zijn naam ontvangt.
    And the smoke of their torment ascendeth up for ever and ever: and they have no rest day nor night, who worship the beast and his image, and whosoever receiveth the mark of his name.
    Et la fumée de leur tourment monte aux siècles des siècles ; et ils n’ont aucun repos, ni jour, ni nuit, ceux qui rendent hommage à la bête et à son image, et si quelqu’un prend la marque de son nom.
    und der Rauch ihrer Qual wird aufsteigen von Ewigkeit zu Ewigkeit; und sie haben keine Ruhe Tag und Nacht, die das Tier haben angebetet und sein Bild, und so jemand hat das Malzeichen seines Namens angenommen.
    et fumus tormentorum eorum ascendet in saecula saeculorum: nec habent requiem die ac nocte, qui adoraverunt bestiam, et imaginem ejus, et si quis acceperit caracterem nominis ejus.
    en de rook van hun kwelling blijft opstijgen tot in de eeuwen der eeuwen; dag en nacht hebben zij geen rust, die hulde brengen aan het beest en zijn beeld, en al wie het merkteken van zijn naam aanneemt!

  12. hōde [he] hupomonē tōn hagiōn estin; hōde hoi tērountes tas entolas tou theou kai tēn pistin Iēsou.
    Hier (de) volharding van de heiligen is; hier (zijn) de bewarenden de geboden van God en het geloof van/in Jezus.
    Hier zien we de volharding van de heiligen. Hier komen openbaar die de geboden van God en het geloof in Jezus in acht nemen.
    Here is the patience of the saints: here are they that keep the commandments of God, and the faith of Jesus.
    Ici est la patience des saints ; [ici], ceux qui gardent les commandements de Dieu et la foi de Jésus.
    Hier ist Geduld der Heiligen; hier sind, die da halten die Gebote Gottes und den Glauben an Jesum.
    Hic patientia sanctorum est, qui custodiunt mandata Dei, et fidem Jesu.
    Hier komt het aan op de volharding van de heiligen, die de geboden van God en het geloof in Jezus bewaren.

  13. kai ēkousa phōnēs ek tou ouranou legousēs moi: grapson: makarioi hoi nekroi hoi en kuriōi apothnēskontes aparti [ap' arti]. [legei] nai, legei to pneuma, hina anapausontai [anapaēsontai] ek tōn kopōn autōn; ta de [gar] erga autōn akolouthei met' autōn.
    En ik hoorde (een) stem uit de hemel, zeggende tot mij: schrijf: zalig (zijn) de doden de in (de) Heer stervenden van nu af. Ja zegt de Geest opdat zij uitrusten van de mensen van hen, de nu werken van hen volgen met hen.
    En ik hoorde een stem uit de hemel tegen mij zeggen: Schrijf: Zalig zijn de doden die in de Heere sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, opdat zij rusten van hun inspanningen, en hun werken volgen met hen.
    And I heard a voice from heaven saying unto me, Write, Blessed are the dead which die in the Lord from henceforth: Yea, saith the Spirit, that they may rest from their labours; and their works do follow them.
    Et j’ouïs une voix venant du ciel, disant : Écris : Bienheureux les morts qui meurent dans le Seigneur, dorénavant. Oui, dit l’Esprit, afin qu’ils se reposent de leurs travaux, car leurs œuvres les suivent.
    Und ich hörte eine Stimme vom Himmel zu mir sagen: Schreibe: Selig sind die Toten, die in dem HERRN sterben von nun an. Ja, der Geist spricht, daß sie ruhen von ihrer Arbeit; denn ihre Werke folgen ihnen nach.
    Et audivi vocem de caelo, dicentem mihi: Scribe: Beati mortui qui in Domino moriuntur. Amodo jam dicit Spiritus, ut requiescant a laboribus suis: opera enim illorum sequuntur illos.
    En ik hoorde een stem uit de hemel zeggen: schrijf: zalig de doden, die in de Heer sterven van nu af aan; ja, zegt de Geest, dat ze mogen uitrusten van hun moeiten, want hun werken volgen hen na!

  14. kai eidon, kai idou; nephelē leukē, kai epi tēn nephelēn kathēmenos homoios huiōi [kathēmenon homoion huion] anthrōpou, echōn epi tēs kephalēs autou stephanon chrusoun, kai en tēi cheiri autou drepanon oxu.
    En ik zag en zie, eem witte wolk en op de wolk zittende (iemand) gelijkend op (een) zoon van (een) mens hebbende op het hoofd van hem (een) gouden krans en in de hand van Hem een scherpe sikkel.
    En ik zag en zie, een witte wolk, en op de wolk zat Iemand als een Mensenzoon, met op Zijn hoofd een gouden kroon en in Zijn hand een scherpe sikkel.
    And I looked, and behold a white cloud, and upon the cloud one sat like unto the Son of man, having on his head a golden crown, and in his hand a sharp sickle.
    Et je vis : et voici une nuée blanche, et sur la nuée [quelqu’un] assis, semblable au Fils de l’homme*, ayant sur sa tête une couronne d’or et dans sa main une faucille tranchante.
    Und ich sah, und siehe, eine weiße Wolke. Und auf der Wolke saß einer, der gleich war eines Menschen Sohn; der hatte eine goldene Krone auf seinem Haupt und in seiner Hand eine scharfe Sichel.
    Et vidi: et ecce nubem candidam, et super nubem sedentem similem Filio hominis, habentem in capite suo coronam auream, et in manu sua falcem acutam.
    En ik zag, en zie: een witte wolk, en op de wolk was gezeten iemand als een mensenzoon, met op zijn hoofd een gouden kroon en in zijn hand een scherpe sikkel.

  15. kai allos aggelos exēlthen ek tou naou, krazōn en megalēi phōnēi [megalēi] toi kathēmenōi epi tēs nephelēs; pempson todrepanon sou, kai therison, hoti ēlthen soi hē hōra tou therisai, hoti exēranthē ho therismos tēs gēs.
    En (een) andere engel ging naar buiten uit de tempel, roepende met grote stem tot de Zittende op de wolk: zend de sikkedl van U en maai, omdat gekomen is voor U het uur om (te) maaien, omdat verdroogd is de oogst van de aarde.
    En een andere engel kwam uit de tempel en riep met luide stem tegen Hem Die op de wolk zat: Zend Uw sikkel en maai, want het uur om te maaien is voor U gekomen, omdat de oogst van de aarde geheel rijp is geworden.
    And another angel came out of the temple, crying with a loud voice to him that sat on the cloud, Thrust in thy sickle, and reap: for the time is come for thee to reap; for the harvest of the earth is ripe.
    Et un autre ange sortit du temple, criant d'une voix forte à celui qui était assis sur la nuée: Lance ta faucille, et moissonne; car l'heure de moissonner est venue, car la moisson de la terre est mûre.
    Und ein anderer Engel ging aus dem Tempel und schrie mit großer Stimme zu dem, der auf der Wolke saß: Schlag an mit deiner Sichel und ernte; denn die Zeit zu ernten ist gekommen, denn die Ernte der Erde ist dürr geworden!
    Et alius angelus exivit de templo, clamans voce magna ad sedentem super nubem: Mitte falcem tuam, et mete, quia venit hora ut metatur, quoniam aruit messis terrae.
    En een andere engel kwam uit de tempel, schreeuwend met grote stem tot hem die zetelde op de wolk: zend uw sikkel uit en oogst, want het uur om te oogsten is gekomen, want overrijp is de oogst van de aarde!

  16. kai ebalen ho kathēmenos epi tēn nephelēn [tēs nephelēs} to drepanon autou epi tēn gēn, kai etheristhē hē gē.
    En wierp de Zittende op de wolk de sikkel van Hem op de aarde en de aarde werd geoogst.
    En Hij Die op de wolk zat, zond Zijn sikkel op de aarde, en de aarde werd gemaaid.
    And he that sat on the cloud thrust in his sickle on the earth; and the earth was reaped.
    Et celui qui était assis sur la nuée jeta sa faucille sur la terre. Et la terre fut moissonnée.
    Und der auf der Wolke saß, schlug mit seiner Sichel an die Erde, und die Erde ward geerntet.
    Et misit qui sedebat super nubem, falcem suam in terram, et demessa est terra.
    En die op de wolk zat wierp zijn sikkel over de aarde en de aarde werd geoogst.

  17. kai allos aggelos exēlthen ek tou naou tou en tōi ouranōi, echōn kai autos drepanon oxu.
    En (een) andere engel kwam naar buiten uit de tempel de (zijnde) in de hemel hebbende ook hij (een) scherpe sikkel.
    En een andere engel kwam uit de tempel, die in de hemel is, en ook hij had een scherpe sikkel.
    And another angel came out of the temple which is in heaven, he also having a sharp sickle.
    Et un autre ange sortit du temple qui est dans le ciel, ayant, lui aussi, une faucille tranchante.
    Und ein anderer Engel ging aus dem Tempel, der hatte eine scharfe Hippe.
    Et alius angelus exivit de templo, quod est in caelo, habens et ipse falcem acutam.
    En een andere engel kwam uit de tempel die in de hemel was, en ook hij had een scherpe sikkel.

  18. kai allos aggelos exēlthen ek tou thusiastēriou [ho] echōn echousian epi tou puros kai ephōnēsen kraugēi [en kraugēi, phōnēi] megalēi tōi echōnti to repanon to oxu, legōn: pempson sou to drepanon to oxu, kai trugēson tous botruas [tēs ampelou] tēs gēs, hoti ēkmasan hai staphulai autēs [ēkmasen hē staphulē tēs gēs].
    En (een) andere engel ging naar buiten vanaf het altaar, hebbende macht over het vuur en hij riep met geroep grot tot de hebbende de scherpe sikkel, zeggende: zend van u de scherpe sikkel en zamel in de druiventrossen [van de wijnstok] van de aarde omdat de druiven van haar rijp zijn.
    En weer een andere engel kwam bij het altaar vandaan, en die had macht over het vuur. En hij riep met luide stem tegen hem die de scherpe sikkel had, en zei: Zend uw scherpe sikkel en oogst de trossen van de wijnstok van de aarde, want de druiven ervan zijn rijp.
    And another angel came out from the altar, which had power over fire; and cried with a loud cry to him that had the sharp sickle, saying: Thrust in thy sharp sickle, and gather the clusters of the vine of the earth; for her grapes are fully ripe.
    Et un autre ange, qui avait autorité sur le feu, sortit de l'autel, et s'adressa d'une voix forte à celui qui avait la faucille tranchante, disant: Lance ta faucille tranchante, et vendange les grappes de la vigne de la terre ; car les raisins de la terre sont mûrs.
    Und ein anderer Engel ging aus vom Altar, der hatte Macht über das Feuer und rief mit großem Geschrei zu dem, der die scharfe Hippe hatte, und sprach: Schlag an mit deiner scharfen Hippe und schneide die Trauben vom Weinstock der Erde; denn seine Beeren sind reif!
    Et alius angelus exivit de altari, qui habebat potestatem supra ignem: et clamavit voce magna ad eum qui habebat falcem acutam, dicens: Mitte falcem tuam acutam, et vindemia botros vineae terrae: quoniam maturae sunt uvae ejus.
    En een andere engel die macht had over het vuur kwam van het altaar, en riep met grote stem tot hem die de scherpe sikkel had, zeggend: zwaai jouw scherpe sikkel en zamel de trossen van de wijnstok van de aarde in, want haar druiven zijn rijp!

  19. kai ebalen [exebalen] ho aggelos to drepanon autou eis tēn gēn, kai etrugēsen tēn ampelon tēs gēs, kai ebalen eis tēn lēnon tou thumou tou theou tēn megalēn [ton megan].
    En wierp de engel de sikkel van hem op de aarde en hij zamelde in de wijnstok van de aarde en hij wierp (die) in de wijnpersbak vande grimmigheid van God grote.
    En de engel zond zijn sikkel op de aarde en oogstte de druiven van de wijnstok van de aarde, en wierp die in de grote wijnpersbak van de toorn van God.
    And the angel thrust in his sickle into the earth, and gathered the vine of the earth, and cast it into the great winepress of the wrath of God.
    Et l'ange jeta sa faucille sur la terre. Et il vendangea la vigne de la terre, et jeta la vendange dans la grande cuve de la colère de Dieu.
    Und der Engel schlug an mit seiner Hippe an die Erde und schnitt die Trauben der Erde und warf sie in die große Kelter des Zorns Gottes.
    Et misit angelus falcem suam acutam in terram, et vindemiavit vineam terrae, et misit in lacum irae Dei magnum:
    En de engel wierp zijn sikkel op de aarde en zamelde de wijnstok van de aarde in en wierp ze in de grote wijnpers van de hartstocht van God.

  20. kai epatēthē hē lēnos exō [exōthen] tēs poleōs, kai exēlthen haima ek tēs lēnou achri tōn chalinōn tōn hippōn, apo stadiōn chiliōn hexakōsion.
    En werd getreden de wijnpersbak buiten de stad en kwam naar buiten bloed uit de wijnpersbak tot aan de tomen van de paarden op een afstand van stadiën duizend zeshonderd.
    de wijnpersbak werd getreden buiten de stad, en er kwam bloed uit de wijnpersbak, tot aan de tomen van de paarden, zestienhonderd stadiën ver.
    And the winepress was trodden without the city, and blood came out of the winepress, even unto the horse bridles, by the space of a thousand and six hundred furlongs.
    Et la cuve fut foulée hors de la ville ; et du sang sortit de la cuve, jusqu'aux mors des chevaux, sur une étendue de mille six cents stades.
    Und die Kelter ward draußen vor der Stadt getreten; und das Blut ging von der Kelter bis an die Zäume der Pferde durch tausend sechshundert Feld Wegs.
    et calcatus est lacus extra civitatem, et exivit sanguis de lacu usque ad frenos equorum per stadia mille sexcenta.
    De wijnpers werd buiten de stad getreden en er kwam bloed uit de perskuip tot aan de teugels van de paarden, zestienhonderd stadiën ver.


1  2  3  4  5  6  7  8  9  10  11  12  13  14  15  16  17  18  19  20  21  22

Openbaring 15

  1. kai eidon allo sēmeion en tōi ouranōi mega kai thaumaston, aggelous hepta, echontas plēgas hepta tas eschatas, hoti en autais etelesthē ho thumos tou theou.
    En ik zag (een) ander teken in de hemel groot en wonderbaar, zeven engelen hebbende plagen zeven de laatste, want met deze is voleindigd de toorn van God.
    En ik zag een ander teken in de hemel, groot en wonderbaarlijk: zeven engelen met de zeven laatste plagen. Want daarmee zal de toorn van God tot een einde gekomen zijn.
    And I saw another sign in heaven, great and marvellous, seven angels having the seven last plagues; for in them is filled up the wrath of God.
    Puis je vis dans le ciel un autre signe, grand et admirable: sept anges, qui tenaient sept fléaux, les derniers, car par eux s'accomplit la colère de Dieu.
    Und ich sah ein anderes Zeichen im Himmel, das war groß und wundersam: sieben Engel, die hatten die letzten sieben Plagen; denn mit denselben ist vollendet der Zorn Gottes.
    Et vidi aliud signum in caelo magnum et mirabile, angelos septem, habentes plagas septem novissimas: quoniam in illis consummata est ira Dei.
    Ik zag een ander teken aan de hemel, groots en wonderbaar: zeven engelen met zeven slagen, de laatste, omdat hierin de hartstocht van God tot voleinding kwam.

  2. kai eidon hōs thalassan hualinēn memigmenēn puri, kai tous nikōntas ek tou thēriou kai ek tēs eikonos autou kai ek tou charagmatos autou, ek tou arithmou tou onomatos autou, hestōtas epi tēn thalassan tēn hualinēn, echontas [tas] kitharas tou theou.
    En ik zag (iets) als (een) zee glazen gemengd zijnde met vuur en de overwinnenden van het beest en van het beeld van hem en van het merkteken van hem van het getal van de naam van hem, staande aan/op de zee glazen, hebbende lieren van God.
    En ik zag iets als een glazen zee, met vuur gemengd. En de overwinnaars van het beest, van zijn beeld, van zijn merkteken en van het getal van zijn naam stonden bij de glazen zee, met de citers van God.
    And I saw as it were a sea of glass mingled with fire: and them that had gotten the victory over the beast, and over his image, and over his mark, and over the number of his name, stand on the sea of glass, having the harps of God.
    Et je vis comme une mer de verre, mêlée de feu, et ceux qui avaient vaincu la bête, et son image, et le nombre de son nom, debout sur la mer de verre, ayant des harpes de Dieu.
    Und ich sah wie ein gläsernes Meer, mit Feuer gemengt; und die den Sieg behalten hatten an dem Tier und seinem Bild und seinem Malzeichen und seines Namens Zahl, standen an dem gläsernen Meer und hatten Harfen Gottes.
    Et vidi tamquam mare vitreum mistum igne, et eos, qui vicerunt bestiam, et imaginem ejus, et numerum nominis ejus, stantes super mare vitreum, habentes citharas Dei:
    En ik zag iets als een zee van glas, vermengd met vuur; en de overwinnaars van het beest en van zijn beeld en van het getal van zijn naam stonden aan de glazen zee met hun citers van God;

  3. kai aaidousin tēn ōidēn Mōseōs [Mousēōs] [tou] doulou tou theou, kai tēn ōidēn tou arniou, legontes: megala kai thaumasta ta erga sou, kurie ho theos ho pantokrantōr; dikaiai kai alēthina hai hodoi sou, ho basileus tōn hagiōn [ethnōn].
    En zij zingen het lied van Mozes [de] dienstknecht van God en het lied van het Lam zeggende: groot en wonderbaar (zijn) de werken van U, Heer God Almachtige; rechtvaardig en waarachtig (zijn) de wegen van U, Koning van de heiligen [volken].
    En zij zongen het lied van Mozes, de dienstknecht van God, en het lied van het Lam, met de woorden: Groot en wonderbaarlijk zijn Uw werken, Heere, almachtige God; rechtvaardig en waarachtig zijn Uw wegen, Koning van de heiligen!
    And they sing the song of Moses the servant of God, and the song of the Lamb, saying, Great and marvellous are thy works, Lord God Almighty; just and true are thy ways, thou King of saints.
    Et ils chantent le cantique de Moïse, le serviteur de Dieu, et le cantique de l'agneau, en disant: Tes oeuvres sont grandes et admirables, Seigneur Dieu tout puissant ! Tes voies sont justes et véritables, roi des nations!
    und sangen das Lied Mose's, des Knechtes Gottes, und das Lied des Lammes und sprachen: Groß und wundersam sind deine Werke, HERR, allmächtiger Gott! Gerecht und wahrhaftig sind deine Wege, du König der Heiden!
    et cantantes canticum Moysi servi Dei, et canticum Agni, dicentes: Magna et mirabilia sunt opera tua, Domine Deus omnipotens: justae et verae sunt viae tuae, Rex saeculorum.
    en zij zongen het lied van Mozes, de dienaar van God, en het lied van het lam, met de woorden: groot en wonderbaar zijn uw werken, Heer God, albeheerser; rechtvaardig en waarachtig zijn uw wegen, koning van de volkeren!

  4. tis ou mē phōbēthēi se, kurie, kai doxasēi [doxasei] to onoma sou? hoti monos hosios [hagios]; hoti panta ta ethnē [pantes] hēxousin kai proskunēsousin enōpion sou; hoti ta dikaiōmata sou ephanerōthēsan.
    Wie geenszins vreest U Heer en verheerlijkt de naam van U? Want (U) alleen (bewnt) heilig; want al de volken zullen komen en zullen aanbidden voor het aangezicht van U; want de rechtvaardige oordelen van U zijn openbaar geworden.
    Wie zou U niet vrezen, Heere, en Uw Naam niet verheerlijken? Immers, U alleen bent heilig. Want alle volken zullen komen en U aanbidden, want Uw oordelen zijn openbaar geworden.
    Who shall not fear thee, O Lord, and glorify thy name? for thou only art holy: for all nations shall come and worship before thee; for thy judgments are made manifest.
    Qui ne craindrait, Seigneur, et ne glorifierait ton nom ? Car seul tu es saint. Et toutes les nations viendront, et se prosterneront devant toi, parce que tes jugements ont été manifestés.
    Wer sollte dich nicht fürchten, HERR und deinen Namen preisen? Denn du bist allein heilig. Denn alle Heiden werden kommen und anbeten vor dir; denn deine Urteile sind offenbar geworden.
    Quis non timebit te, Domine, et magnificabit nomen tuum? quia solus pius es: quoniam omnes gentes venient, et adorabunt in conspectu tuo, quoniam judicia tua manifesta sunt.
    wie zou u niet vrezen, Heer, en uw naam niet verheerlijken? want gij alleen zijt heilig; omdat alle volkeren zullen komen en hulde brengen aan uw aanschijn, omdat uw rechtvaardige daden aan het licht zijn gekomen!

  5. kai meta tauta eidon, kai idou, ēnoigē ho naos tēs skēnēs tou marturiou en tōi ouranōi;
    En na deze (dingen) zag ik en zie, werd geopend de tempel van de tent van de getuigenis in de hemel.
    En daarna zag ik, en zie, de tempel van de tent van de getuigenis in de hemel werd geopend.
    And after that I looked, and, behold, the temple of the tabernacle of the testimony in heaven was opened:
    Après cela, je regardai, et le temple du tabernacle du témoignage fut ouvert dans le ciel.
    Darnach sah ich, und siehe, da ward aufgetan der Tempel der Hütte des Zeugnisses im Himmel;
    Et post haec vidi: et ecce apertum est templum tabernaculi testimonii in caelo,
    En daarna zag ik: geopend werd de tempel, de tent van het getuigenis, in de hemel;

  6. kai exēlthon hoi hepta aggeloi [hoi] echontes tas hepta plēgas, ek tou naou, endedumenoi linon katharon kai lampron, kai periezōsmenoi peri ta stēthē zōnas chrusas.
    En gingen naar buiten de zeven engelen [de] hebbende de zeven plagen uit de tempel bekleed zijnde met zuiver linnen en blinkend en omringd zijnde met rondom de borsten gouden gordels.
    En de zeven engelen, die de zeven plagen hadden, kwamen uit de tempel, gekleed in smetteloos en blinkend linnen en omgord om de borst met gouden gordels.
    And the seven angels came out of the temple, having the seven plagues, clothed in pure and white linen, and having their breasts girded with golden girdles.
    Et les sept anges qui tenaient les sept fléaux sortirent du temple, revêtus d'un lin pur, éclatant, et ayant des ceintures d'or autour de la poitrine.
    und gingen aus dem Tempel die sieben Engel, die die sieben Plagen hatten, angetan mit reiner, heller Leinwand und umgürtet an ihren Brüsten mit goldenen Gürteln.
    et exierunt septem angeli habentes septem plagas de templo, vestiti lino mundo et candido, et praecincti circa pectora zonis aureis.
    en de zeven engelen met de zeven slagen gingen de tempel uit, bekleed met rein, schitterend linnen, en de borst omgord met gouden gordels.

  7. kai hen ek tōn tessarōn zōōn edōken tois hepta aggelois hepta phialas chrusas, gemousas tou thumou tou theou tou zōntos eis tous aiōnas tōn aiōnōn.
    En één uit de vier levende wezens gaf aan de zeven engelen zeven gouden schalen, gevuld zijnde met de toorn van God de levende tot in de eeuwen van de eeuwen.
    En een van de vier dieren gaf de zeven engelen zeven gouden schalen, gevuld met de toorn van God, Die leeft tot in alle eeuwigheid.
    And one of the four beasts gave unto the seven angels seven golden vials full of the wrath of God, who liveth for ever and ever.
    Et l'un des quatre êtres vivants donna aux sept anges sept coupes d'or, pleines de la colère du Dieu qui vit aux siècles des siècles.
    Und eines der vier Tiere gab den sieben Engeln sieben goldene Schalen voll Zorns Gottes, der da lebt von Ewigkeit zu Ewigkeit.
    Et unum de quatuor animalibus dedit septem angelis septem phialas aureas, plenas iracundiae Dei viventis in saecula saeculorum.
    En een van de vier levende wezens gaf aan de zeven engelen zeven gouden schalen gevuld met de hartstocht van God, die leeft tot in de eeuwen der eeuwen.

  8. kai egemisthē ho naos [ek tou] kapnou ek tēs doxēs tou theou, kai ek tēs dunameōs autou; kai oudeis ēdunato [edunato] eisēlthen eis ton naon, achri telesthōsin hai hepta plēgai tōn hepta aggelōn.
    En werd gevuld de tempel [vanwewge de rook] / met rook vanwege de heerlijkheid van God, en vanwege de kracht van Hem; en niemand kon binnengaan in de tempel, tot voleindigd waren de zeven plagen van de zeven engelen.
    En de tempel werd vervuld met rook vanwege de heerlijkheid van God, en vanwege Zijn kracht. En niemand kon de tempel binnengaan, voordat de zeven plagen van de zeven engelen tot een einde gekomen waren.
    And the temple was filled with smoke from the glory of God, and from his power; and no man was able to enter into the temple, till the seven plagues of the seven angels were fulfilled.
    Et le temple fut rempli de la fumée qui procédait de la gloire de Dieu et de sa puissance; et personne ne pouvait entrer dans le temple, jusqu’à ce que les sept plaies des sept anges fussent consommées.
    Und der Tempel ward voll Rauch von der Herrlichkeit Gottes und von seiner Kraft; und niemand konnte in den Tempel gehen, bis daß die sieben Plagen der sieben Engel vollendet wurden.
    Et impletum est templum fumo a majestate Dei, et de virtute ejus: et nemo poterat introire in templum, donec consummarentur septem plagae septem angelorum.
    En de tempel werd gevuld met rook door de glorie van God en zijn kracht en niemand kon de tempel binnengaan, totdat de zeven slagen van de zeven engelen tot voleinding waren gebracht.


1  2  3  4  5  6  7  8  9  10  11  12  13  14  15  16  17  18  19  20  21  22

Openbaring 16

  1. kai ēkousa [megalēs] phōnēs megalēs ek tou naou, legousēs tois hepta aggelois: hupagete, kai ekcheate [ekchēte] tas [hepta] phialas tou thumou tou theou eis tēn gēn.
    En ik hoorde [grote] (een) stem grote uit het tempelhuis, zeggende tot de zeven engelen: gaat heen en giet uit de [zeven] schalen van de toorn van God op de aarde.
    En ik hoorde een luide stem uit de tempel zeggen tegen de zeven engelen: Ga en giet de schalen van de toorn van God uit over de aarde.
    And I heard a great voice out of the temple saying to the seven angels, Go your ways, and pour out the vials of the wrath of God upon the earth.
    Et j'entendis une voix forte qui venait du temple, et qui disait aux sept anges: Allez, et versez sur la terre les sept coupes de la colère de Dieu.
    Und ich hörte eine große Stimme aus dem Tempel, die sprach zu den sieben Engeln: Gehet hin und gießet aus die Schalen des Zorns Gottes auf die Erde!
    Et audivi vocem magnam de templo, dicentem septem angelis: Ite, et effundite septem phialas irae Dei in terram.
    En ik hoorde een grote stem uit de tempel zeggen tot de zeven engelen: gaat heen en giet de zeven schalen van de hartstocht van God uit over de aarde!

  2. kai apēlthen ho prōtos, kai exechēn tēn phialēn autou epi [eis] tēn gēn kai egeneto helkos kakon kai ponēron eis [epi] tous anthrōpous tous echontas to charagma tou thēriou, kai tous [proskunountes] tēi eikoni autou proskunountas
    En ging weg de eerste, en hij goot uit de schaal van hem op de aarde en (er) ontstond (een) gezwel slecht en boosaardig op de mensen de hebbende het merkteken van het beest en de het beeld van hem aanbiddenden.
    En de eerste ging en goot zijn schaal uit over de aarde en er kwam een kwaadaardige en schadelijke zweer bij de mensen die het merkteken van het beest hadden en die zijn beeld aanbaden.
    And the first went, and poured out his vial upon the earth; and there fell a noisome and grievous sore upon the men which had the mark of the beast, and upon them which worshipped his image.
    Le premier alla, et il versa sa coupe sur la terre. Et un ulcère malin et douloureux frappa les hommes qui avaient la marque de la bête et qui adoraient son image.
    Und der erste ging hin und goß seine Schale auf die Erde; und es ward eine böse und arge Drüse an den Menschen, die das Malzeichen des Tiers hatten und die sein Bild anbeteten.
    Et abiit primus, et effudit phialam suam in terram, et factum est vulnus saevum et pessimum in homines, qui habebant caracterem bestiae, et in eos qui adoraverunt imaginem ejus.
    En de eerste ging heen en goot zijn schaal uit over de aarde; en er geschiedde een kwalijk en boosaardig gezwel op de mensen die het merkteken van het beest hadden en hulde brachten aan zijn beeld.

  3. kai ho deuteros aggelos exechēn tēn phialēn auto eis tēn thalassan; kai egeneto haima hōs nekrou, kai pasa psuchē zōsa [psuchē psuchē zōēs] apethanen [ta] en tēi thalassēi.
    En de tweede engel goot uit de schaal van hem in de zee en (er) ontstond / werd bloed als van (een) dode en elke levende ziel stierf in de zee.
    En de tweede engel goot zijn schaal uit in de zee, en die werd bloed, als van een dode. En elk levend wezen in de zee stierf.
    Und der andere Engel goß aus seine Schale ins Meer; und es ward Blut wie eines Toten, und alle lebendigen Seelen starben in dem Meer.
    Et secundus angelus effudit phialam suam in mare, et factus est sanguis tamquam mortui: et omnis anima vivens mortua est in mari.

  4. kai ho tritos aggelos exechēn tēn phialēn autou eis tous potamous kai eis tas pēgas tōn hudatōn; kai egeneto haima.
    En de derde engel goot uit de schaal van hem in de rivieren en in de bronnen van de wateren en er ontstond bloed.
    En de derde engel goot zijn schaal uit in de rivieren en de waterbronnen en het water werd bloed.
    Und der dritte Engel goß aus seine Schale in die Wasserströme und in die Wasserbrunnen; und es ward Blut.
    Et tertius effudit phialam suam super flumina, et super fontes aquarum, et factus est sanguis.

  5. kai ekousa tou aggelou tōn hudatōn legontos: dkaios, kurie, ei, ho ōn kai ho ēn kai ho hosios, hoti tauta ekrinas;
    En ik hoorde de engel van de wateren zeggende : rechtvaardig Heer bent u, de Zijnde en de(gene die) was en de Heilige, omdat deze (dingen) U hebt geoordeeld;
    En ik hoorde de engel van de wateren zeggen: U bent rechtvaardig, Heere, Die is en Die was en Die zal zijn, dat U dit oordeel geveld hebt.
    Und ich hörte den Engel der Wasser sagen: HERR, du bist gerecht, der da ist und der da war, und heilig, daß du solches geurteilt hast,
    Et audivi angelum aquarum dicentem: Justus es, Domine, qui es, et qui eras sanctus, qui haec judicasti:

  6. hoti heima hagiōn kai prophētōn exechean, kai haima autois edōkas [dedōkas] piein; axioi gar eisin,
    want bloed van heiligen en van profeten hebben zij uitgegoten en bloed aan hen gaf U (om te) drinken waard namelijk zijn zij (het).
    Aangezien zij het bloed van de heiligen en van de profeten vergoten hebben, hebt U hun ook bloed te drinken gegeven, want zij verdienen het.
    denn sie haben das Blut der Heiligen und Propheten vergossen, und Blut hast du ihnen zu trinken gegeben; denn sie sind's wert.
    quia sanguinem sanctorum et prophetarum effuderunt, et sanguinem eis dedisti bibere: digni enim sunt.

  7. kai ēkousa allou ek tou thusiastēriou legontos: nai, kurie ho theos ho pantokratōr, alēthinai kai dikaiai hai kriseis sou:
    En ik hoorde (een) ander uit het altaar zeggende: Ja, Heer God Almachtige, waarachtig en rechtvaardig (zijn) de oordelen van U.
    En ik hoorde een ander bij het altaar vandaan zeggen: Ja Heere, almachtige God! Uw oordelen zijn waarachtig en rechtvaardig.
    Und ich hörte einen anderen Engel aus dem Altar sagen: Ja, HERR, allmächtiger Gott, deine Gerichte sind wahrhaftig und gerecht.
    Et audivi alterum ab altari dicentem: Etiam Domine Deus omnipotens, vera et justa judicia tua.

  8. kai ho tetartos aggelos exechēn tēn phialēn autou epi ton hēlion; kai edothē autōi kaumatisai tous anthropous en puri [tous anthropous];
    En ik hoorde (een) ander uit het altaar zeggende: Ja, Heer God Almachtige, waarachtig en rechtvaardig (zijn) de oordelen van U.
    En de vierde engel goot zijn schaal uit over de zon, en haar werd macht gegeven de mensen te verzengen met vuur.
    Und der vierte Engel goß aus seine Schale in die Sonne, und ihm ward gegeben, den Menschen heiß zu machen mit Feuer.
    Et quartus angelus effudit phialam suam in solem, et datum est illi aestu affligere homines, et igni:

  9. kai ekaumatisthēsan hoi anthrōpoi kauma mega kai eblasphēmēsan [hoi anthrōpoi] to onoma tou theou, tou echontos [tēn] exousian epi tas plēgas tautas, kai ou metenoēsan dounai autōi doxan.
    en werden verbrand de mensen met hitte grote en zij lasterden de naam van God, de hebbende (vol)macht over plagen deze en niet bekeerden zij zich (tot het) geven aan Hem eer.
    En de mensen werden verzengd door grote hitte. Maar zij lasterden de Naam van God, Die macht heeft over deze plagen, en zij bekeerden zich niet om Hem eer te geven.
    Und den Menschen ward heiß von großer Hitze, und sie lästerten den Namen Gottes, der Macht hat über diese Plagen, und taten nicht Buße, ihm die Ehre zu geben.
    et aestuaverunt homines aestu magno, et blasphemaverunt nomen Dei habentis potestatem super has plagas, neque egerunt poenitentiam ut darent illi gloriam.

  10. kai ho pemptos aggelos exechēn tēn phialēn autou epi ton thronon tou thēriou; kai egeneto hē basileia autou eskotōmenē; kai emassōnto tas glōssas autōn ek tou ponou,
    En de vijfde engel goot uit de schaal van hem op de troon van het beest en werd het koninkrijk van hem verduisterd en zij kauwden de tongen van hen vanwege de pijn.
    En de vijfde engel goot zijn schaal uit over de troon van het beest, en zijn koninkrijk werd verduisterd. En zij beten op hun tong van pijn.
    Und der fünfte Engel goß aus seine Schale auf den Stuhl des Tiers; und sein Reich ward verfinstert, und sie zerbissen ihre Zungen vor Schmerzen
    Et quintus angelus effudit phialam suam super sedem bestiae: et factum est regnum ejus tenebrosum, et commanducaverunt linguas suas prae dolore:

  11. kai eblasphēmēsan ton theon tou ouranou ek tōn ponōn autōn kai ek tōn helkōn autōn, kai ou metenoēsan ek tōn ergōn autōn.
    En zij lasterden de God van de hemel vanwege de pijnen van hen en vanwege de zweren van hen en niet bekeerden zij zich van de werken van hen.
    En zij lasterden de God van de hemel vanwege hun pijn en vanwege hun zweren, maar zij bekeerden zich niet van hun werken.
    und lästerten Gott im Himmel vor ihren Schmerzen und vor ihren Drüsen und taten nicht Buße für ihre Werke.
    et blasphemaverunt Deum caeli prae doloribus, et vulneribus suis, et non egerunt poenitentiam ex operibus suis.

  12. kai ho ektos aggelos ex-echeen tēn phialēn autou epi ton potamon ton megan ton Euphratēn; kai exēranthē to hudōr autou, hina hetoimasthēi hē hodos tōn basileōn tōn apo anatolōn [anatolēs] hēliou.
    En de zesde engel goot uit de schaal van hem op de rivier de grote de Eufraat en droogde op het water van hem, zodat gereed gemaakt werd de weg van de koningen de (komende) van (de) opkomsten van (de) zon.
    En de zesde engel goot zijn schaal uit over de grote rivier, de Eufraat. En haar water droogde op, zodat de weg gereedgemaakt werd voor de koningen uit de richting waar de zon opgaat.
    Und der sechste Engel goß aus seine Schale auf den großen Wasserstrom Euphrat; und das Wasser vertrocknete, auf daß bereitet würde der Weg den Königen vom Aufgang der Sonne.
    Et sextus angelus effudit phialam suam in flumen illud magnum Euphraten: et siccavit aquam ejus, ut praepararetur via regibus ab ortu solis.

  13. kai eidon ek tou stomatos tou drakontos, kai ek tou stomatos tou thēriou, kai ek tou stomatos tou pseudoprophētou, pneumata tria akatharta [tria] homoia batrachois [hōs batrachoi];
    En ik zag uit de mond/bek van de draak, en uit de mond/bek van het beest, en uit de mond/bek van de valse profeet geesten drie onreine gelijkend op kikkers [als kikkers].
    En ik zag uit de bek van de draak, uit de bek van het beest en uit de mond van de valse profeet drie onreine geesten komen, als kikvorsen.
    Und ich sah aus dem Munde des Drachen und aus dem Munde des Tiers und aus dem Munde des falschen Propheten drei unreine Geister gehen, gleich den Fröschen;
    Et vidi de ore draconis, et de ore bestiae, et de ore pseudoprophetae spiritus tres immundos in modum ranarum.

  14. eisin gar pneumata daimonōn [daimoniōn] poiounta sēmeia ekporeuesthai [ha ekporeuetai] epi tous basileis tēs gēs kai tēs oikoumenēs holēs, sunagagein autous eis [ton] polemon tēs hēmeras ekeinēs tēs megalēs tou theou tou pantokratoros.
    Zij zijn namelijk geesten van demonen doende tekenen (tot het) uitgaan over de koningen van de aarde en van de hele bewoonde wereld (tot het) hen verzamelen tot (de) oorlog van dag die de grote van God de Almachtige.
    denn es sind Geister der Teufel, die tun Zeichen und gehen aus zu den Königen auf dem ganzen Kreis der Welt, sie zu versammeln in den Streit auf jenen Tag Gottes, des Allmächtigen.
    Sunt enim spiritus daemoniorum facientes signa, et procedunt ad reges totius terrae congregare illos in praelium ad diem magnum omnipotentis Dei.

  15. idou, erchomai hōs kleptēs, makarios ho grēgorōn, kai tērōn ta himatia autou, hina mē gumnos peripatēi, kai blepōsin tēn aschēmosunēn autou.
    Zie, IK kom als (een) dief; zalig (is) de wakende en bewarende de klederen van hem, opdat hij niet naakt wandelt en zij de ontfatsoenlijkheid van hem zien.
    Siehe, ich komme wie ein Dieb. Selig ist, der da wacht und hält seine Kleider, daß er nicht bloß wandle und man nicht seine Schande sehe.
    Ecce venio sicut fur. Beatus qui vigilat, et custodit vestimenta sua, ne nudus ambulet, et videant turpitudinem ejus.

  16. kai sunēgagen autōs eis ton topon ton kaloumenon hEbraïsti hArmageddōn [Magedōn].
    En men verzamelde hen naar de plaats de genoemmd wordende in (het) hebreeuws Harmageddon.
    Und er hat sie versammelt an einen Ort, der da heißt auf hebräisch Harmagedon.
    Et congregabit illos in locum qui vocatur hebraice Armagedon.

  17. kai ho hebdomos aggelos exechēn tēn phialēn autou eis [epi] ton aera; kai exēlthen phōnē megalē apo [ek] tou naou tou ouranou, apo tou thronou, legousa: gegonen.
    En de zevende engel goot uit de schaal van hem in de lucht en er ging uit (een) grote stem van [uit] het tempelhuis van de hemel, van de troon zeggende : het is geschied.
    Und der siebente Engel goß aus seine Schale in die Luft; und es ging aus eine Stimme vom Himmel aus dem Stuhl, die sprach: Es ist geschehen.
    Et septimus angelus effudit phialam suam in aerem, et exivit vox magna de templo a throno, dicens: Factum est.

  18. kai egenonto phōnai kai brontai kai astrapai, [astrapai kai phōnai kai brontai] [astrapai kai brontai kai phōnai], kai seismos egeneto megas, hoios ouk egeneto ap' hou hoi anthrōpoi egenontoi [anthrōpos egenoto] epi tēs gēs, tēlikoutos seismos houtōs megas.
    En (er) geschieden stemmen en donderslagen en bliksemflitsen en er geschiedde een grote aardbeving zodang als niet geschied is vanaf dat de mensen geweest zijn op aarde, zo groot.
    Und es wurden Stimmen und Donner und Blitze; und ward ein solches Erdbeben, wie solches nicht gewesen ist, seit Menschen auf Erden gewesen sind, solch Erdbeben also groß.
    Et facta sunt fulgura, et voces, et tonitrua, et terraemotus factus est magnus, qualis numquam fuit ex quo homines fuerunt super terram: talis terraemotus, sic magnus.

  19. kai egeneto hē polis hē megalē eis tria merē, kai hai poleis tōn ethnōn epeson [epesan]; kai Babulōn hē megalē emnēsthē enōpion tou theou, dounai autēi to potērion tou oinou tou thumou tēs orgēs autou.
    En de grote stad werd tot drie delen en de steden van de volken vielen en het grote Babylon werd in herinnering gebracht voor het angezicht van God om aan haar te geven de beker van de wijn van het bruisen van de toorn van Hem.
    Und aus der großen Stadt wurden drei Teile, und die Städte der Heiden fielen. Und Babylon, der großen, ward gedacht vor Gott, ihr zu geben den Kelch des Weins von seinem grimmigen Zorn.
    Et facta est civitas magna in tres partes: et civitates gentium ceciderunt. Et Babylon magna venit in memoriam ante Deum, dare illi calicem vini indignationis irae ejus.

  20. kai pasa nēsos ephugen, kai orē ouk heurethēsan;
    En elk eiland vluchtte; en bergen niet werden gevonden.
    Und alle Inseln entflohen, und keine Berge wurden gefunden.
    Et omnis insula fugit, et montes non sunt inventi.

  21. kai chalaza megalē hōs talantiaia katabainei ek tou ouranou epi tous anthrōpous kai eblasphēmēsan hoi anthrōpoi ton theon, ek tēs plēgēs tēs chalazēs; hoti megalē estin hē plēgē autēs [hautē] sphodra.
    En hagel grote als een talent kwam neer uit de hemel op de mensen; en lasterden de mensen God, vanwege de plaag van hagel, want groot is de plaag ervan deze zeer.
    Und ein großer Hagel, wie ein Zentner, fiel vom Himmel auf die Menschen; und die Menschen lästerten Gott über die Plage des Hagels, denn seine Plage war sehr groß.
    Et grando magna sicut talentum descendit de caelo in homines: et blasphemaverunt Deum homines propter plagam grandinis: quoniam magna facta est vehementer.


1  2  3  4  5  6  7  8  9  10  11  12  13  14  15  16  17  18  19  20  21  22

Openbaring 17

  1. kai ēlthen heis ek tōn hepta aggelōn tōn echontōn tas hepta phialas, kai elalēsen met' emou, legōn moi: deuro, deixō soi to krima tēs pornēs tēs megalēs, tēs kathēmenēs epi tōn hudatōn tōn pollōn;
    En er kwam één uit de zeven engelen de hebbende de zeven schalen en hij sprak met mij, zeggende tot mij: hierheen, ik zal tonen u het oordeel vazn/over dfe hoer de grote, de gezeten zijnde op de wateren de vele;
    Und es kam einer von den sieben Engeln, die die sieben Schalen hatten, redete mit mir und sprach zu mir: Komm, ich will dir zeigen das Urteil der großen Hure, die da an vielen Wassern sitzt;
    Et venit unus de septem angelis, qui habebant septem phialas, et locutus est mecum, dicens: Veni, ostendam tibi damnationem meretricis magnae, quae sedet super aquas multas,

  2. met' hēs eporneusan hoi basileis tēs gēs, kai emethusthēsan ek tou oinou tēs porneias autēs hoi katoikountes tēn gēn [ek tou oinou tēs porneiias autēs].
    met welke gehoereerd hebben de koningen van de aarde en zijn dronken geworden van de wijn van de hoererij van haar de bewonenden de aarde.
    mit welcher gehurt haben die Könige auf Erden; und die da wohnen auf Erden, sind trunken geworden von dem Wein ihrer Hurerei.
    cum qua fornicati sunt reges terrae, et inebriati sunt qui inhabitant terram de vino prostitutionis ejus.

  3. kai apēnegken me eis erēmon en pneumati; kai eidon gunaika kathēmenēn epi thērion [to] kokkinon, gemon onomatōn [gemonta onomata] [gemon onomata] blasphēmias, echon [echonta] [echōn] kephalas hepta kai kerata deka.
    En hij voerde weg mij naar (een) woestijn in (de) geest en ik zag (een) vrouw gezeten zijnde op (een) beest scharlakenrood, vol met namen van godslastering hebben zeven koppen en tien horens.
    Et abstulit me in spiritu in desertum. Et vidi mulierem sedentem super bestiam coccineam, plenam nominibus blasphemiae, habentem capita septem, et cornua decem.
    nb

  4. kai hē gunē hē [ēn] peribeblēmenē porphùrai [porphuroun] kai kokkinōi [kokkinon], kai kechrusōmenē chrusōi [chrusiōi] kai lithōi timiōi kai margaritais echousa chrusoun potērion [chrusoun] en tēi cheiri autēs gemon bdelugmatōn kai akathartētos [ta akatharta tēs] porneias autēs [tēs gēs],
    En de vrouw bekleed zijnde met purper en met scharlaken en verguld zijnde met goud en met kostbaar gesteente en mety parels hebbende (een) gouden beker in de hand van haar, vol met gruwelen en onreinheid van (de) hoererij van haar.
    Et mulier erat circumdata purpura, et coccino, et inaurata auro, et lapide pretioso, et margaritis, habens poculum aureum in manu sua, plenum abominatione, et immunditia fornicationis ejus.
    nb

  5. kai epi to metōpon autēs onoma gegramenon: mustērion Babulōn hē megalē, hē mētēr tōn pornōn kai tōn bdelugmatōn tēs gēs.
    En op het voorhoofd van haar (was (een) naam geschreven zijnde: Geheimenis : het grote Babylon, de moeder van de hoeren en van de gruwelen van de aarde.
    Et in fronte ejus nomen scriptum: Mysterium: Babylon magna, mater fornicationum, et abominationum terrae.
    nb

  6. kai eidon tēn gunaika methuousan ek tou haimatos tōn hagiōn, kai ek tou haimatos tōn marturōn Iēsou; kai ethaumasa, idōn autēn, thauma mega,
    En ik zag de vrouw dronken zijnde vanwege het bloed van de heiligen en vanwege het bloed van de getuigen van Jezus en ik verwonderde mij, gezien hebbende haar, met verwondering grote.
    Et vidi mulierem ebriam de sanguine sanctorum, et de sanguine martyrum Jesu. Et miratus sum cum vidissem illam admiratione magna.
    nb

  7. kai eipen moi ho aggelos: diati [dia ti] ethaumasas? egō soi erō [soi] to mustērion tēs gunaikos, kai tou thēriou tou bastazontos autēn, tou echontostas hepta kephalas kai ta deka kerata.
    En zei tot mij de engel: waarom hebt u zich verwonderd? Ik zal u zeggen het geheimenis van de vrouw en van het beest het haar dragende, het hebbende de zeven koppen en de tien horens.
    Et dixit mihi angelus: Quare miraris? ego dicam tibi sacramentum mulieris, et bestiae, quae portat eam, quae habet capita septem, et cornua decem.

  8. [to] thērion ho eides, ēn, kai ouk estin, kai mellei anabainein ek tēs abussou, kai eis apōleian hupagein [hupagei]; kai thaumasontai [thaumasthēsontai] hoi katoikountes epi tēs gēs [tēn gēn], hōn ou gegraptai ta onomata [to onoma] epi to biblion [tou bibliou] tēs zōēs apo katabolēs kosmou, blepontes [beplontōn] [hoti ēn] to thērion ho ti ēn [hoti ēn], kai ouk estin, kaiper estin [kai parestai].
    Het beest dat u gezien hebt, was en niet is en het staat op het punt op te stijgen uit de afgrond en tot verdrf heen te gaan en zij zullen zich verwonderen wonende op de aarde van wie niet geschreven zijn de namen in het boek van het leven vanaf de grondlegging van de wereld ziende het beest dat het was en niet is en toch is.
    Bestia, quam vidisti, fuit, et non est, et ascensura est de abysso, et in interitum ibit: et mirabuntur inhabitantes terram (quorum non sunt scripta nomina in libro vitae a constitutione mundi) videntes bestiam, quae erat, et non est.

  9. hōde ho nous ho echōn sophian. hai hepta kephalai, [hepta] orē eisin hepta, hopou hē gunē kathētai ep' autōn.
    Hier is het verstand het hebbende wijsheid; de zeven koppen zijn zeven bergen alwaar de vrouw op hen is gezeten.
    Et hic est sensus, qui habet sapientiam. Septem capita, septem montes sunt, super quos mulier sedet, et reges septem sunt.

  10. kai basileis [eisin] hepta eisin: hoi pente epesan [epeson], kai ho heis estin, ho allos oupō ēlthen; kai hotan elthēi, oligon auton dei [auton] meinai.
    En van zeven koningen zijn er vijf gevallen en één is er de ander nog niet is gekomen en wanneer hij gekomen is, moet hij een korte tijd blijven.
    Quinque ceciderunt, unus est, et alius nondum venit: et cum venerit, oportet illum breve tempus manere.

  11. kai to thērion ho ēn, kai ouk estin, kai autos [houtos] ogdōs estin, kai ek tōn hepta estin, kai eis apōleian hupagei.
    En het beest dat was en niet is, ook zelf is de achtste en uit de zeven is hij en tot verderf gaat hij heen.
    Et bestia, quae erat, et non est: et ipsa octava est: et de septem est, et in interitum vadit.

  12. kai ta deka kerata ha eides, deka basileis eisn, hoitines basileian oupō elabon all' exousian hōs basileis mian hōran lambanousin meta tou thēriou.
    Ende tien horens die u hebt gezien zijn tien koningen die een koninkrijk/het koningschap noch niet ontvangen hebben, maar macht als koningen ontvangen zij één uur met het beest.
    Et decem cornua, quae vidisti, decem reges sunt: qui regnum nondum acceperunt, sed potestatem tamquam reges una hora accipient post bestiam.

  13. houtoi mian [echousin] gnōmēn echousin, kai tēn dunamin kai tēn exousian heautōn [autōn] tōi thēriōi diadidōsousin [didoasin].
    Deze hebben één mening en de kracht en de macht van hen aan het beest zullen zij doorgeven.
    Hi unum consilium habent, et virtutem, et potestatem suam bestiae tradent.

  14. houtoi meta tou arniou polemēsousin, kai to arnion nikēsei autous, hoti kurios kuriōn estin kai basileus basileōn; kai hoi met' autou klētoi kai eklektoi, kai pistoi.
    Dezen zullen met het Lam oorlog voeren en het Lam zal hen overwinnen, want Hij is Heer van de heren en Koning van de koningen en de (zijnden) met Hem, geroepenen en uitverkorenen, en getrouwen.
    Hi cum Agno pugnabunt, et Agnus vincet illos: quoniam Dominus dominorum est, et Rex regum, et qui cum illo sunt, vocati, electi, et fideles.

  15. kai legei moi ta hudata ha eides, hou hē pornē kathētai, laoi kai ochloi eisin, kai ethnē kai glōssai.
    En hij zegt tot mij: de wateren die u gezien hebt, waar de hoer gezeten is, natiën en menigten zijn en volken en talen.
    Et dixit mihi: Aquae, quas vidisti ubi meretrix sedet, populi sunt, et gentes, et linguae.

  16. kai ta deka kerata ha eides epi [kai] to thērion, houtoi misēsousin tēn pornēn, kai ēremōmenēn poiēsousin autēn kai gumnēn [poiēsousin autēn], kai tas sarkas autēs phagontai, kai autēn katakausousin en puri.
    En de tien horens die u gezien hebt op het beest, dezen zullen haten de hoer en verlaten zijnde zullen zij maken haar en en naakt en de stukken vlees van haar zullen zij eten en haar zullen zij verbranden met vuur.
    Et decem cornua, quae vidisti in bestia: hi odient fornicariam, et desolatam facient illam, et nudam, et carnes ejus manducabunt, et ipsam igni concremabunt.

  17. ho gar theos edōken eis tas kardias autōn poiēsai tēn gnōmēn autou, kai poiēsai mian gnōmēn [mian], kai dounai tēn basileian autōn tōi thēriōi, achri telesthēi [thelestōsin] [thelesthēsontai] ta rhēmata [hoi logoi] tou theou.
    Want God heeft gegeven in de harten van hen te doen de mening van Hem en te doen één mening en (te) geven het koninkrijk van hen aan het beest tot voleindigd zijn de uitspraken van God.
    Deus enim dedit in corda eorum ut faciant quod placitum est illi: ut dent regnum suum bestiae donec consummentur verba Dei.

  18. kai hē gunē hēn eides, estin hē polis hē megalē, hē echousa basileian epi tōn basileōn [epi] tēs gēs.
    En de vrouw die u hebt gezien is de grote stad hebbende het koningschap over de koningen van de aarde.
    Et mulier, quam vidisti, est civitas magna, quae habet regnum super reges terrae.


1  2  3  4  5  6  7  8  9  10  11  12  13  14  15  16  17  18  19  20  21  22

Openbaring 18

  1. kai meta tauta eidon [allon] aggelon katabainonta ek tou ouranou, echonta exousian megalēn; kai hē gē ephōtisthē ek tēs doxēs autou.
    En na deze dingen zag ik een andere engel neerdalende uit de hemel hebbende grote macht en de aarde werd verlicht door de heerlijkheid van hem.
    Et post haec vidi alium angelum descendentem de caelo, habentem potestatem magnam: et terra illuminata est a gloria ejus.

  2. kai ekraxen en ischui, phōnēi megalēi [en ischuraai phōnēi] [ischuraai phōnēi], legōn: epesen epesen Babulōn hē megalē, kai egeneto katoikētērion daimonōn [daimoniōn], kai phulakē pantos pneumatos akathartou, kai phulakē pantos omeou akathartou [kai phulakē pantos thēriou akathartou] kai memisēmenou;
    En hij riep met kracht met een grote stem zeggende: gevallen, gevallen is het grote Babylon, en is geworden (een) verblijfplaats van demonen en (een) bewaarplaats van elke onreine geest en een bewaarplaats van elke onreine gehate vogel
    Et exclamavit in fortitudine, dicens: Cecidit, cecidit Babylon magna: et facta est habitatio daemoniorum, et custodia omnis spiritus immundi, et custodia omnis volucris immundae et odibilis:

  3. hoti ek tou oinou tou thumou tēs porneias autēs pepōken [pepōkan] [pepōkasi] panta ta ethnē kai hoi basileis tēs gēs met' autēs eporneusan, kai hoi emporoi tēs gēs ek tēs dunameōs tou strēnous autēs eploutēsan
    Omdat van de wijn van het bruisen van de hoererij van haar hebben gedronken al de volken en de koningen van de aarde met haar hebben gehoereerd en de kooplieden van de aarde aan de macht van de weelde van haar zich hebben verrijkt.
    quia de vino irae fornicationis ejus biberunt omnes gentes: et reges terrae cum illa fornicati sunt: et mercatores terrae de virtute deliciarum ejus divites facti sunt.

  4. kai ēkousa allēn phōnēn ek tou ouranou, legousan: ex-elthete [exelthate exelthe] ex autēs, ho laos mou [ex autēs], hina mē sugkoinōnēsēte tais hamartiais autēs, kai hina mē labēte ek tōn plēgōn autēs [hina mē labēte];
    En ik hoorde (een) andere stem uit de hemel zeggende: Gaat uit, uit haar, volk van mij opdat jullie niet gemeenschap hebben met haar zonden en opdat jullie niet ontvangen de plagen van haar.
    Et audivi aliam vocem de caelo, dicentem: Exite de illa populus meus: ut ne participes sitis delictorum ejus, et de plagis ejus non accipiatis.

  5. hoti ēkolouthēsan [ekollēthēsan] autēs hai hamartiai achri tou ouranou, kai emnēmoneusen [autēs] ho theos ta adikēmata autēs.
    Omdat zijn gevolgd van haar de zonden tot aan/in de hemel en heeft Zich herinnerd God de ongerechtigheden van haar.
    Quoniam pervenerunt peccata ejus usque ad caelum, et recordatus est Dominus iniquitatum ejus.

  6. apo-dote autēi hōs kai autē apedōken humin; kai diplōsate autēi [ta] dipla [hōs kai autē, kai] kata ta erga autēs; en tōi potēriōi [autēs] hōi ekerasen, kerasate autēi diploun.
    Vergeldt haar zoals ook zij jullie vergolden heeft enn verdubbelt haar overeenkomstig de werken van haar in de beker die zij gemengd heeft, mengt haar dubbel.
    Reddite illi sicut et ipsa reddidit vobis: et duplicate duplicia secundum opera ejus: in poculo, quo miscuit, miscete illi duplum.

  7. hosa edoxasen heautēn [autēn] kai estrēniasen, tosouton dote autēi basanismon kai penthos hoti en tēi kardiaai autēs legei [hoti] kathēmai basilissa, kai chēra ouk eimi, kai penthos ou mē idō.
    Zoveel als zij zichzelf verheerlijkt heeft en losbandig is geweest, zoveel geeft haar pijniging en rouw, omdat in het hart van haar zij zegt, ik zit (als) koningin en weduwe niet ben ik en rouw geenszins zie ik.
    Quantum glorificavit se, et in deliciis fuit, tantum date illi tormentum et luctum: quia in corde suo dicit: Sedeo regina: et vidua non sum, et luctum non videbo.

  8. dia touto en miaai hēmeraai hēxousin hai plēgai autēs, thanatos kai penthos kai limos; kai en puri katakauthēsetai; hoti ischuros kurios ho theos ho krinōn [krinas] autēn.
    Wegens dit op één dag zullen komen de plagen van haar, dood en rouw en honger en met vuur zal zij geheel verbrand worden omdat sterk (is) (de) Heer God de oordelende haar.
    Ideo in una die venient plagae ejus, mors, et luctus, et fames, et igne comburetur: quia fortis est Deus, qui judicabit illam.

  9. kai klausontai [klausousin] autēn, kai kopsontai ap' autēi [autēn], hoi basileis tēs gēs, hoi met' autēs porneusantes kai strēniasantes, hotan blepōsin ton kapnon tēs purōseōs autēs,
    En zulen haar bewenen, en zullen zich slaan om haar, de koningen van de aarde, de met haar gehoereerd hebbenden en losbandig geweest zijnden, wanneer zij zien de rook van de verbranding van haar.
    Et flebunt, et plangent se super illam reges terrae, qui cum illa fornicati sunt, et in deliciis vixerunt, cum viderint fumum incendii ejus:

  10. apo makrothen hestēkotes dia ton phobon tou basanismou autēs, legontes: ouai, ouai, hē polis hē megalē Babulōn, hē polis hē ischura, hoti en miaai hōraai ēlthen hē krisis sou.
    Van veraf staande wegens de vrees voor de pijniging van haar, zeggende: wee, wee de stad grote Babylon, de sterke stad want in één uur is het oordeel over u gekomen.
    longe stantes propter timorem tormentorum ejus, dicentes: Vae, vae civitas illa magna Babylon, civitas illa fortis: quoniam una hora venit judicium tuum.

  11. kai hoi emporoi tēs gēs klaiousin kai penthousin [klausousin kai penthēsousin] ep' autēi [autēn], hoti ton gomon autōn oudeis agorazei ouketi;
    En de kooplieden van de aarde wenen en treuren om haar, omdat de (scheeps)lading van hen niemand niet meer koopt.
    Et negotiatores terrae flebunt, et lugebunt super illam: quoniam merces eorum nemo emet amplius:

  12. gomon chrusou, kai argurou, kai lithou timiou, kai margaritou [margaritōn], kai bussou [bussinou], kai porphuras.[porphurou], kai sērikou, kai kokkinou; kai pan xulon thu$iuml;non kai pan skeuos elephantinon kai pan skeuos ek xulou timiōtatou, kai chalkou, kai sidērou, kai marmarou,
    (Scheeps)lading goud en zilver en kostbaar gesteente en parel en fijn linnen en purper en zijde en scharlaken en allerlei welriekend hout en allerlei ivoren gerei en allerlei gerei van hout zeer kostbaar en koper en ijzer en marmmer.

  13. kai kinamōmon, [kai amōmon] kai thumiamata kai muron, kai libanon, kai oinon, kai elaion, kai semidalin, kai siton, kai ktēnē, kai probata, [kai ktēnē], kai hippōn, kai rhedōn [rhaidōn], kai sōmatōn, kai psuchas anthrōpōn.
    En kaneel en reukwerk en welriekende (zalf)olie en wierook en wijn en olie en meelbloem en tarwe en lastdieren en schapen en paarden en wagens en lichamen en zielen van mensen.

  14. kai hē opōra [sou] tēs epithumias tēs psuchēs sou apēlthen apo sou kai panta ta lipara kai ta lampra apēlthen [apōleto] apo sou, kai ouketi ou mē heurēsēis auta [auta ou mē heurēis] [ou mē auta heurēsousin].
    En het ooft van de begeerte van de ziel van u is weggegaan van u en al de kostbaarheden en de blinkende (dingen) zijn weggegaan van u en niet meer geenszins zult u ze vinden.

  15. hoi emporoi toutōn hoi ploutēsantes ap' autēs, apo makrothen stēsontai dia ton phobon kou basanismou autēs, [kai] klaiontes kai penthountes,
    De kooplieden van deze (dingen) de zich verrijkt hebbende aan haar, van veraf zullen staan wegens de vrees voor de pijniging van haar, wenende en treurende.

  16. kai legontes: ouai, ouai, hē polis hē megalē, hē peribeblēmenē bussinon [busson] kai porphuroun kai kokkinon, kai kechrusōmenē en chrusōi [chrusiōi] kai lithōi timiōi kai margaritais [margaritēi];
    En zeggende wee, wee de grote stad de bekleed zijnde met fijn linnen en purper en scharlaken en verguld zijnde met goud en kostbaar gesteente en parels.

  17. hoti miaai hōraai ērēmōthē ho tosoutus ploutos kai pas kubernētēs, kai pas epi tōnploiōn ho homilos [ho epi topon pleōn], kai nautai, kai hosoi tēn thalassan ergazontai, apo makrothen estēsan,
    Want in één uur is verwoest de zo grote rijkdom en iedere stuurman en de hele menigte op de schepen en zeelieden, en zovelen als de zee bewerken, veraf stonden.

  18. kai ekrazon, horōntes [beplontes] ton kapnon tēs purōseōs autēs, legontes: tis homoia tēi polei tēi megalēi?
    En zij riepen ziende de rook van de verbranding van haar, wie is gelijkend op de grote stad?

  19. kai ebalon choun epi tas kephalas autōn, kai ekrazon, klaiontes kai penthountes, [kai] legontes: ouai, ouai, hē polis hē megalē, en hēi eploutēsan pantes hoi echontos [ta] ploia en tēi thalassēi ek tēs timiotētos autēs, hoti miaai hōraai ērēmōthē.
    En zij wierpen stof op de hoofden van hen en zij riepen wenende en treurende zeggende: wee, wee de grote stad, in welke zich hebben verrijkt allen hebbende schepen op de zee aan de kostbaarheid van haar, want in één uur is zij verlaten.

  20. euphrainou ep'autēn [autēi], ourane, kai hoi hagioi [kai hoi] apostoloi kai hoi prophētai, hoti ekrinenho theos to krima humōn ex autēs.
    Verheug u over haar, hemel en heilige apostelen en profeten omdat God geoordeeld heeft God het oordeel van jullie aan haar.

  21. kai ēren heis aggelos ischuros lithōn hōs mulon [mulinon] megan, kai ebalen eis tēn thalassan, legōn: houtōs hormēmati blēthēsetai Babulōn hē megalē polis, kai ou mē heurethēi eti.
    En hief op één sterke engel een steen als een grote molensteen en wierp hem in de zee, zeggende: zo met geeweld zal Babylon geworpen worden de grote stad, en geenszins wordt zij weer gevonden.

  22. kai phōnē kitharōidōn kai mousikōn kai aulētōn kai salpistōn ou mē akousthēi en soi eti, kai pas technitēs pasēs technēs ou mē heurethēi en soi eti kai phōnē mulou ou mē akousthēi en soi eti,
    En geluid van lierzangers en van musici/zangers en van fluitspelers en van bazuinblazers geenszins wordt gehoord in u meer en elke handwerksman van elke kunst geenszins wordt gevonden in u meer en geluid van een molen genszins wordt gehoord in u meer.

  23. kai phōs luchnou ou mē phanēi en soi eti, kai phōnē numphiou kai numphēs ou mē akousthēi en soi eti; hoti hoi emporoi sou ēsan hoi megistanes tēs gēs, hoti en tēi pharmakeiaai sou eplanēthēsan panta ta ethnē.
    En licht van (een) lamp geenszins schijnt in u meer en de stem van bruidegom en bruid geenszins wordt gehoord

  24. kai en autēi haima [haimata] prophētōn kai hagiōn heurethē, kai pantōn tōn esphagmenōn epi tēs gēs.
    En in haar bloed


1  2  3  4  5  6  7  8  9  10  11  12  13  14  15  16  17  18  19  20  21  22

Openbaring 19

  1. kai meta tauta ēkousa [hōs] fōnēn [megalēn] ochlou pollou en tōi ouranōi, legontos: [legontōn]: allēlouia; hē sōtēria kai hē doxa kai hē timēkai [hē doxa kai] hē dunamis [kai hē doxa] kuriōi tōi theōi [tou theou] hēmōn.
    En na deze (dingen) hoorde ik [als] (een) stem [grote] van (een) menigte talrijke grote in de hemel, zeggende: Halleluja, de behoudenis en de heerlijkheid en de eer en de kracht (is) aan (de) Heer de God van ons.

  2. hoti alēthinai kai dikaiai hai kriseis autou; hoti ekrinen tēn pornēn tēn megalēn, hētis eftheiren [diephtheire] tēn gēn en tēi pornēiai autēs, kai eksedikēsen to haima tōn doulōn autou ek cheiros autēs.
    Omdat waarachtig en rechtvaardig (zijn) de oordelen van Hem omdat hij geoordeeld heeft de grote hoer, die verdorven heeft de aarde door de hoererij van haar, en Hij heeft gevorderd het bloed van de dienstknechten van Hem van de hand van haar.

  3. kai deuteron eirēkan [eirēken]: allēlouia; kai ho kapnos autēs anabainei eis tous aiōnas tōn aiōnōn.
    En een tweede keer hebben zij gezegd: halleluja en de rook van haar stijgt op tot in de eeuwen van de eeuwen.

  4. kai epesan [epeson], hoi presbuteroi hoi eikosi kai tessares kai ta tessara zōa kai prosekunēsan tōi theōi tōi kathēmenōi epi tou thronou [tōi thronōi], legontes: amēn allēlouia
    En vielen de oudsten twintig en vier en de vier levende (wezens) en zij aanbaden God de zittende op de troon, zeggende: amwen, halleluja.

  5. kai phōnē ek [apo] tou thronou exēlthen, legousa: aineite ton theon [tōi theōi] hēmōn pantes hoi douloi autou, kai hoi phoboumenoi auton kai hoi mikroi kai hoi megaloi.
    En een stem uit de troon ging uit, zeggende: prijst de God van ons al de dienstknechten van Hem en de vrezenden van Hem en de kleinen en de groten.

  6. kai ēkoùsa hōs phōnēn ochlou pollou, kai hōs phōnēn hudatōn pollōn, kai hōs phōnēn brontōn ischurōn, legontas: [legontōn] [legontes] allēlouia; hoti ebasileusen kurios ho theos [hēmōn] ho pantokratōr.
    En ik hoorde als een stem van een talrijke menigte en als een stem van vele wateren en als een stem van krachtige donderslagen, zeggende: Halleluja, want (de) Here iis koning geworden, God de Almachtige.

  7. chairōmen kai agalliōmetha [agalliōmen], kai domen [dōsōmen] [dōsomen] tēn doxan autōi; hoti ēlthen ho gamos tou arniou, kai hē gunē autou hētoimasen heautēn.
    Laten wij blij zijn en laten wij ons verheugen en laten wij geven de heerlijkheid aan Hem, omdat gekomen is de bruiloft van het Lam en de vrouw van hem heeft zichzelf gereed gemaakt.

  8. kai edothē autēi hina peribalētai bussinon katharon kai lampron; [lampron katharon] [lampron kai katharon]; to gar bussinon ta dikaiōmata estin tōn hagiōn [estin].
    En (het) werd gegeven aan haar dat zij bekleed wordt met fijn linnen zuiver en blinkend; het want fijne linnen de rechtvaardige daden zijn van de heiligen.

  9. kai legei moi: grapson: makarioi hoi eis to [ton] deipnon tou gamou tou arniou keklēmenoi. kai legei moi : houtoi hoi logoi alēthinoi eisin tou theou [eisin].
    En hij zegt tot mij: schrijf: zalig (zijn) de tot de maaltijd van de bruiloft van het Lam geroepen zijnden en hij zegt tot mij: deze de woorden waarachtige zijn van God.

  10. kai epeson [epesa] emprosthen tōn podōn autou proskunēsai autōi; kai legei moi: hora mē; sundoulos sou eimi kai tōn adelphōn sou tōn echontōn tēn marturian tou Iēsou; tōi theōi proskunēson hē gar marturia tou Iēsou estin to pneuma tēs prophēteias.
    En ik viel (neer) vóór de voeten van hem (om te) aanbidden hem en hij zegt tot mij: ziet toe (dat) niet (u dit doet); (een) mededienstknecht van u ben ik en van de broeders van u de hebbenden het getuigenis van Jezus; God aanbid; het want getuigenis van Jezus is de geest van de profetie.

  11. Kai eidon ton ouranon anēoigmenon [ēneōigmenōn], kai idou, hippos leukos, kai ho kathēmenos ep' auton kaloumenos pistos [kaloumenos] kai alēthinos, kai en dikaiosunēi krinei kai polemei.
    En ik zag de hemel geopend zijnde en zie, een wit paard en de Zittende op hem genoemd wordende Getrouw en Waarachtig en in rechtvaardigheid oordeelt Hij en voert Hij oorlog.

  12. hoi de ophthalmoi autou hōs phlox puros, kai epi tēn kephalēn autou diadēmata polla, echōn [onomata gegrammena kai] onoma gegrammenon ho oudeis oiden ei mē autēs.
    De ogen nu van Hem (zijn) als (een) vlam van vuur en op het hoofd van Hem (zijn) vele diademen, hebbende (een) naam geschreven die niemand weet behalve Hijzelf.

  13. kai peribeblēmenos himation bebammenon haimati; kai kaleitai [keklētai] to onoma autou: ho logos tou theou.
    En bekleed zijnde met (een) mantel ingedoopt zijnde in bloed en wordt genoemd de naam van Hem: het Woord van God.

  14. kai ta strateumata [ta] en tōi ouranōi ēkolouthei autōi ep' hippois leukois, en dedumenoi bussinon leukon kai katharon.
    En de legers in de hemel volgden Hem op witte paarden bekleed zijnde met fijn linnen wit en zuiver.

  15. kai ek tou stomatos autou ekporeuetai rhomphaia [distomos] oxeia, hina en autēi patassēi [pataxēi] ta ethnē; kai autos poimanei autous en rhabdōi sidēraai; kai autos patei tēn lēnon tou oinou tou thumou kai tēs orgēs tou theou tou
    En uit de mond van hem gaat uit (een) scherp zwaard, opdat met dit Hij slaat de volken en hij zal hen hoeden met een ijzeren staf en Hij treed de persbak van de wijn van het bruisen en van de toorn van God de Almachtige.

  16. kai echei epi to himation kai epi ton merōn autou to onoma gegrammenon: basileus basileōn kai kurios kuriōn.
    En Hij heeft op de mantel en op de dij van hem de naam geschreven: Koning van (de) koningen en Heer van (de) heren.

  17. kai eidon hena aggelon hestōta en tōi hēliōi; kai ekraxen [en] phōnēi megalēi legōn pasin tois orneois tois petōmenois [petomenois] en mesouranēmati: deute kai sunagesthe [sunachthēte] eis to deipnon tou megalou [to deipnon to mega tou] [ton deipnon ton megan tou] theou,
    En ik zag één engel staande in/op de zon en hij riep met (een) grote stem zeggende tot al de vliegende vogels in (het) hemelmidden hierheen en verzamelt jullie tot de maaltijd van de grote God.

  18. hina phagēte sarkas basileōn, kai sarkas chiliarchōn, kai sarkas ischurōn, kai sarkas hippōn kai tōn kathēmenōn ep' autōn, kai sarkas pantōn, eleutherōn [te] kai doulōn, kai mikrōn [te] kai megalōn.
    Opdat jullie eten stukken vlees van koningen en stukken vlees van oversten over duizend en stukken vlees van sterken en stukken vlees van paarden en van de zittenden op hen en stukken vlees van allen, van vrijen en van slaven en van kleinen en groten.

  19. Kai eidon to thērion. kai tous basileis tēs gēs, kai ta strateumata autōn sunēgmena poiēsai [ton] polemon meta tou kathēmenou epi tou hippou, kai meta tou strateumatos autou.
    En ik zag het beest en de koningen van de aarde en de legers van hen verzameld zijnde (om te) maken oorlog met de Zittende op het paard en met het leger van Hem.

  20. kai epiasthē to thērion, kai meta toutou ho [met' auto ho] [ho met' auto] pseudoprophētēs ho poiēsas ta sēmeia enōpion autou en hois eplanēsen tous labontas to charagma tou thēriou, kai tous proskunountas tēi eikoni autou; zōntes eblēthēsan hoi duo eis tēn limnēn tou puros tēn kaiomenēn [tēs kaiomenēs] en tōi theiōi;
    En werd gegrepen het beest en met deze de valse profeet de geddaan hebbende de tekenen voor het angezicht van hem, door welke hij mislleid heeft de ontvangen hebbenden het merkteken van het beest en de aanbiddenden het beeld van hem, levend werden geworpen de twee in de poel van het vuur brandende door het zwavel.

  21. kai hoi loipoi apektanthēsan en tēi rhomphaiaai tou kathēmenou epi tou hippou, tēi ekporeumenēi [exelthousēi] ek tou stomatos autou; kai panta ta ornea echortasthēsan ek tōn sarkōn autōn.
    En de overigen werden gedood met het zwaard van de Zittende op het paard, uitgande uit de mond van Hem en al de vogels werden verzadigd met de stukken vlees van hen.


1  2  3  4  5  6  7  8  9  10  11  12  13  14  15  16  17  18  19  20  21  22

Openbaring 20

  1. kai eidon aggelon katabainonta ek tou ouranou, echonta tēn kleida [klein] tēs abussou, kai halusin megalēn epi tēn cheira autou.
    En ik zag (een) engel neerdalende uit de hemel, hebbende de sleutel van de afgrond en (een) grote keten in de hand van hem.

  2. kai ekratēsen ton drakonta, ton ophin ton archaion [ho ophis ho archaios], hos estin diabolos kai [ho] satanas, [ho planōn tēn oikoumenēn holēn,] kai edēsen auton chilia etē,
    En hij greep de draak, de oude slang die is (de) duivel en (de) satan en hij bond hem duizend jaren.

  3. kai ebalen auton eis tēn abusson, kai ekleisen auton, kai esphragisen epanō autou, hina mē planēsēi [planaai] [eti] ta ethnē eti; achri telesthēi ta chilia etē; kai meta tauta dei auton luthēnai [auton] mikron chronon.
    En hij wierp hem in de afgrond en hij sloot hem op en hij verzegelde boven hem opdat hij niet misleidt meer de volken totdat voleindigt zijn de duizend jaren en na deze (dingen) moet hij losgemaakt worden (een) kleine tijd.

  4. kai eidon thronous, kai ekathisan ep' autous, kai krima edothē autois; kai tas psuchas tōn pepelekismenōn dia tēn marturian Iēsou, kai dia ton logon tou theou, kai hoitines ou prosekunēsan tōi thēriōi [to therion], oute [oude] tēn eikona autou, kai ouk elabon to charagma epi to metōpon autōn, kai epi tēn cheira autōn; kai ezēsan, kai ebasileusan meta [tou] Christou ta chilia etē
    En ik zag tronen en zij zijn gaan zitten op hen en (het) oordeel werd gegeven aan hen en de zielen van de onthoofden vanwege het getuigenis van Jezus en vanwege het woord van God en degenen die niet aanbeden hebben het beest, noch het beeld van hem en niet ontvangen hebben het merkteken op het voorhoofd van hem en zij leefden/kwamen tot leven en zij regeerden met Christus de duizend jaren.

  5. [kai] hoi de loipoi tōn nekrōn ouk anezēsan heōs [ezēsan achri] telesthēi ta chilia etē autē hē anastasis he prōtē.
    De nu overigen van de doden niet kwamen tot leven totdat voleindigd waren de duizend jaren; dit (is) de eerste opstanding.

  6. makarios kai hagios ho echōn meros en tēi anastasei tēi prōtēi epi toutōn ho [deuteros] thanatos ho deuteros ouk echei exousian, all' esontai hiereis tou theou kai tou Christou, kai basileusousin met' autou [ta] chilia etē.
    Zalig en heilig (is) de hebbende deel aan de eerste opstanding; over dezen heeft de tweede dood geen (vol)macht maar zij zullen priesters van God en van Christus zijn en zij zullen met Hem duizend jaren regeren.

  7. kai hotan telesthēi [meta] ta chilia etē, luthēsetai ho satanas ek tēs phulakēs autou,
    En wanneer de duizend jaren voleindigd zijn, zal de satan worden losgemaakt uit de gevangenis van hem.

  8. kai exeleusetai planēsai ta ethnē ta en tais tessarsin gōniais tēs gēs, ton Gōg kai ton Magōg, sunagagein autous eis [ton] polemon, hōn ho arithmos [autōn] hōs hē ammos tēs thalassēs.
    En hij zal uitgaan (om te) misleiden de volken in de vier hoeken van de aarde; van Gog en Magog; om hen te verzamelen tot de oorlog van wie het getal is als het zand van de zee.

  9. kai anebēsan epi to platos tēs gēs, kai ekuklōsan [ekukleusan] tēn parembolēn tōn hagiōn, kai tēn polin tēn ēgapēmenēn; kai katebē pur apo tou theou ek tou ourano, [ek tou ouranou apo tou theou] [ek tou ouranou], kai katephagen autous;
    En zij kwamen op over de breedte van de aarde en zij omsingelden de legerplaats van de heiligen en de geliefde stad en kwam neer vuur van God uit de hemel, en het verteerde hen.

  10. kai ho diabolos, ho planōn autous, eblēthē eis tēn limnēn tou puros kai theiou, hopou [kai] to thērion kai ho pseudoprophētēs; kai basanisthēsontai hēmeras kai nuktos eis tous aiōnas tōn aiōnōn.
    En de duivel, de hen misleidende, werd geworpen in de poel van het vuur en van zwavel, waar het beest en de valse profeet zijn en zij zullen gepijnigd worden dag en nacht tot in de eeuwen van de eeuwen.

  11. kai eidon thronon [megan] leukon megan, kai ton kathēmenon ep' autou [auton], hou apo [tou] prosōpou ephugen hē gē kai ho ouranos, kai topos ouk heurethē autois.
    En ik zag een witte grote troon en op hem de Zittende van wie weg van het aangezicht vluchtten de aarde en de hemel en (een) plaats werd niet voor hen gevonden.

  12. kai eidon tous nekrous, mikrous kai megalous [tous megalous kai tous mikrous] hestōtas enōpion tou theou [thronou], kai biblia ēneōichthēsan [ēnoxian] [ēnoichthesan]; kai [allo] biblion allo ēneōichthē [ēnoichthēe], ho estin tēs zōēs; kai ekrithēsan hoi nekroi ek tōn gegrammenōn en tois bibliois, kata ta erga autōn.
    En ik zag de doden, kleinen en groten staande voor het aangezicht van God en boeken werden geopend; en een ander boek werd geopend, dat is (dat) van het leven en de doden werden geoordeeld op grond van het geschrevene in de boeken, overeenkomstig hun werken.

  13. kai edōken hē thalassa tous en autēi nekrous [tous en autēi], kai ho thanatos kai ho haaidēs edōkan tous en autois nekrous [tous en autois]; kai ekrithēsan hekastos kata ta erga autōn [autou].
    En gaf de zee de in haar (zijnde) doden en de dood en het dodenrijk gaven de in hen (zijnde) doden en zij werden geoordeeld ieder overeenkomstig de werken van hen.

  14. kai ho thanatos kai ho haaidēs eblēthēsan eis tēn limnēn tou puros; houtos estin ho deuteros thanatos [ho thanatos ho deuteros estin] [,hē limnē tou puros].
    En de dood en het dodenrijk werden geworpen in de poel van het vuur, dit is de tweede dood.

  15. kai ei tis ouk heurethē en tēi biblōi tēs zōēs gegrammenos, eblēthē eis tēn limnēn tou puros.
    En indien iemand niet werd gevonden in het boek van het leven geschreven zijnde, werd hij geworpen in de poel van het vuur.


1  2  3  4  5  6  7  8  9  10  11  12  13  14  15  16  17  18  19  20  21  22

Openbaring 21

  1. kai eidon ouranon kainon kai gēn kainēn; ho gar prōtos ouranos kai hē prōtē gē parēlthen [apēlthon] [apēlthan], kai hē thalassa ouk estin eti.
    En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aaarde; de namelijk eerste hemel en de eerste aarde gingen voorbij en de zee is niet meer.

  2. kai egō Iōannēs tēn polin tēn hagian Ierousalēm kainen, [eidon] katabainousan apo tou theou ek tou ouranou [apo tou theou], hetoimasmenēn hōs numphēn kekosmēmenēn tōi andri autēs.
    En ik Johannes zag de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem; neerdalend van God uit de hemel, klaargemaakt zijnde als en bruid versierd zijnde voor haar man.

  3. kai ēkousa phōnēs megalēs ek tou ouranou [thronou], legousēs: idou, hē skēnē tou theou meta tōn anthrōpōn, kai skēnōsei met' autōn; kai autoi laoi [laos] autou esontai, kai autos ho theos estai met' autōn theos autōn [meta autōn estai] [met' autōn estai autōn theos].
    En ik hoorde een grote stem uit de hemel zeggende: zie de tent van God is bij de mensen en Hij zal zijn tent opslaan bij hen en zij volken van Hem zullen zijn en Zelf Gog zal zijn met/bij hen de God van hen.

  4. kai exaleipsei ho theos [exaleipsei ap'autōn] [exaleipsei] pan dakruon apo [ek] tōn ophthalmōn autōn, kai ho thanatos ouk estai eti, oute penthos, oute kraugē, oute ponos ouk estai eti; hoti ta prōta apēlthon [apēlthan] [apēlthen].
    En zal afwissen God elke traan van de ogen van hen en de dood niet zal (er) zijn meer omdat de eerste (dingen) zijn weggegaan.

  5. Kai eipen ho kathēmenos epi thou thronou; [tōi thronōi] idou, [panta] kaina panta poiō [panta]. kai legei moi: grapson; hoti houtoi hoi logoi alēthinoi kai pistoi [kai alēthinoi] [tou theou] eisin.
    En zei de Zittende op de troon: zie, Ik maak alle (dingen) nieuw en Hij zegt tot mij: schrijf, omdat deze eoorden waarachtig en betrouwbaar zijn.

  6. kai eipen moi: gegonen, egō eimi [gegonan, egō eimi] [gegonan. egō] [gegona] to a [alpha] kai to ō, [kai] hē archē kai to telos. egō tōi dipsōnti dōsō [autōi] ek tēs pēgēs tou hudatos tēs zōēs dōrean.
    En Hij zei tot mij: Het is geworden. Ik ben de a(lfa) en de o(mega), het begin en het einde. Ik aan de dorstende zal geven uit de bron van het water van het leven voor niets.

  7. ho nikōn klēronomēsei [dōsō autōi] panta [tauta], kai esomai autōi theos, kai autos estai moi ho huios.
    De overwinnende zal beërven alle (dingen) en Ik zal voor hem zijn (een) God en hj zal zijn voor Mij de zoon.

  8. [tois de] deilois de kai apistois [kai hamartōlois] kai ebdelugmenois kai phoneusin kai pornois kai pharmakeusin [pharmakois] kai eidōlolatrais, kai paisin tois pseudesin, to meros autōn en tēi limnēi tēi kaiomenēi puri kai theiōi ho estin deuteros thanatos [ho thanatos ho deuteros].
    Voor bangen nu en ongelovigen en verafschuwden en moordenaars en hoereerders en tovenaars en afgodendienaars en vooral de leugenaars, het deel van hen is in de poel brandende met vuur en zwavel, dat is de tweede dood.

  9. kai ēlthen pros me heis ek tōn hepta aggelōn tōn echontōn tas hepta phialas tas gemousas [gemousas, tōn gemontōn] tōn hepta plēgōn tōn eschatōn, kai elalēsen met' emou legōn: deurō, deixō soi tēn numphēn tou arniou tēn gunaika. [tēn numphēn tēn gunaika tou arniou] [tēn gunaika tēn numphēn tou arniou].
    En kwam tot mij één van de zeven engelen hebbende de zeven schalen vol zijnde van de zeven laatste plagen en hij sprak met mij, zeggende: Hierheen, ik zal u tonen de bruid van het Lam, de vrouw.

  10. kai apēnegken me en pneumati ep'oros mega kai hupsēlon, kai edeixen moi tēn polin tēn megalēn tēn hagian hIerousalēm, katabainousanek tou ouranou apo ek tou theou,
    En hij droeg weg mij in de geest op een grote en hoge berg en hij toonde mij de grote stad, het heilige Jeruzalem nederdalende uit de hemel van God.

  11. echousan tēn doxan tou theou; kai ho phōstēr autēs homoios lithōi timiōtatōi, hōs lithōi iaspidi krustallizonti;
    Hebbende de heerlijkheid van God en de glans van haar was gelijkend op gesteente zeer kostbaar als het gesteente jaspis/diamant, zijnde kristal helder.

  12. echousan te [echousa] teichos mega kai hupsēlon, echousan [echousa] pulōnas dōdeka, kai epi tois pulōsin aggelous dōdeka [dekaduo], kai onomata epigegrammena, ha estin [onomata.] [ta onomata] tōn dōdeka phulōn tōn huiōn Israēl.
    Hebbende ook een grote en hoge muur, hebbende twaalf poorten en op de poorten twaalf engelen en namen daarop geschreven welke zijn die van de twaalf stammen van de zonen van Israel.

  13. ap' anatolēs [anatolōn] pulōnes treis [kai] apo borra pulōnes treis; [kai] apo notou pulōnes treis; [kai] apo dusmōn pilōnes treis;
    Uit het oosten drie poorten, uit het noorden drie poorten, uit het zuiden drie pporten en uit het westen drie poorten.

  14. kai to teichos tēs poleōs echon [echōn] themelious dōdeka, kai en autois [ep' autōn dōdeka] onomata tōn dōdeka apostolōn tou arniou.
    En de muur van de stad hebbende twaalf fundamenten en in hen de namen van de twaalf apostelen van het Lam.

  15. kai ho lalōn met' emou eichen [metron] kalamon chrusoun, hina metrēsēi ten polin, kai tous pulōnas autēs, kai to teichos autēs.
    En de sprekende met mij had gouden rietmaat, opdat hij de stad meet en de poorten van haar en de muur van haar.

  16. kai hē polis tetragōnos keitai, kai to mekos autēs tosouton estin hoson kai to platos. kai emetrēsen tēn polin toi kalamōi epi stadiōn [stadious] dōdeka chiliadōn; [dekaduo chiliadōn dōdeka]; to mēkos kai to platos kai to hupsos autēs isa estin.
    En de stad ligt vierkant en de lengte van haar zoveel is als ook de breedte en hij mat op de stad met het riet op twaalf duizend stadiën, de lengte en de breedte en de hoogte van haar zijn gelijk.

  17. kai emetrēsento teichos autēs hekaton tessarakonta tessarōn pēchōn, metron anthrōpou, ho estin aggelou.
    En hij mat de muur van haar honderd vier en veertig ellen, een maat van een mens, dat is van een engel.

  18. kai ēn hē endomēsis [endōmēsis] tou teichous autēs iaspis; kai hē polis chrusion katharon, homoia [homoion] hualōi katharōi.
    En was de bouwstof van de muur jaspis/diamant en de stad was zuiver goud gelijkend op zuiver glas.

  19. kai hoi themelioi tou teichous tēs poleōs panti lithōi timiōi kekosmēmenoi ho themelios ho prōtos iaspis ; ho deuteros sappheiros; ho tritos halkēdōn; ho tetartos smaragdos;
    En de fundamenten van de muur van de stad (waren) met allerlei kostbaar gesteente versierd; het eerste fundament was jaspis/diamant, het tweede saffier, het derde chalcédon, het vierde smaragd.

  20. ho pemptos sardonux; ho hektos sardios [sardion]; ho hebdomos chrusolithos; ho ogdōs bērullos; ho enatos topazion; ho dekatos chrusoprasos; ho hendekatos huakinthos; ho dōdekatos amethustos [amethusos].
    Het vijfde sardonyx, het zesde sardius, het zevende chrysoliet, het achtste beryl, het negende topaas, het tiende chrysopraas, het elfde hyacint, het twaalfde amethist.

  21. kai hoi dōdeka pulōnes dōdeka margaritai; ana heis hekastos tōn pulōnōn ēn ex henos margaritou; kai hē plateia tēs poleōs chrusion katharon hōs hualos diaphanēs [diaugēs].
    En de twaalf poorten (waren) twaalf parels; afzonderlijk één ieder van de poorten was uit één parel en de straat van de stad 9was) zuiver goud als doorzichtig glas.

  22. kai naon ouk eidon en autēi; ho gar kurios ho theos ho pantokratōr naos autēs estin, kai to arnion.
    En (een) tempel zag ik niet in haar, de namelijk Heer God de Almachtige de tempel van haar is en het Lam.

  23. kai hē polis ou chreian echei tou hēliou, oude tēs selēnēs, hina fainōsin autēi, hē gar [autēi hē gar] [,autē gar hē] doxa tou theou ephōtisen autēn, kai ho luchnos autēs to arnion.
    En de stad heeft de zon niet nodig, noch de maan, opdat zij in haar zelf schijnen, namelijk de heerlijkheid van God verlichtte haar en de lamp van haar is het Lam.

  24. kai ta ethnē tōn sōizomenōn en tōi phōti autēs peripatēsousin [ta ethnē dia tou phōtos autēs]; kai hoi basileis tēs gēs pherousin tēn doxan kai timēn autōn [tēn doxan autōn] [autōi doxan kai timēn tōn ethnōn] eis autēn.
    En de volken van de gered wordenden in het licht van haar zullen wandelen en de koningen van de aarde brengen de heerlijkheid en de eer van hen in haar.

  25. kai hoi pulōnes autēs ou mē kleisthōsin hēmeras; nux gar ouk estai ekei.
    En haar poorten worden overdag geenszins gesloten, daar zal namelijk geen nacht zijn.

  26. kai oisousin tēn doxan kai tēn timēn tōn ethnōn eis autēn [hina eiselthōsin].
    En zij zullen brengen de heerlikheid en de eer van de volken in haar.

  27. kai ou mē eiselthēi eis autēn pan koinoun [koinon], kai poioun [ho poiōn] bdelugma kai pseudos; ei mē hoi gegrammenoi en tōi bibliōi tēs zōēs tou arniou.
    En geenszins komt binnen in haar al het ontheiligende en het gruwel doende en leugen, behalve de geschreven zijnden in het boek van het leven van het Lam.


1  2  3  4  5  6  7  8  9  10  11  12  13  14  15  16  17  18  19  20  21  22

Openbaring 22

  1. kai edeixen moi katharon potamon hudatos zōēs, lampron hōs krustallon, ekporeuomenon ek tou thronou tou theou kai tou arniou.
    En Hij toonde mij (een) zuivere rivier van (het) water van (het) leven blinkend als kristal, uitgaade uit de troon van God en van het Lam.

  2. en mesōi tēs plateias autēs, kai tou potamou, enteuthen kai entheuten [ekeithen], xulon zōēs, poioun karpous dōdeka, kata mēna ena ekaston apodidoun [ekaston apodidoun] [apodidous ekaston] ton karpon autou; kai ta phulla tou xulou eis therapeian tōn ethnōn.
    In (het) midden van de straat van haar en van de rivier en hiervandaan en hiervandaan [daarvandaan] (is de) boom van (het) leven voortbrengende vruchten twaalf per maand één elke gevende de vrucht van hem en de bladeren van de boom (zijn) tot genezing van de volken.

  3. kai pan katanathema [katathema] ouk estai eti; kai ho thronos tou theou kai tou arniou en autēi estai; kai hoi douloi autou latreusousin autōi;
    En elke vervloeking niet zal (er) zijn meer en de troon van God en van het Lam zal zijn en de dienstknechten van Hem zullen dienen Hem.

  4. kai opsontai to prosōpon autou, kai to onoma autou epi tōn metōpōn autōn.
    En zij zulen zien het aangezicht van Hem en de naam van Hem (is) op de voorhoofden van hen.

  5. kai nux ouk estai ekei [estai eti] [estai] kai chreian ouk echousin [ouk echousin chreian] [ou chreia] [phōtos] luchnou kai phōtos hēliou, hoti kurios ho theos phōtizei [phōtiei] [phōtisei] [ep'] autous; kai basileusousin eis tous aiōnas tōn aiōnōn.
    En nacht niet zal (er) zijn daar en nodig niet zij hebben (een) lamp en licht van (de) zon, want (de) Heer God verlicht hen; en zij zullen regeren tot in de eeuwen van de eeuwen.

  6. kai eipen [legei] moi: houtoi hoi logoi pistoi kai alēthinoi; kai [ho] kurios ho theos tōn hagiōn [pneumatōn tōn] prophētōn apesteilen ton aggelon autou deixai tois doulois autou ha dei genesthai en tachei.
    En hij zei tot mij: deze woorden (zijn) betrouwbaar en waarachtig en de Heer de God van de heilige profeten heeft de engel gezonden van Hem (om te) tonen de dienstknechten van Hem de dingen die moeten gebeuren met spoed.

  7. [kai] idou, erchomai tachu. makarios ho tērōn tous logous tēs prophēteias tou bibliou toutou.
    En zie, Ik kom spoedig; zalig is de bewarende de woorden van de profetie van dit boek.

  8. kai egō [kagō] Iōannēs ho [akouōn kai] blepōn tauta kai akouōn; kai hote ēkousa kai eblepsa [hote eidon] epesa [epeson] proskunēsai emprosthen tōn podōn tou aggelou tou deiknuontos [deiknuntos] moi tauta.
    En ik Johannes was de ziende en horende deze (dingen); en toen ik gehoord en gezien had viel ik neer om te anbidden voor de voeten van de engel de tonende mij deze dingen.

  9. kai legei moi: hora mē; sundoulos sou gar eimi, kai tōn adelphōn sou tōn prophētōn, kai tōn tērountōn tous logous tou bibliou toutou; tōi theōi proskunēson.
    En hij zegt tot mij : zie toe doe dit niet, een mededienstknecht van u namelijk ben ik en van de broeders van u en de profeten en van de bewarenden de woorden van dit boek; aanbid God.

  10. kai legei moi; mē sphragisēis tous logous tēs prophēteias tou bibliou toutou; hoti ho kairos [gar] eggus estin.
    En hij zegt tot mij : verzegelt de woorden van de profetie niet, want de tijd is nabij.

  11. ho adikōn adikēsatō eti; kai ho rhupōn [ruparos] rhupōsatō [rupanthētō] [rhupareuthēthō] eti; kai ho dikaios dikaiōthētō [dikaiosunēn poiēsatō] eti; kai ho hagios hagiasthētō eti.
    De onrecht doende moet nog onrecht doen en de vuil zijnde moet nog vuil worden en de rechtvaardige moet nog gerechtvaardigd worden en de heilige moet nog geheiligd worden.
    Wer böse ist, der sei fernerhin böse, und wer unrein ist, der sei fernerhin unrein; aber wer fromm ist, der sei fernerhin fromm, und wer heilig ist, der sei fernerhin heilig.

  12. kai idou, erchomai tachu, kai ho misthos mou met' emou, apodounai hekastōi hōs to ergon autou estai [estai autou] [estin autou].
    En zie, Ik kom spoedig en het loon van mij is) met mij (om te) vergelden ieder zoals het werk van hem zal zijn.
    En zie, Ik kom spoedig en Mijn loon is bij Mij om aan ieder te vergelden zoals zijn werk zal zijn.
    And, behold, I come quickly; and my reward is with me, to give every man according as his work shall be.
    Siehe, ich komme bald und mein Lohn mit mir, zu geben einem jeglichen, wie seine Werke sein werden.

  13. egō eimi to a [alpha] kai to ō, archē kai telos, ho prōtos kai ho eschatos [hē archē kai to telos].
    Ik ben het de a(lfa) en de o(mega), begin en einde, de eerste en de laatste.
    Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde, de Eerste en de Laatste.
    I am Alpha and Omega, the beginning and the end, the first and the last.
    Ich bin das A und das O, der Anfang und das Ende, der Erste und der Letzte.

  14. Makarioi hoi poiountes tas entolas autou [plunontes tas stolas autōn], hina estai hē exousia autōn epi to xulon tēs zōēs, kai tois pulōsin eiselthōsin eis tēn polin.
    Zalig (zijn) de doenden de geboden van Hem [wassenden de gewaden van hen] opdat zal zijn de volmacht van hem over de boom van het leven en door de poorten zij ingaan in de stad.
    Zalig zijn zij die Zijn geboden doen, zodat zij recht mogen hebben zij recht mogen hebben op de Boom des levens, en opdat zij door de poorten de stad mogen binnengaan.
    Blessed are they that do his commandments, that they may have right to the tree of life, and may enter in through the gates into the city.
    Selig sind, die seine Gebote halten, auf daß sie Macht haben an dem Holz des Lebens und zu den Toren eingehen in die Stadt.

  15. exō de hoi kunes kai hoi pharmakoi kai hoi pornoi kai hoi phoneis kai hoi eidōlolatrai, kai pas ho philōn kai poiōn pseudos.
    Buiten nu (zijn) de honden en de tovenaars en de hoereerders en de moordenaars en de afgoden dienaars en elke liefhebbende en doende (de) leugen.
    Maar buiten bevinden zich de honden, de tovenaars, de ontuchtplegers, de moordenaars, de afgodendienaars en ieder die de leugen liefheeft en doet.
    For without are dogs, and sorcerers, and whoremongers, and murderers, and idolaters, and whosoever loveth and maketh a lie.
    Denn draußen sind die Hunde und die Zauberer und die Hurer und die Totschläger und die Abgöttischen und alle, die liebhaben und tun die Lüge.
    Foris canes, et venefici, et impudici, et homicidae, et idolis servientes, et omnis qui amat et facit mendacium.

  16. Egō Iēsous epempsa ton aggelon mou marturēsai humin tauta epi tais ekklēsiais; egō eimi hē rhiza kai to genos tou Dabid, ho astēr ho lampros kai orthrinos [ho prōinos].
    Ik Jezus, heb gezonden de engel van Mij (om te) betuigen jullie deze (dingen) voor / ten behoeve van de gemeenten; Ik ben de wortel en het geslacht van David, de blinkende ster en bij de ochtend behorende.
    Ik, Jezus, heb Mijn engel gezonden om bij u in de gemeenten van deze dingen te getuigen. Ik ben de Wortel en het Nageslacht van David, de blinkende Morgenster.
    I Jesus have sent mine angel to testify unto you these things in the churches. I am the root and the offspring of David, and the bright and morning star.
    Ich, Jesus, habe gesandt meinen Engel, solches zu bezeugen an die Gemeinden. Ich bin die Wurzel des Geschlechts David, der helle Morgenstern.
    Ego Jesus misi angelum meum testificari vobis haec in ecclesiis. Ego sum radix, et genus David, stella splendida et matutina.

  17. kai to pneuma kai hē numphē legousin: elthe [erchou]; kai ho akouōn eipatō: elthe [erchou]. kai ho dipsōn elthetō [erchesthō], ai ho thelōn lambanetō to [labetō] hudōr zōēs dōrean.
    En de Geest en de bruid zeggen: kom; en de horende moet zeggen: kom, en de dorstende moet komen en de willende moet nemen het water van (het) leven voor niets.
    En de Geest en de bruid zeggen: Kom! En laat hij die het hoort, zeggen: Kom! En laat hij die dorst heeft, komen; en laat hij die wil, het water des levens nemen, voor niets.
    And the Spirit and the bride say, Come. And let him that heareth say, Come. And let him that is athirst come. And whosoever will, let him take the water of life freely.
    Et l’Esprit et l’épouse disent : Viens. Et que celui qui entend dise : Viens. Et que celui qui a soif vienne; que celui qui veut prenne gratuitement de l’eau de la vie.
    Und der Geist und die Braut sprechen: Komm! Und wer es hört, der spreche: Komm! Und wen dürstet, der komme; und wer da will, der nehme das Wasser des Lebens umsonst.
    Et spiritus, et sponsa dicunt: Veni. Et qui audit, dicat: Veni. Et qui sitit, veniat: et qui vult, accipiat aquam vitae, gratis.

  18. summarturoumai gar [marturō egō] panti [tōi] akouonti tous logous tēs prophēteias tou bibliou toutou; ean tis epitithēi pros tauta [epithēi ep' auta], epithēsei [epithēsai] ho theos ep' auton tas plēgas tas gegrammenas en [tōi] bibliōi toutōi;
    Ik getuig mede namelijk aan elke horende de woorden van de profetie van dit boek, indien masar iemand toevoegt aan dfeze (dingen) zal toevoegen God aan hem de plagen geschreven in dit boek.
    Want ik getuig aan ieder die de woorden van de profetie van dit boek hoort: Als iemand iets aan deze dingen toevoegt, zal God hem de plagen toevoegen die in dit boek geschreven zijn.
    For I testify unto every man that heareth the words of the prophecy of this book, If any man shall add unto these things, God shall add unto him the plagues that are written in this book:
    Moi, je rends témoignage à quiconque entend les paroles de la prophétie de ce livre, que si quelqu’un ajoute à ces choses, Dieu lui ajoutera les plaies écrites dans ce livre;
    Ich bezeuge allen, die da hören die Worte der Weissagung in diesem Buch: So jemand dazusetzt, so wird Gott zusetzen auf ihn die Plagen, die in diesem Buch geschrieben stehen.
    Contestor enim omni audienti verba prophetiae libri hujus: si quis apposuerit ad haec, apponet Deus super illum plagas scriptas in libro isto.

  19. kai ean tis aphairēi [aphelēi] apo tōn logōn biblou [tou bibliou] tēs profēteias tautes, aphairēsei [apheloi] [aphelei] ho theos to meros autou apo biblou [tou xulou] tēs zōēs, kai ek tēs poleōs tēs hagias, kai tōn gegrammenōn en [tōi] bibliōi toutōi.
    En indien maar iemand afneemt van de woorden van (het) boek van profetie deze, zal afnemen God het deel van hem van (het) boek [van de boom] van het leven en uit de stad heilige en van de geschreven (dingen) in boek dit.
    En als iemand afdoet van de woorden van het boek van deze profetie, zal God zijn deel afdoen van het boek des levens en van de heilige stad van de dingen die in dit boek geschreven zijn.
    And if any man shall take away from the words of the book of this prophecy, God shall take away his part out of the book of life and out of the holy city and from the things which are written in this book.
    et que si quelqu’un ôte quelque chose des paroles du livre de cette prophétie, Dieu ôtera sa part de l’arbre de vie et de la sainte cité, qui sont écrits dans ce livre.
    Und so jemand davontut von den Worten des Buchs dieser Weissagung, so wird Gott abtun sein Teil von Holz des Lebens und von der heiligen Stadt, davon in diesem Buch geschrieben ist.
    Et si quis diminuerit de verbis libri prophetiae hujus, auferet Deus partem ejus de libro vitae, et de civitate sancta, et de his quae scripta sunt in libro isto:

  20. legei ho marturōn tauta: nai erchomai tachu amēn. nai, erchou kurie Iēsou.
    Zegt de Getuigende deze (dingen): ja Ik kom spoedig amen, ja kom Heer Jezus.
    Hij Die van deze dingen getuigt, zegt: Ja, Ik kom spoedig. Amen. Ja, kom, Heere Jezus!
    He which testifieth these things saith, Surely I come quickly. Amen. Even so, come, Lord Jesus.
    Celui qui rend témoignage de ces choses dit : Oui, je viens bientôt. Amen; viens, seigneur Jésus!
    Es spricht, der solches bezeugt: Ja, ich komme bald. Amen, ja komm, HERR Jesu!
    dicit qui testimonium perhibet istorum. Etiam venio cito: amen. Veni, Domine Jesu.

  21. hē charis tou kuriou hēmōn Iēsou Christou meta pantōn humōn [pantōn tōn hagiōn pantōn]. amēn
    De genade van de Heer van ons Jezus Christus (is) met allen jullie [al de heiligen allen] amen.
    De genade van onze Heere Jezus Christus zij met u allen. Amen.
    The grace of our Lord Jesus Christ be with you all. Amen.
    Que la grâce du seigneur Jésus Christ soit avec tous les saints.
    Die Gnade unsers HERRN Jesu Christi sei mit euch allen! Amen.
    Gratia Domini nostri Jesu Christi cum omnibus vobis. Amen.